19 juli 2023
Koudwatervrees
Wij zijn geëvolueerd zoals andere dieren, hebben een gemeenschappelijke voorouder met de andere primaten en hebben een zeer hoog percentage genen gemeen met neef chimpansee. Toch blijft er, zelfs bij een deel van de overtuigde groep die geen probleem beweert te hebben met de evolutietheorie door natuurlijke selectie, een soort koudwatervrees bestaan van zodra het niet over spieren of organen gaat, maar over wat een van die organen, namelijk de hersenen, dóén. Er zou niet alleen een kwantitatief en gradueel verschil in kenmerken en capaciteiten zijn, maar ook een kwalitatief en categorisch verschil. Wij hebben niet zozeer meer intelligentie, zelfbewustzijn of gereedschapsgebruik, neen, wij zouden ontologisch ánders zijn. Hoe dat dan evolutionair geduid moet worden, vertellen ze er niet bij.
Ik ben niet de eerste of de enige die het aankaart op deze blogpagina of elders, maar wat is er toch aan de hand? Vanwaar die onwil om een volgende logische stap te zetten?
Het evolutionair psychologisch (EP) perspectief gaat ervan uit dat de mens met zijn denken, voelen en doen (DV&D), diep in zijn biologische sokkel verankerd zit. Het zou ook raar zijn, mocht dat niet zo zijn. Miljoenen jaren evolutie hebben ervoor gezorgd dat onze fysieke anatomie haar huidige vorm heeft. Spieren, organen en uiteraard ook onze hersenen. En het functioneren van die materiële organen, in casu, datgene wat die hersenen doen, dat zou daar dan los van staan. Als emergent verschijnsel kan ons DV&D inderdaad niet teruggevoerd worden tot de eigenschappen van één deel, één hersencel dus. Eén cel denkt niet, zoals één watermolecule niet vloeibaar is. Maar de interactie van die miljarden cellen zorgen wel voor denken, voelen en doen. En dan is het wél relevant en wél verklarend als je weet hoe die interactie functioneert.
Er zijn ruim voldoende illustraties voorhanden van veranderende cognitie na materiële invloed door drugs, alcohol, hersentumor of schade met als bekendste voorbeeld Phineas Gage, wiens persoonlijkheid grondig veranderde na een ongeval waarbij een metalen staaf zijn hersenen doorboorde.
Iemand die oud genoeg is en een beetje interesse voor de materie heeft, herinnert zich wellicht het nature/nurture-debat, de verbale 'gevechten' tussen bekende auteurs zoals Stephen Jay Gould en Richard Dawkins of de ronduit agressieve aanvallen op de doorgaans fout begrepen sociobiologie. Sociobioloog Edward O Wilson kreeg heel wat, meestal, maar niet altijd alleen maar verbale, aanvallen te verduren. Neen, laten we vooral niet denken dat cancel culture iets is dat we recent hebben uitgevonden.
Iemand die oud genoeg is en een beetje interesse voor de materie heeft, herinnert zich wellicht het nature/nurture-debat, de verbale 'gevechten' tussen bekende auteurs zoals Stephen Jay Gould en Richard Dawkins of de ronduit agressieve aanvallen op de doorgaans fout begrepen sociobiologie. Sociobioloog Edward O Wilson kreeg heel wat, meestal, maar niet altijd alleen maar verbale, aanvallen te verduren. Neen, laten we vooral niet denken dat cancel culture iets is dat we recent hebben uitgevonden.
Het leek even of die hevig oplaaiende conflicten uiteindelijk toch gedoofd waren, maar dat is slechts schijn. Als een veenbrand zijn ze buiten het zicht van het brede publiek blijven smeulen en ze hebben weinig nodig op opnieuw vlam te vatten. Dezelfde onderliggende wetenschappelijke aannames en inzichten die sinds Darwin het debat voedden en trouwens nog voeden, duiken, voorzien van een nieuw kleedje, regelmatig opnieuw op, terug van nooit echt weg geweest. De aversie tegen de sociobiologie zat zo diep dat ze een nieuwe naam hebben moeten bedenken om het over zeer vergelijkbare materie te hebben, zij het dat de evolutionaire benadering van DV&D van de jaren negentig tot op heden véél verfijnder in elkaar steekt dan de sociobiologie van de jaren zeventig en tachtig. Maar hoe dan ook, het conflict blijft door de geschiedenis van de wetenschap dwalen waardoor je het regelmatig opnieuw tegenkomt.
Nu spreekt men over evolutionaire psychologie. Dat is een wetenschappelijk perspectief van waaruit menselijk denken, voelen en doen te begrijpen en te duiden valt. Dat blijkt vrij goed te lukken en het heeft een sterk verklarend en voorspellend karakter, wat toch de bedoeling en de essentie van wetenschap is. Er zijn ondertussen duizenden studies gepubliceerd binnen het vakgebied. Ons inzicht in onszelf is er onmiskenbaar sterk door toegenomen. Je zou dus zeggen, uitstekend gereedschap om de wereld, maar vooral dat soms irrationele, contraproductieve, ronduit bizarre gedrag van Homo sapiens te helpen begrijpen. En, voeg ik er naïef aan toe, middel om het soms destructieve karakter ervan liever te vermijden.
Ook Darwin voorspelde een en ander. Op de voorlaatste pagina van On The Origin Of Species waarin hij, wijselijk, zo goed als geen aandacht aan de mens had besteed, schreef hij: 'Ik zie in de toekomst braakliggende terreinen voor veel belangrijker onderzoekingen. De psychologie zal stellig voortbouwen op het hechte fundament (...) van de noodzakelijke verwerving van alle mentale krachten en vermogens via geleidelijke overgangen [by gradation]. We zullen veel te weten komen over de oorsprong van de mens en zijn geschiedenis.' En gelijk had hij.
Waar komt die koudwatervrees vandaan, die angst en zelfs afkeer om zonder meer te aanvaarden dat wij biologische wezens zijn wier DV&D het resultaat is van een interactie tussen genetische predispositie, omgevingsinvloeden en opgeslagen ervaringen in het associatieve geheugen?
Tegenargumenten zijn vaak variaties en combinaties van de volgende punten: evolutionaire psychologie (EP) leidt tot reductionisme, determinisme, desacralisatie en misbruik.
Extreem reductionisme zou betekenen dat DV&D verklaard wordt, enkel en alleen door te verwijzen naar de kleinste bouwstenen ervan, de elektrochemische interacties van de neuronen. Dat is uiteraard niet wat de EP beweert. Een verliefde bioloog zegt ook niet: oh, dat is maar een kwestie van neuronen en oxytocine.
Determinisme zou stellen dat ons DV&D volledig gestuurd en bepaald wordt door onze genen. Opnieuw is dat in het geheel niet wat EP beweert.
Desacralisatie: Het zijn vooral verdedigers van een verlicht soort conservatisme zoals Benno Barnard die de focus leggen op het sacrale statuut en het verschil tussen mens en dier. Ik citeer Barnard: 'Weliswaar zijn wij geëvolueerd uit dieren, maar op soortgelijke wijze is mijn huis geëvolueerd uit een grot: het heeft zekere aspecten met een grot gemeen zonder ook een grot te zijn.' Of: 'Wij zijn meer dan DNA', zegt emeritus filosoof De Dijn. Helemaal akkoord, EP stelt ook absoluut niet dat wij aan het resultaat van al die materiële elektrochemische breininteractie geen grote en diepe betekenissen kunnen toekennen. Ook een bioloog is verdrietig als hij een geliefde met DNA en al moet begraven. Het zou ook behoorlijk dwaas zijn om te stellen dat mensen gelijk zijn aan een molecule, ook al is het DNA. Ook hier, verzet tegen iets dat helemaal niet beweerd wordt. Tot slot een voorbeeld dat je in talloze variaties terugziet en je weet niet altijd of het onbegrip is of moedwil. Nogmaals Benno Barnard: 'Ik lees dat mannen op decolletés vallen omdat ze daarin met hun primitiefste hersenen het vruchtbare achterwerk herkennen … Wat een slappe fictie is die evolutietheorie toch!' Geen enkele ernstige evolutiepsycholoog zegt of schrijft zoiets. EP wordt hier voorgesteld als een soort psychologie 'van den Aldi'.
Het vierde en belangrijkste verwijt is niet echt een tegenargument omdat het de beweerde stelling niet weerlegt, maar het is ook niet volledig zinloos. Het komt erop neer dat menselijk DV&D duiden door beroep te doen op de biologie en de menselijke natuur al te vaak en te gemakkelijk misbruikt kan en zal worden om onfrisse 'waarden' te rechtvaardigen. De nazi's misbruikten Darwin om 'aan te tonen' dat joodse mensen minderwaardig waren. Racisme is door en door natuurlijk en biologisch/antropologisch verklaarbaar, maar uiteraard betekent dat niet dat we het ook goed moeten vinden. Misbruik aanklagen weerlegt weliswaar de feiten niet; Darwin heeft geen ongelijk omdat zijn theorie misbruikt werd. Maar, als we daarmee het misbruik dan maar van tafel denken te vegen, maken we het ons toch te gemakkelijk. Het probleem stelt zich minder in de harde wetenschappen, maar heel wat humane wetenschappers lijken niet altijd te zien dat hun feitelijke vaststellingen vaak ethische, praktische en bijvoorbeeld economische gevolgen hebben. Als individu hebben ze uiteraard recht op een eigen mening of overtuiging, maar ze 'vergeten' al te vaak die ideologische bril af te zetten en zingen dan mee in een of ander activistisch koor (o.a. De supersamenwerker, Dirk van Duppen). Eén voorbeeld, maar er zijn er legio: Antropologen komen na o.a. archeologisch onderzoek tot de bewering dat de jagers verzamelaars vóór de agrarische revolutie van 14.000 jaar geleden veel grotere groepen vormden dan we altijd hebben aangenomen en dat daar niet de hiërarchische maatschappij- en machtsvorm bestond die we nadien zagen. Kan zijn, ik heb niet de expertise om dat te beoordelen, laat staan, tegen te spreken. Ik neem aan dat die mensen daarvoor doorgeleerd hebben. Maar om nu, vanuit vondsten van, bij wijze van spreken, drie tanden, enkele beenderen en opgegraven funderingen te concluderen dat daarmee de perfide kern van het kapitalisme aangetoond werd, is prima voor een ideoloog, maar niet voor een wetenschapper. (Het begin van alles, Graeber & Wengrow.) Je voelt tijdens de lectuur waar ze gretig naartoe redeneren. Ze zullen het met klem ontkennen en ik denk zelfs dat het inderdaad vaak onbewust gebeurt, maar humane wetenschappers vergeten bij observatie van de werkelijkheid wel eens de gekleurde bril van hun eigen overtuiging af te zetten.
Critici hebben, tot op zekere hoogte, een punt als ze beweren dat humane wetenschappers soms te weinig afstand houden tot, of te weinig duidelijk zijn over oordelen die de pure naakte beschrijving van de feiten en standen van zaken te boven gaan. Opnieuw, een wetenschapper mag een persoonlijke overtuiging hebben over de gevolgen van zijn bevindingen, maar laat het dan duidelijk(er) zijn waar de bevinding ophoudt en het (gekleurde) oordeel begint. Ik vrees dat dat zo moeilijk is omdat het vaak onbewust en te goeder trouw gebeurt. Enkel of vooral oog voor de kenmerken die je stelling bevestigen is de klassieker, maar er zijn meerdere valkuilen.
Hoe lossen we dat op? Misschien eens aan de filosofen vragen, die weten tenslotte wat metastandpunten zijn? Mwaah … toch maar niet.
Meer van Max Schneider