8 januari 2025
Papua blues
Koos Knol is een bijzondere man. Veel Nederlandser kan zijn naam niet klinken, toch is hij soms een vreemdeling in eigen land. Althans, dat vermoed ik toch, aangezien hij geboren is in 1949 in Korido, een kustdorpje op het eiland Biak, aan de Geelvinkbaai in Westelijk Nieuw-Guinea. Dat was van 1949 tot 1962 Nederlands koloniaal gebied. Sinds 1963 maakt het deel uit van Indonesië.
Het is een deel van het eiland Nieuw-Guinea, waarvan het oostelijk deel sinds 1975 officieel Onafhankelijke Staat Papoea-Nieuw-Guinea heet. De oorspronkelijke bewoners van Nieuw-Guinea en van enkele naburige eilanden zijn de Papoea’s, die bestaan uit bijna duizend verschillende groepen en spreken een achthonderdtal talen. De Papoea’s zijn verwant aan de Australische Aboriginals. Ze kwamen naar schatting 55.000 jaar geleden aan op Nieuw-Guinea, vanuit Afrika. De zeespiegel was toen veel lager, veel huidige eilanden in de Pacific behoorden nog tot het vasteland en waren te voet bereikbaar.
De vader van Koos, afkomstig uit Texel, was zendelingsonderwijzer in Nederlands-Nieuw-Guinea, zeg maar iemand die het christendom onderwees aan mensen die daar tot dan toe van verstoken waren. Hij bouwde een school voor jongens uit de regio van het eiland Yapen en stampte een dierentuin uit de grond. Koos leerde in zijn jeugd Nederlands, maar evengoed Maleis en enkele lokale talen. In 1961 keerde het gezin Knol terug naar Nederland.
Koos werd een gediplomeerd onderwijzer, en gaf les aan Nederlandse kinderen in Nigeria en Saoedi-Arabië. Nederland was duidelijk iets te klein voor hem. In de jaren tachtig studeerde hij antropologie aan de Universiteit Utrecht. Hij leeft sinds 1990 samen met Paula van den Berg, die net als hij een diploma antropologie behaalde. Het is niet zo verwonderlijk dat zijn geboortestreek hem nooit heeft losgelaten. Vanaf 1987 keerde hij er tientallen keren naar terug, vaak maandenlang, eerst als begeleider van culturele reizen, gaandeweg als etnograaf en verzamelaar van etnografica. Zowel tijdens de rondreizen als bij het inkopen en verhandelen van houtsnijwerk en andere kunst, stonden hij en Paula in nauw contact met de inheemse bevolking en leefden ze streng de fair trade regels na. Behalve Westelijk- en Oostelijk Nieuw-Guinea, raakten de Knols ook vertrouwd met de Salomon eilanden en de republiek Vanuatu (tot 1980 de Nieuwe Hebriden genaamd).
Door zijn persoonlijke ervaringen en academische training is Koos Knol ongetwijfeld in staat om wetenschappelijke artikelen te schrijven over Nieuw-Guinea, maar in Papua Blues verzamelt hij een kleine dertig herinneringen aan het land waar hij opgroeide. De teksten houden het midden tussen essays en cursiefjes. Hij put uit de dagboeken die hij bijhield tijdens zijn vele reizen, in een informele taal, met veel zin voor humor en anekdotiek. Zijn kennis van de lokale bevolking en hun wereldbeschouwing, geloof en bijgeloof, kunst, cultuur en tradities, is duidelijk zeer grondig.
Ook in de vaak onherbergzame natuur, van mangrovemoerassen tot regenwouden, voelt Koos zich helemaal thuis. Zoals zijn vriend, filmmaker en medereiziger Roy Villevoye in een voorwoord opmerkt: Koos Knol is een halve Papoea. Tot zijn verhuis naar Nederland had hij uitsluitend Papoea vriendjes. Op de cover van Papua Blues zien we de jonge Koos samen met twee Papoea jongens. Een ervan is Jorry, een jeugdvriend van Koos. Ze ontmoetten elkaar als volwassenen opnieuw. Koos verhaalt hoe het feest verliep van de verloving van Jorry’s dochter, in 2011. Ze dansten de vloer letterlijk stuk, pas dan was het feest echt geslaagd. In een stuk uit 2023 schrijft Koos over de dood van zijn jeugdvriend. Jorry hoorde ooit op een Australische radiozender klassieke muziek. Sindsdien wou hij naar Nederland komen, om er een concert bij te wonen. Tot grote spijt van Koos is dat nooit gelukt.
Dat Jorry van klassieke muziek hield, betekent niet dat de Papoea’s zijn verwesterd. Ruim honderd jaar christendom, noch het contact met Nederlanders en andere Europeanen slaagde erin om het animisme en oeroude gebruiken uit te wissen. Knol geeft veel voorbeelden ter illustratie. Zo deed hij begin jaren negentig navraag bij de lokale bevolking over de herkomst van kralen, die reeds eeuwenlang functioneren in het tribale geld- en ruilsysteem in Nieuw-Guinea. Een clanhoofd reageert zonder verpinken: ‘We hadden hier vroeger een kralenboom’. Knol verbergt zijn verbazing en vraagt uitleg. Zo krijgt hij de mythe te horen over een bijzondere boom die zich verplaatste van oost naar west. De boom had verschillende takken, die voor een variatie aan kralen zorgden. Die bevonden zich in de vruchten van de boom, en enkel geïnitieerde mannen mochten de kralen meenemen. Hetzelfde verhaal krijgt Knol ook te horen in andere regio’s. Het doet hem aan een andere mythe denken, die uitlegt dat Papoea’s en blanken vroeger vrienden waren, maar hoe op een bepaald ogenblik de blanken zich van het oosten naar het westen verplaatsten en alle rijkdom met zich meenamen. Misschien is er een link met de reizende kralenboom?
In een tekst gebaseerd op notities uit 1996 vertelt Knol over zijn bezoek aan een dorp waar hem een oudere man opviel. Hij lijkt in trance te zijn, heeft bolle ogen en maakt vreemde bewegingen. Knol begrijpt dat de man een bidsprinkhaan uitbeeldt. Maanden later is hij terug op dezelfde plek, en opnieuw valt diezelfde man hem op. Onverwacht bootst hij opnieuw een bidsprinkhaan na, met precies dezelfde expressie en timing zoals het insect het doet. De man “is een bidsprinkhaan geworden”, schrijft Knol. Het is een sacrale gebeurtenis, een intense spirituele ervaring, die herinnert aan het koppensnellen in vroegere tijden in Nieuw-Guinea, het verwijderen en meenemen van het hoofd van een gedode vijand omwille van rituele redenen. De vrouwtjes van bidsprinkhanen bijten immers de kop af van de mannetjes, onmiddellijk na de paring. Het geeft aan dat, in Knols woorden, het christendom slechts “een verrukkelijke dunne laag” heeft in Nieuw-Guinea. Dat blijkt ook uit zijn relaas over een doosje waarin zich twee figuurtjes bevinden die aan Knol worden beschreven als de oorspronkelijke voorouders. Het gaat evenwel niet om Adam en Eva getuigt een Papoea, maar om “de twee allereerste mensen van onze wereld”, nog lang “voordat de bijbel er was”. Adam en Eva als verre nazaten van de eerste Papoea’s…
Er zijn weinig verwijzingen in het boek naar de turbulente politieke geschiedenis van Nieuw-Guinea. Ik vermoed dat Knol dat bewust wil vermijden. Niettemin duikt de gespannen verhouding met Indonesië hier en daar toch op. Onder meer in Knols verslag van een gesprek met twee Indonesische militairen, die willen weten waar Knol vandaan komt en waar hij naar toe wil. Knol antwoordt tot verbazing van de militairen dat hij “in dit land is geboren” en dus “in feite een Papoea zou kunnen zijn”. Daarop geven de militairen aan dat hij dan in Papua Niu-Gini moet zijn geboren, in het oostelijke, onafhankelijke deel van het eiland. Het westelijk deel is immers Indonesisch, en in Indonesië wonen geen Papoea’s… Hun reactie choqueert Knol: “Ik wilde niet eens meer weten of het zijn gespoelde hersenen waren of dat hij mij bewust een lesje wilde leren, tegen beter weten in. Maar ik wilde weg. En ik ging weg.”
Alle teksten in Papua Blues zijn zowel leerzaam als vermakelijk en verrassend, maar ik keek vreemd op toen Knol zijn bezoek aan Hamme beschreef, een gemeente in Oost-Vlaanderen. Hij schetst zijn zoektocht naar het standbeeld van Petrus Vertenten, dat zich in de Jagerstraat bevindt. Ik had eerlijk gezegd nog nooit van de man gehoord. Vertenten, geboren in Hamme, was een missionaris die in 1910 naar een streek in Nieuw-Guinea trok waar toentertijd “de meest gevreesde koppensnellers woonden”. Koos Knol bezocht zijn werkplek in Okaba, er zijn nog steeds geen wegen aangelegd. Het kostte hem enkele dagen om er te geraken vanuit de stad Merauke. Pater Vertenten was een man die, net als Knol zoveel decennia later, de lokale gewoonten en praktijken niet veroordeelde, hoe vreselijk ze soms ook waren, maar aanvaardde en de natives volkomen respecteerde. Vertenten maakte ook kunst, en als bij wonder ontdekt Knol nog een authentiek werk van hem in een schuur in Okaba. In ruil voor een donatie voor het plaatselijke kerkje mag hij het meenemen.
Papua Blues is geen dik boek, je leest het relatief snel uit. Maar het bevat veel informatie. Wat Knol beschrijft, is voor de doorsnee westerse lezer ongetwijfeld zeer exotisch, vaak moeilijk te doorgronden. Hij schrijft met verwondering, plezier en inleving. Nergens laat hij zich betrappen op een zweem van westerse vooringenomenheid. Misschien is dat in zijn geval normaal, hij is een halve Papoea.
Ik moet tenslotte op twee minpuntjes wijzen. Er zitten merkwaardige redactionele slordigheden in het boek, zoals zinnen zonder punten en woorden met een nodeloze hoofdletter. Dat had een goede redacteur makkelijk kunnen vermijden. Verder had ik graag een bibliografie gehad. Koos Knol kent ongetwijfeld de literatuur over Nieuw-Guinea zeer goed. Zijn boek maakt nieuwsgierig naar verdere lectuur, maar behalve de werken van de Leidse antropoloog Raymond Corbey, die een inleiding schreef voor Knols boek, weet ik niet meteen wat ik hierna moet lezen over de Papoea’s, hun land en hun cultuur. Want ook dat brengt Papua Blues teweeg: je wil verder lezen.
Johan Braeckman
Meer van Johan Braeckman
Johan Braeckman