5 september 2024
Eerste brief van Jürgen Pieters aan Johan Braeckman (13 juli 2024)
Beste Johan
Veel dank voor je inspirerende brief van 8 juli. Ik kende de persoon en het werk van Leo Igwe niet en ben alvast blij dat je me op zijn spoor hebt gebracht. Een korte zoektocht op het internet maakt me nog nieuwsgieriger naar zijn missie. Hij lijkt me de vertegenwoordiger van een vorm van activisme waarover we vandaag in onze media te weinig horen. In een van de artikelen die ik intussen las (zie hier) valt me zijn klemtoon op het belang van verhalen op, zijn inzicht in de manier waarop abstracte ideeën particuliere levens en individuele ervaringen bepalen. In de hoop dat ik je punt goed heb begrepen, dit is hoe ik het heb opgepikt: we moeten onder ogen blijven houden dat ficties (verzinsels) in het echte leven, buiten de boeken die we zo graag lezen, ook een rol van betekenis spelen, en lang niet altijd een goede. De fictie van de hekserij die Igwe bestrijdt, is daar een voorbeeld van. In de studie van de literatuur idealiseert men de fictie al snel (fictie is goed, brengt waardevolle inzichten, brengt waarheden onder ogen die we niet mogen vergeten). Fictie is in zo'n opvatting boven alle twijfel verheven. Je vraag – Hoe kan de literatuurwetenschap Leo Igwe helpen? – brengt de spanning rond dat begrip fictie naar voren: in het ene geval (de hekserij) gaat het om fabeltjes die dringend uit de wereld moeten worden geholpen, in het andere over een alternatieve betekenisconstructie die ons tot inzichten moet brengen die we via andere wegen (die van de wetenschap, bijvoorbeeld) maar moeilijk bereiken.
Of ik met wat volgt een antwoord zal kunnen geven op de belangrijke vraag die je stelt, weet ik niet. Je vraag is een lastige. Juist om die reden is ze belangrijk. Het is een vraag die naar het hart van de discipline gaat die ik intussen al een kwarteeuw professioneel beoefen. Ik blijf ze ook stellen in de cursussen die ik geef, soms tot verbazing van de studenten die mijn vakken volgen. Wat kun je met de studie van de literatuur vandaag de dag nog doen, vraag ik hen soms wat uitdagend. De darwinisten naar wie je verwijst – enkel het werk van Mathias Clasen ken ik niet, horror in de fictie is mijn ding niet – geven het soort antwoord op die vraag dat ik intussen zelf ook zou geven: de studie van de literatuur moet ons in wezen iets bijbrengen over de manier waarop de mens zichzelf en zijn werkelijkheid ervaart, zowel de mens die we zouden willen zijn, als de mens met wie we liever niet geassocieerd willen worden. (Of een 18-jarige met dat doel een studie aanvangt, betwijfel ik sterk.)
Misschien moet ik in de vorige alinea het begrip 'literatuur' vervangen door 'fictie'; misschien ook niet: misschien zijn de twee begrippen in de betekenis waarover we het hier hebben sterk overlappend. Ze zijn het in elk geval in de bekende uitspraak die Vladimir Nabokov doet in zijn essay 'Good Readers and Good Writers': 'Literature was born on the day when a boy came crying wolf, wolf and there was no wolf behind him'. Literatuur is fictie in deze definitie.
Nabokov is niet alleen mijn grote held, hij is ook de held van Brian Boyd naar wie je in je brief kort verwijst. Voor Boyd bekend werd als een van de meest vooraanstaande vertegenwoordigers van het 'literair darwinisme', was hij al de grootste kenner van het werk van Nabokov, wiens biografie hij ook schreef (in twee verrukkelijke delen, de Russische jaren en de Amerikaanse jaren; hij blijkt ten andere al een hele tijd aan het werk aan een biografie van Karl Popper). Boyd was degene die op vraag van Nabokovs weduwe het archief van haar echtgenoot mocht beschrijven. Het was niet alleen het begin van een decennialang onderzoek naar de wondere werken van de auteur van Lolita, maar indirect ook de start van de vraag die de literaire darwinisten zich stellen: wat zegt onze fascinatie voor verhalen en kunst (van kunstige verhalen dus) ons over de mens (en over het dier dat de mens is)?
De korte definitie van Nabokov toont al aan dat het wezen van de literatuur in zijn gebruik zit: de vraag is niet wat fictie is, maar wel waar ze toe dient. En het antwoord op die vraag hangt op zijn beurt af van de context waarin de fictie voorkomt. De anekdote van Nabokov zegt daar verder niets over, maar het lijkt me wel zinvol de vraag te stellen: waarom zou de jongen uit het miniverhaal over de oorsprong van de literatuur met die verzonnen wolf komen aandraven? Er zijn veel antwoorden op die vraag mogelijk, ik geef er twee.
Misschien is die jongen de handlanger van een roversbende die de inwoners van een dorp wil overvallen en om dat beter te kunnen doen de hulp van de verbeeldingsrijke knaap inschakelen. De dreiging van de wolf (hoe virtueel het beest ook moge zijn) is zo groot dat iedereen meteen zijn have en goed achterlaat en de rovers vrij spel geeft. Maar het antwoord kan ook in de tegenovergestelde richting gaan: misschien ziet de jongen ergens een reële dreiging (een natuurramp in de vorm van een tornado of een tsunami?) en weet hij dat hij zijn dorpsgenoten met aan de werkelijkheid ontleende argumenten nooit zal kunnen overtuigen om hun dorp te verlaten. Misschien verzint hij daarom de aanwezigheid van de wolf waarvan hij weet dat hij er niet echt is? De angst voor wat er niet is, is vaak groter dan de angst voor wat er wel is.
Ik weet niet of we hiermee in de richting van een antwoord gaan op de vraag die je ten behoeve van Leo Igwe stelde. Maar ik kan me op basis van wat ik over zijn werk las goed voorstellen dat een van zijn problemen erin bestaat om mensen die geloven in de realiteit van een zinsbegoocheling op andere gedachten te brengen. Aan die mensen met enkel rationele argumenten te proberen duidelijk maken dat ze dwalen – op een punt dat bovendien de fundamenten van hun bestaan betreft – lijkt me lastig. Een gelovige met harde logica trachten te bewijzen dat zijn geloof een fictie is: men kan het proberen, daar niet van, maar ik vrees dat men al snel van een kale reis terugkomt.
Als Igwe al geholpen kan worden door de literatuur, dan zou het op grond van deze overweging zijn. Literaire teksten werken niet volgens de wetten van de harde logica, ze steunen niet louter op rationele argumentatie. Ze vertellen verhalen over ervaringen die mensen hebben, ervaringen die behalve door ideeën en gedachten ook door emoties en affecten worden bepaald. Ze stellen complexiteit en nuance makkelijker aan de orde dan het strikt logische betoog, dat de dingen vaak zwart-wit moet maken. In dat betoog staat waarheid tegenover fictie, wetenschap tegenover religie, kennis tegenover bijgeloof. Literaire teksten laten in dat opzicht meer ruimte voor twijfel, maar vooral: ze spreken degene tot wie ze gericht zijn op een andere manier aan dan dat rationele betoog, niet als degene die niet weet en in zijn onwetendheid dus van gedacht moet veranderen, maar als degene die de eigen ervaring kan vergelijken met die van een ander.
Literaire teksten kunnen ook argumenteren, maar ze doen dat op een andere manier. Ze werken met belichaamde voorbeelden, met mogelijke rolmodellen die niet als de enige juiste worden voorgesteld en daardoor iemand misschien sneller aan het twijfelen gaan brengen over de enig mogelijke juistheid van het eigen perspectief. Beloved van Toni Morrison is een roman die ook ergens raakt aan het thema van de hekserij, maar op een andere manier dan een wetenschappelijk onderbouwde analyse van de gevaren ervan. Terwijl die laatste (zoals een deel van de argumentatie van Igwe) steunt op statistieken, maakt de roman van Morrison de denk- en gevoelswereld van een individu voelbaar, op een manier die dat individu niet reduceert tot een naïeve bijgelovige die tegelijk slachtoffer is van dat bijgeloof. De roman toont dat individu tegelijk als een product van haar cultuur en als een voor zichzelf denkend wezen dat op grond van eigen krachten kan veranderen in haar denken. Misschien is het naïef te denken dat een dergelijke roman in samenhang met het feitelijke materiaal dat Igwe gebruikt, ook impact kan hebben in de belangrijke strijd die hij met zijn organisatie voert. Maar ik zou in elk geval in deze richting denken. (Zijn strijd is er ten andere een waar we veel van kunnen leren, in een maatschappij als de onze die de witch hunt tot iets figuurlijks lijkt te hebben gereduceerd – figuurlijk, maar daarom niet minder reëel.)
Ziezo, Johan, een antwoord dat er misschien geen is, maar dat bij mij tegelijk een vraag oproept die ik je eigenlijk al lang wil stellen: waar komt jouw fascinatie voor de literatuur vandaan? Ik heb je mooie essay over de verhalende mens gelezen en me bij de lectuur daarvan vaak afgevraagd: wat zegt die liefde voor verhalen nu eigenlijk over de filosoferende mens Johan Braeckman die zo sterk gefocust is op het bestrijden van pseudowetenschap? Zijn literatuur en fictie geen exponent bij uitstek van het pseudo en het bewijs bij uitstek dat pseudo niet altijd waardeloos is? (Later kunnen we het misschien nog een keer hebben over de manier waarop we de literatuur verkavelen in onze academische opleidingen, maar first things first.)
Hartelijke groet uit het Kroatische Pula
Jürgen
Meer van Jürgen Pieters