17 januari 2025
Musica universalis: niet in de hemel ligt de kwintessens van ons bestaan
'Aristoteles dacht dat de beweging van op zijn minst een aantal hemellichamen kon worden verklaard in termen van een doel, namelijk hun verlangen naar God – "de liefde, die beweegt én zon én sterren", zoals Dante het in zijn slotwoord van De Goddelijke Komedie stelde' (Gottlieb A., 2005). Hoe mooi is de aantrekking tussen jonge verliefde koppeltjes niet, zeker wanneer ze ook nog eens samen naar de sterren kijken? Liefde is hemels, zou je kunnen zeggen.
Wanneer Aristoteles spreekt over dat verlangen en die aantrekkingskracht, heeft hij iets anders voor ogen dan wat Dante ervan maakt. Voor hem was de perfecte beweging van de hemellichamen het gevolg van een natuurlijke, kosmische aantrekkingskracht. Hij observeerde dat objecten in de hemel zich anders gedragen dan die op aarde – de eerste bewegen in perfecte cirkels, terwijl ondermaanse elementen van nature richting de aarde bewegen. Dit bracht hem ertoe een vijfde element te veronderstellen, de 'kwintessens', dat van nature in cirkels beweegt. Maar waar komt deze beweging vandaan?
Volgens Aristoteles was het een vorm van aantrekking die fundamenteel verschilde van wat we op aarde zien – niet de fysieke aantrekkingskracht tussen objecten zoals we die kennen van vallende appels, of die tussen geliefden, maar een metafysische aantrekking naar wat hij de 'Onbewogen Beweger' noemde. Deze goddelijke entiteit bewoog de sterren niet door ze te duwen of te trekken, maar door een aantrekkingspunt te zijn, zoals het oog van een orkaan, dat opvallend kalm blijft terwijl de wind eromheen hard en kolkend waait. Het was Dante die dit filosofische concept van kosmische aantrekking vertaalde naar het meer poëtische beeld van liefde die de sterren beweegt.
Deze poëtische interpretatie van kosmische aantrekkingskracht toont een interessant element in Aristoteles' denken. Hoewel hij bekend staat als de (heel vroege) grondlegger van de empirische wetenschappelijke methode – waarbij directe observatie en logisch redeneren centraal staan – blijkt uit zijn astronomische theorieën dat hij niet volledig kon ontsnappen aan Plato. Nochtans heeft Aristoteles Plato op zijn kop gezet, zegt men wel eens. Hij bracht de immateriële eeuwige en onveranderlijke Vormen terug naar de grot, waar hij tegelijk een groot licht ontstak door ze als doeloorzaken in de concrete waarneembare natuur terug te brengen.
Aristoteles werd door zijn leermeester Plato omschreven als een zeugend veulen dat al drinkend stampt naar zijn moeder – zo gaat dat met meesters en leerlingen vaak. In de natuurwetenschappen is een leerling belangrijk als hij het werk van een grote leraar verder voert en de steen wat verder duwt, maar in de filosofie werkt dat vaak anders: wie te veel op zijn grote leraar lijkt, blijft slechts een volgzame navolger. Om echt relevant te zijn, moet men opvattingen bekritiseren en zich onderscheiden. De leerling maakt zich de ideeën van zijn meester eigen, om ze vervolgens te verwerpen.
Plato zocht naar perfecte, onveranderlijke en eeuwige vormen van het ware, het goede en het schone in een transcendente wereld die zich 'ergens daar' bevond. Niet hier. Aristoteles richtte zijn blik juist op de concrete, dynamische werkelijkheid om zich heen. Hier: de wereld waarin wij rondlopen en leven, waarin we liefhebben, en die we met onze eigen zintuigen kunnen waarnemen. Hij zag een dynamische wereld vol potentieel, vol dingen die zich aan het verwerkelijken zijn: eikels die uitgroeien tot grote indrukwekkende eikenbomen, baby's die zich ontwikkelen tot volwassen mensen, rupsen die een beetje later als vlinders hun vleugels spreiden. En bovendien vond hij al die nauwkeurige observaties ook nog mooi, niet vanuit een platonische ideale Schoonheid (die hoofdletter hoort erbij), maar als een concrete schoonheid, hier op aarde: 'In alle voortbrengselen van de natuur schuilt immers iets wondermoois'.
Maar toen Aristoteles zijn blik naar de sterrenhemel richtte, leek zijn empirische benadering hem in de steek te laten. In De Caelo presenteert hij een beeld van het universum dat nog diepgeworteld is in het platonische denken. Boven de maan, zo meende hij, bevond zich een volmaakte wereld van hemelsferen waar andere natuurwetten golden dan op aarde. Daar, in die bovenmaanse wereld, bewogen de hemellichamen zich in perfecte cirkels met constante snelheid (De Caelo, Stocks, 1922).
Toch moeten we mild zijn over de opvattingen van Aristoteles over de hemel en de hemellichamen. Hij was een kind van zijn tijd, en zijn kosmologie sloot aan bij de klassieke Griekse ideeën waarin alles in perfecte cirkels rond de aarde draaide. Bij vele grote vernieuwers zien we trouwens dat oude denksporen niet volledig verdwijnen. Zelfs Thales – die een ongeziene omslag van mythologisch naar rationeel denken teweegbracht – was niet vrij van wat men hylozoïsme noemt, de opvatting dat (alles in de) materie leeft. Diogenes Laertius schrijft in zijn werk Leven en leer van beroemde filosofen (derde eeuw n.o.j.) dat Aristoteles en Hippias bevestigen dat Thales, verwijzend naar magneten en barnsteen, zelfs levenloze voorwerpen een ziel of levenskracht toedichtte.
Pythagoras, die niet enkel het begrip filosofie maar ook het begrip kosmos introduceerde, had min of meer eenzelfde beeld over de aarde en de hemel. De wereld was een perfect geordend geheel (kosmos) waarin alles in harmonische verhoudingen tot elkaar staat. Deze harmonie was voor Pythagoras muzikaal: hij geloofde dat de bewegingen van de hemellichamen een perfecte muzikale harmonie voortbrachten, de zogeheten 'harmonie der sferen' of de musica universalis. Volgens Pythagoras was het zelfs een spijtige zaak voor de waarneembare werkelijkheid wanneer deze in tegenspraak was met zijn idee van kosmische harmonie. Plato ging mee in deze opvatting en werd zeer sterk beïnvloed door het wereldbeeld en de getallenmetafysica van Pythagoras. Wat zich hier op aarde afspeelt, had weinig belang, leverde onbetrouwbare kennis op en had wellicht ook weinig waarde. Het lichaam was voor Plato immers de kerker van de ziel, een ziel die ooit in de Vormenwereld vertoefde en er best maar zo snel mogelijk naar terug moest keren. De opvatting dat waarnemingen (de empirische werkelijkheid) zich maar moesten aanpassen aan een metafysische goddelijke kracht, of een metafysisch-theoretische constructie, heeft diepe sporen na gelaten in het westerse denken.
Ze vormden de voedingsbodem voor wat later zou uitgroeien tot het systeem van Ptolemaeus. Dit systeem, uitgewerkt in zijn monumentale werk Almagest, laat perfect zien hoe hardnekkig het pythagoreïsch-platonische ideaal was. Wanneer astronomen de bewegingen van planeten observeerden, zagen ze iets vreemds: soms leken planeten stil te staan of zelfs achteruit te bewegen aan de hemel. Deze zogeheten 'retrograde beweging' vormde een regelrechte aanval op het idee van perfecte, constante beweging in cirkelbanen.
Ptolemaeus stond dus voor een dilemma. De waarnemingen spraken het platonische ideaal tegen, maar dat ideaal opgeven was echter ondenkbaar. Zijn oplossing was even ingenieus als problematisch: hij introduceerde het systeem van epicykels. In dit systeem bewoog een planeet zich in een kleine cirkel (de epicykel), terwijl het middelpunt van die cirkel zich op zijn beurt in een grote cirkel rond de aarde bewoog. Het was een briljante wiskundige constructie die de schijnbaar onregelmatige bewegingen van de planeten 'redde' door ze te verklaren als de optelsom van meerdere perfecte cirkelbewegingen.
Maar naarmate de waarnemingen preciezer werden, bleek dat één epicykel niet genoeg was. Er werden epicykels op epicykels gestapeld, als een soort hemels raderwerk dat steeds ingewikkelder werd. Het systeem werkte – in die zin dat het de waargenomen bewegingen kon voorspellen – maar tegen welke prijs? De elegante eenvoud waar de Grieken naar streefden, was verworden tot een monstrueus complex systeem van elkaar dragende cirkels. En Willem van Ockham moest nog geboren worden.
De ironie wil dat Aristoteles zelf ons al had gewaarschuwd voor precies dit soort situaties. In zijn biologische werk over bijen schreef hij: 'De feiten zijn echter nog onvoldoende bekend; als ze ooit vast komen te staan, dan moet de waarneming voorrang krijgen boven theorieën, en moet men alleen geloof hechten aan de laatste als ze overeenkomen met de waargenomen feiten'.
En elders stelde hij nog stelliger: 'Men moet beweringen onderzoeken en toetsen aan de feiten en het leven: als ze met die feiten overeenstemmen moet men ze aannemen, zijn ze er strijdig mee dan moet men ze beschouwen als louter woorden'.
Het zou echter tot 1543 duren voordat Nicolaus Copernicus de moed had om het hele systeem ondersteboven te keren door de zon, in plaats van de aarde, in het centrum te plaatsen. Maar zelfs Copernicus kon zich niet volledig bevrijden van het platonische ideaal – ook hij hield vast aan perfecte cirkelbewegingen. Pas met Johannes Kepler, die ontdekte dat planeten in elliptische banen bewegen, werd definitief gebroken met de platonische erfenis in de astronomie.
Dit verhaal kan ons iets leren: zoals Thales in zijn put viel door te veel naar de sterren te staren, zo kunnen ook zelfs de grootste denkers in een theoretische 'denkput' vallen door te zeer gehecht te raken aan elegante maar onjuiste ideeën. De lach van de Thracische dienstmeid weerklinkt door de eeuwen heen als een waarschuwing: soms moeten we onze blik van de sterren – metafoor voor de opvattingen waar we zo gehecht aan geraken – afwenden en kijken naar wat recht voor onze voeten ligt: we moeten de empirische werkelijkheid onderzoeken en die corrigerende kracht haar werking laten doen.
Maar misschien kunnen we, terugkijkend op deze geschiedenis van astronomie en filosofie, een diepere wijsheid in de woorden van Aristoteles ontdekken. Net zoals de astronomen moesten leren dat planeten in 'imperfecte' ellipsen bewegen en niet in perfecte cirkels, zo moeten wij accepteren dat de ware schoonheid en de zin van het leven niet ligt in een abstracte volmaaktheid, in een elegante metafysische-theoretische constructie maar in de concrete, rommelige werkelijkheid om ons heen. De liefde beweegt inderdaad de sterren – niet als een kosmische kracht daarbuiten, maar als een menselijke ervaring hier beneden.
Thales viel in een put omdat hij omhoog keek, Thraïtta, de Thracische dienstmeid lachte hem daarvoor uit. Laten wij onze blik richten op wat waarneembaar is, dichtbij (de mensen, de dieren, de natuur om ons heen), maar ook veraf (de sterren en de planeten), werelden die empirisch te onderzoeken zijn, en de liefde die we daarin kunnen vinden en delen. Aristoteles zou ermee kunnen instemmen, daar ben ik alvast van overtuigd. Want niet in een metafysische hemel ligt de kwintessens van ons bestaan, maar wel hier op aarde. En vergeet vooral niet, ook vanop de aarde kunnen we de sterren onderzoeken.
_Referenties
- Braeckman, J.: Van Plato tot Sextus Empiricus (hoorcollege, Home Academy, 2022)
- Dijkhuis, H.: Milete, bakermat van de wetenschap (Noordboek, 2023)
- Gottlieb, A.: Droom der rede (Ambo, 2005)
- Stocks, J. L.: De Caelo (vertaling, Oxford: Clarendon Press, 1922)