13 juni 2022
Geraas en geruis. Een pleidooi voor imperfectie
Een boek van filosoof Jean Paul Van Bendegem is altijd een belevenis. Hij schrijft als geen ander en niets menselijks is hem vreemd. Hij laat zich niet in een keurslijf wurmen. Zijn gedachten zijn vrij. Vogelvrij zelfs. Voor de lezer is het een ongemeen avontuur: je weet niet waaraan je begint en nog minder waar het zal eindigen. Als je aandachtig een of andere lange en vrij complexe redenering of een ogenschijnlijk simpele verhaallijn volgt, en jezelf al te voorbarig gelukkig prijst omdat je daarin al bij al behoorlijk slaagt, blijkt plots dat het niet daarover gaat, maar over iets helemaal anders, het was ‘maar’ een metafoor… Die ommekeer had je niet zien aankomen, daarvoor had de lepe auteur maar al te goed gezorgd. Hij is zo eclatant en amusant overtuigend in zijn darstellung van uit zijn persoonlijk leven gegrepen faits divers, dat geen haar op je hoofd of in je eventuele baard er ook maar enigszins aan denkt dat het om een klassiek filosofisch of een berucht natuurkundig probleem zou kunnen gaan. Zelfs wanneer het boek uit is, valt niet met zekerheid te zeggen of het nu allemaal een ingenieuze vermomming was van een strategisch uitgekiende presentatie van een subliem samenhangend wetenschappelijk vertoog, dan wel een meanderende badinage, een ongeremde kortswijl van een ietwat excentriek maar verbluffend erudiet en clever emeritus.
Het resultaat is hoe dan ook fascinerend. Onze auteur is een geboren verteller en een briljant docent. Hij neemt je moeiteloos bij de hand mee op het volgende slingerpad, de volgende doolhof, nee labyrint, preciseert hij fijntjes: in een labyrint is het pad weliswaar kronkelig, maar er is maar één pad, en dat leidt je naar de uitgang; een doolhof is zo gemaakt dat je desnoods urenlang kan ronddwalen langs de zorgvuldig misleidende cul-de-sacs. Onderweg maak je van alles mee, word je ondergedompeld in een plethora van arcane kennis en handige weetjes, verrassende inzichten, tantaliserende paradoxen, briljante oplossingen voor problemen die je in geen jaren zelf zou kunnen bedenken, ontnuchterende antwoorden op vragen die je jezelf onbewust al jaren stelt, en mystieke verbanden tussen aristoteliaanse uitersten en valse vrienden. Zoals bij Wagner zijn er opvallende thema's en motieven die herhaaldelijk opduiken, al dan niet gemoduleerd en gevarieerd. Of de sprankelende gedachten komen je tegemoet als bachiaanse furieuze fuga's en tintelende toccata's, of als frivole rossiniana. Noch ontbreekt de beeldende kunst, in zowel haar traditionele als haar meest extreem uitdagende hedendaagse vormen. De talrijke al dan niet tersluikse literaire verwijzingen naar de auteurs lievelingsauteurs monden weleens uit in hilarisch uitgewerkte pastiches, zoals het burleske groepsbezoek aan Borges' universele bibliotheek, geleid door ipse Jean Paul.
Zoals in thomistische dispuutoefeningen legt de auteur ons voortdurend stellingen of zelfs voorwerpen voor, en behandelt dan onvermoeibaar alle mogelijke bedenkingen en benaderingen die men ter zake ook maar enigszins zou kunnen verzinnen. Telkens je denkt het einde bereikt te hebben van het nu voorzeker exhaustieve betoog volgt er een maar, een is dat wel zo, een anderzijds evenwel, en dan zijn we weer vertrokken, zoals Ouroboros in zijn eigen staart bijt.
Wetenschap en wetenschapsfilosofie zijn nooit ver weg, zelfs alomtegenwoordig, volmondig of in de coulissen. Wetenschap is een van de vele niveaus en metaniveaus van het betoog, dat zoals de bekende postuurtjes van Nessie, het monster van Loch Ness, nu eens zichtbaar is en dan weer niet, maar waar afwezig, toch daar door de suggestie. En mocht je ooit getwijfeld hebben aan wat entropie nu eigenlijk is, dan zal je na dit boek, op zijn eigen delirante manier door de toevoeging van al de geaccumuleerde cerebrale energie van de auteur zelf een uniek staaltje van de laagst mogelijke graad daarvan, (misschien) nooit meer twijfelen. Onze eigen elementaire wetenschappelijke kennis, of de gaten in dat kantwerk, wordt ons herhaaldelijk pijnlijk duidelijk (gemaakt), maar deze immer minzame docent is geduldig met al zijn leerlingen en spaart monkelend de roede, en houdt zo zelfs de domste in de klas bij de les, een zeldzame gave, een lichtend en hopelijk stichtend voorbeeld.
De ontelbare al dan niet geïdentificeerde metaforen en de talloze schijnbaar onschuldige voorbeelden zijn niet enkel dat, namelijk meesterlijk bedachte middelen die slechts de ware bedoeling, de eigenlijke betekenis moeten verduidelijken voor de ietwat hardleerse of ronduit imbeciele lezer, maar inhoudelijk even belangrijke zelfstandige meeslepende verhalen. In elk ogenschijnlijk triviaal detail huist een veelzeggende vingerwijzing, een knipoog, sapienti sat. Zeggen dat dit boek gelaagd is, is even ontoereikend als beweren dat intarsia en marqueterie fineer is. Jean Paul Van Bendegem heeft zich hier glorieus laten gaan op zijn eigen onnavolgbare manier. De lezer is het vergund, afhankelijk van de eigen voorgeschiedenis en intellectuele ijver, godsvrucht en vermogen, om de spetterende spielereien, de straffe strapatsen, de ingenieuze ingevingen, de buitenissige buitelingen en de stevige stellingen van deze unieke auteur (trachten) te volgen. Het resultaat van deze inspanning is onvoorspelbaar, maar ongetwijfeld verbluffend en verrijkend in alle opzichten.
Het boek begint met een boek dat op een tafel ligt, en de vraag wordt gesteld of een volledige beschrijving van dat boek mogelijk is. Het boek dat hier voor me ligt, is zelf het, of althans een antwoord op die vraag. Als recensent stond ik als in een duister spiegelbeeld voor dezelfde vraag: kan ik een volledige beschrijving geven van het Geraas en geruis van Jean Paul Van Bendegem? Dat antwoord althans is me alras duidelijk geworden: neen, ik kan het zelfs niet eens proberen. En hoe zal ik het dan in sterren gekwantiseerd beoordelen? Is het wel geoorloofd aan dit allesbehalve onvolmaakte boek, dat juist een pleidooi heet te zijn voor imperfectie, de volle vijf sterren geven, het volmaakt noemen? Moge de perplexe recensent ook deze ultieme onvolkomenheid welwillend vergeven worden.
Meer van Karel D'huyvetters