15 september 2025
Criminaliteit en de aanpak ervan. Is er plaats voor een evolutief perspectief? (deel 12)
Het lijkt alsof de wereld in brand staat – met oorlogen die woeden in Oekraïne, Gaza, Soedan en tal van andere regio's. In deze blogreeks over criminaliteit en de aanpak ervan vanuit een evolutief perspectief stonden we eerder stil bij het werk van Mike Martin, voormalig officier bij het Britse leger en expert in conflictstudies. Vanuit een evolutionair standpunt onderzocht Martin – in zijn boek 'Why We Fight' – waarom mensen geneigd zijn tot groepsgeweld. Hij onderscheidde daarbij twee onderliggende motivaties: status en verbondenheid. Leiders voeren oorlog om macht, middelen en prestige; volgelingen doen mee om hun plaats in de groep te behouden. Sociale emoties en gedeelde denkkaders, zoals religie en ideologie, sturen dit gedrag en maken samenwerking mogelijk. Dankzij redeneren en cultuur kunnen mensen conflicten ook beheersen en samenleven in steeds grotere, vaak anonieme verbanden.
Niet lang na het verschijnen van Martins boek verscheen een tweede boek met als titel Why We Fight, dit keer van econoom en politicoloog Christopher Blattman. Het boek kreeg bij publicatie in 2022 weinig publieke aandacht, maar biedt een diepgaande analyse van de wortels van oorlog, intergroepsgeweld en paden naar vrede. De inzichten van Blattman vullen die van Martin mooi aan. Tegen de achtergrond van de huidige brandhaarden wereldwijd is het belangrijk om beide perspectieven te belichten – niet alleen om te begrijpen waarom conflicten ontstaan, maar ook waarom ze verrassend vaak juist niet escaleren.
Blattman opent zijn boek met een opvallende stelling: oorlog is zeldzaam. Groepen verkiezen elkaar vaak te haten in vrede, in plaats van elkaar voortdurend de kop in te slaan. Ondanks haat, rivaliteit en diepgewortelde conflicten escaleert de overgrote meerderheid van conflicten niet tot langdurig gewelddadige strijd. Volgens Blattman is oorlog dus niet de norm, maar eerder de uitzondering.
Hij omschrijft oorlog als een langdurige, gewelddadige strijd tussen groepen. Daarbij gaat het niet alleen om staten, maar ook om dorpen, clans, bendes of religieuze sekten. Oorlog kenmerkt zich door duur, organisatie en intensiteit. Korte gevechten of individuele conflicten zijn alledaags, maar echte oorlog ontstaat pas als groepen zich langdurig en structureel tot geweld wenden. Waarom gebeurt dat zo zelden volgens Blattman?
De auteur geeft een helder antwoord: omdat oorlog vernietigend is. Het kost mensenlevens, verwoest infrastructuur, ondermijnt economieën en zadelt samenlevingen op met langdurige instabiliteit. Juist dat enorme verlies zorgt ervoor dat rivalen meestal liever onderhandelen. Blattman maakt dat inzicht tastbaar met een metafoor: stel dat twee partijen samen honderd euro te verdelen hebben. Als ze gaan vechten, gaat er bijvoorbeeld twintig euro verloren aan schade, kosten en risico. De winnaar houdt dan hooguit tachtig euro over, terwijl onderhandelen een kans biedt op de volle honderd. Dat verwachte verlies door oorlog vormt de zogenaamde 'onderhandelingsmarge': zelfs wie denkt te kunnen winnen, beseft vaak dat de opbrengst na geweld lager ligt dan bij een compromis. Vrede is dus vaak geen gevolg van idealisme, maar van een pragmatische afweging: oorlog loont simpelweg niet.
Toch kan onderhandeling mislukken. Veel mensen denken dat oorlog ontstaat door armoede, boze jongeren, goedkope wapens of historische onrechtvaardigheden. Maar die factoren zijn vaak aanwezig zonder dat er oorlog ontstaat. Volgens Blattman overschatten we de frequentie van oorlog omdat we alleen de conflicten zien die wél escaleren. Die selectiebias verstoort ons begrip van de oorzaken en bemoeilijkt effectieve preventie.
Blattman identificeert vijf omstandigheden waarin geweld toch de overhand krijgt. Ten eerste zijn er ongecontroleerde belangen. Leiders die beslissen over oorlog zijn niet dezelfde als zij die de schade ervan dragen. Ze handelen soms vooral in eigen belang. Ten tweede spelen ontastbare waarden een rol. Glorie, eer en ideologie zijn niet onderhandelbaar en kunnen oorlog aantrekkelijker maken, zelfs wanneer de materiële schade enorm is. Ten derde is er onzekerheid. Partijen schatten hun kansen verkeerd in, bluffen en speculeren, wat onderhandelingen ondermijnt. Vierde oorzaak zijn commitmentsproblemen: partijen vertrouwen elkaar niet en vrezen dat afspraken niet worden nageleefd, wat kan leiden tot preventieve oorlog. Tot slot zijn er misvattingen. Overmoed, foutieve interpretaties en groepsdynamiek kunnen rationele besluitvorming verstoren.
Deze factoren kunnen afzonderlijk optreden, maar worden pas echt gevaarlijk als ze samenkomen. Dan verdwijnt de ruimte voor onderhandeling, en geweld wordt een reële optie. De kern is dat elementen als wantrouwen, onzekerheid, onveranderlijke waarden, commitmentproblemen en misvattingen samen de onderhandelingsruimte verkleinen. Daardoor kan geweld rationeel lijken, ook al zouden partijen objectief beter af zijn met samenwerking. Het lijkt op een complex prisoners dilemma, waarin individuele rationaliteit leidt tot een collectief slechte uitkomst. Blattman benadrukt dat oorlog niet simpelweg voortkomt uit irrationeel gedrag, maar uit rationele overwegingen binnen een problematische en gebrekkige context.
Toch is dat niet het einde van het verhaal. In het tweede deel van zijn boek bespreekt Blattman strategieën om vrede te bevorderen. Onderlinge afhankelijkheid maakt het bijvoorbeeld duurder om een ander aan te vallen, omdat alle partijen verliezen. Het verdelen van macht via checks and balances maakt het moeilijker voor één actor om een conflict uit te lokken. Daarnaast helpen duidelijke regels en handhaving; geloofwaardige afspraken en sancties vergroten vertrouwen en verkleinen het risico op escalatie. Ten slotte kunnen interventies zoals bemiddeling, straf en sociale druk effectief zijn, mits ze goed worden afgestemd op de context. Wat in theorie logisch lijkt, werkt niet altijd in de praktijk.
Blattman benadrukt dat oorlog een wicked problem is: complex, hardnekkig en sterk afhankelijk van de situatie. Er zijn vele oorzaken en betrokken partijen, en geen enkel conflict is precies hetzelfde. Daarom pleit hij tegen grootschalige, rigide oplossingen en voor een incrementele aanpak: kleine stappen, experimenteren, leren en aanpassen. Geduld en realistische verwachtingen zijn onmisbaar.
Een belangrijk begrip in zijn aanpak is de piecemeal engineer: iemand die geduldig en zorgvuldig werkt aan vrede, niet door grootschalige blauwdrukken te volgen, maar door kleine, slimme interventies uit te proberen, te leren van fouten en strategieën steeds bij te stellen. Het is een pragmatische en flexibele manier van bouwen aan vrede, die aansluit bij een complexe werkelijkheid.
Wat maakt een goede vredesbouwer, en hoe kun je als piecemeal engineer stap voor stap werken aan een stabielere wereld? Deze vragen behandelen we in het dertiende deel van dit essay.
Lees hier het vorige deel van dit essay.