9 mei 2025
Robespierre, of hoe macht kan corrumperen
'We are answerable for what we choose to believe.' Cardinal John Henry Newman (1801-1890), in a letter to Mrs. William Froude, 27 June 1848.
Johan Bijttebiers recente artikel 'Maximilien Robespierre: dringend tijd voor historische accuraatheid en nuance'[1] inspireerde me om mijn eigen visie over deze vooraanstaande figuur van de Franse Revolutie op te tekenen. Deze uiterst belangrijke politieke gebeurtenis boeit me reeds meer dan drie decennia. Hoe kon het anders? Mijn literaire speurtocht begon met deel I van de op stilistisch vlak ongeëvenaarde 'Histoire de la Révolution française' van Jules Michelet.[2] Michelets (eerste) voorwoord, geschreven op 31 januari 1847, nam meteen een flitsende start:
'Ieder jaar, als ik mijn spreekstoel de rug toekeer en de studenten zie vertrekken, de zoveelste generatie waarmee ik geen contact meer zal hebben, geraak ik opnieuw in gedachten verzonken.
[…] Ik stel mij vragen over het onderwijs dat ik verstrek, de Geschiedenis en haar almachtige vertolker, de geest van de Revolutie.
[…] Alléén dan gaf Frankrijk blijk van zelfbewustzijn. Telkens wij falen en ons zelven niet meer aanvoelen, moeten wij deze periode opnieuw oproepen om terug vat te krijgen op ons lot. Daarin schuilt een niet te blussen vuur.
De Revolutie bezielt ons.'
Ik deel Johan Bijttebiers verlangen naar accuraatheid en nuance. Het zwart-witdenken moet worden verdrongen en een meerdimensionaal denkpatroon ontwikkeld. Zoals menigeen, ben ik echter niet ontdaan van subjectiviteit en vooringenomenheid. Wanneer ik literatuur aanhaal, worden de tekstfragmenten gekozen ter staving van de eigen stelling. Noch Bijttebier, noch ikzelf zijn historici. Wij drukken opinies uit. Wij baseren onze betogen niet op nauwgezette analyses van primaire bronnen maar op de lectuur van een aantal – naar ons inzicht – betrouwbare boeken, en voor een deel op … ons buikgevoel.
_Geschiedschrijving en de bronnen
Volstrekte neutraliteit is niet kenmerkend voor uitspraken over de ideologisch beladen Franse Revolutie, en nog veel minder voor deze betreffende Maximilien Robespierre. Manicheïsme ligt op de loer! 'De Franse Revolutie maakt deel uit van de hedendaagse mythologie, die van haar de concepten van vrijheid, gelijkheid en vooruitgang heeft overgenomen. […]. Omdat zij diep verankerd is in het collectieve gedachtegoed van de Fransen kan [deze omwenteling] moeilijk worden benaderd zonder enige vooringenomenheid.'[3] Victor Hugo belichtte de complexiteit van de analyse van het gebeuren bij zijn toetreding tot de Académie française. Hij beschouwde de Convention als 'een duistere, gruwelijke, angstaanjagende, maar opwindende materie'.[4] Die zeven gewikte woorden zeggen alles over deze fase van de revolutie en de hoofdrolspelers ervan, waaronder, op de voorgrond, Robespierre.
In het voorwoord van La Conjuration du neuf thermidor[5] leidt Gérard Walter de problematiek van de objectiviteit bij het schrijven van een historisch werk voortreffelijk in: 'Heden ten dage denkt iedere geschiedkundige die respect wil afdwingen dat hij/zij bij de beschrijving van een bepaalde personage of de bespreking van een gebeurtenis een "nieuwe benadering" moet voorleggen. In dit boek zal u er geen vinden. Niet de minste bijzondere lezing van de feiten: noch marxistisch, noch reactionair, noch spiritualistisch, noch materialistisch. Ik laat de mensen spreken, ik breng verslag uit over de feiten. Het is aan de lezer om te luisteren en te kijken, en voor zichzelf uit te maken hoe dat verslag moet worden geïnterpreteerd.' De lat wordt aldus zéér hoog geplaatst.
Robespierristen denken alle kritiek over hun grote figuur te kunnen weerleggen. Voor iedere eenzijdig lovende beoordeling van 'l’Incorruptible', zoals …
(i) het artikel Robespierre intégriste! van Philippe Raxhon[6]
(ii) het essay van overtuigde Robespierriste Sophie Wahnich, 'La liberté ou la mort – Essai sur la Terreur et le terrorisme'[7] maar ook nog meer voor
(iii) een lofrede[8] waarin sprake is van 'de onvergankelijke grootheid van Robespierre; […] zijn scherpe visie [op iedere problematiek]; het model van democratie waarvan hij voorstander was en dat de hele geschiedenis van Frankrijk over de afgelopen 120 jaar ontegensprekelijk bewees het ideale te zijn; de buitengewone en minutieuze aandacht die hij besteedde aan openbare ondernemingen, alsook aan de meest bescheiden strekkingen die zich binnen de politieke partijen voordeden, de kleinste trilling waargenomen onder het volk; zijn rechtlijnig traject naar het doel, naar de ster; zijn aandacht voor alle veranderlijke kleurschakeringen aan het oppervlak van de woelige en troebele zee; zijn ongeëvenaarde belangstelling voor het minste detail [sic!!!] en
(iv) (de totalitaristische geloofsbelijdenis verkondigd door Albert Soboul[9] volgens dewelke 'De Terreur was een middel voor de Natie en de Revolutie om zich tegen opstandelingen en verraders veilig te stellen. Zoals de burgeroorlog [die in de Vendée woedde] had gedaan), neutraliseerde de Terreur sociaal niet integreerbare individuen, wegens hun behoren tot de aristocratie of geallieerden hieraan. Zij verleende aan Staatscomités de volmacht om het gezag van de regering te herstellen en om allen te dwingen zich te gedragen in overeenstemming met de regel van de openbare veiligheid. De Terreur bevorderde het gevoel van nationale solidariteit, door het bestrijden van het behoren tot een bepaalde sociale klasse. Zij slaagde erin om de geleide economie op te dringen die vereist was om de defensie-inspanningen tegemoet te komen en de Natie te redden.'
(ii) het essay van overtuigde Robespierriste Sophie Wahnich, 'La liberté ou la mort – Essai sur la Terreur et le terrorisme'[7] maar ook nog meer voor
(iii) een lofrede[8] waarin sprake is van 'de onvergankelijke grootheid van Robespierre; […] zijn scherpe visie [op iedere problematiek]; het model van democratie waarvan hij voorstander was en dat de hele geschiedenis van Frankrijk over de afgelopen 120 jaar ontegensprekelijk bewees het ideale te zijn; de buitengewone en minutieuze aandacht die hij besteedde aan openbare ondernemingen, alsook aan de meest bescheiden strekkingen die zich binnen de politieke partijen voordeden, de kleinste trilling waargenomen onder het volk; zijn rechtlijnig traject naar het doel, naar de ster; zijn aandacht voor alle veranderlijke kleurschakeringen aan het oppervlak van de woelige en troebele zee; zijn ongeëvenaarde belangstelling voor het minste detail [sic!!!] en
(iv) (de totalitaristische geloofsbelijdenis verkondigd door Albert Soboul[9] volgens dewelke 'De Terreur was een middel voor de Natie en de Revolutie om zich tegen opstandelingen en verraders veilig te stellen. Zoals de burgeroorlog [die in de Vendée woedde] had gedaan), neutraliseerde de Terreur sociaal niet integreerbare individuen, wegens hun behoren tot de aristocratie of geallieerden hieraan. Zij verleende aan Staatscomités de volmacht om het gezag van de regering te herstellen en om allen te dwingen zich te gedragen in overeenstemming met de regel van de openbare veiligheid. De Terreur bevorderde het gevoel van nationale solidariteit, door het bestrijden van het behoren tot een bepaalde sociale klasse. Zij slaagde erin om de geleide economie op te dringen die vereist was om de defensie-inspanningen tegemoet te komen en de Natie te redden.'
… kunnen onaanvechtbare tegengestelde stellingen worden voorgelegd.
Het debatteren over deze materie vereist het aanhalen van gedocumenteerde, verifieerbare feiten. Bijttebier stelt terecht: 'Uit de vele geschriften en boeken over de Franse Revolutie blijkt dat de meeste geschiedschrijvers zich als partizanen gedragen.' Ik voeg eraan toe: niet in het minst Albert Mathiez, stichter van de Société des études robespierristes, en zijn volgelingen. Fayard, Fierro en Tulard[10] verwoorden het zo: 'Mathiez voelde zich verplicht om voor Robespierre een standbeeld op te richten door alle ondernemingen van Danton met maniakale ijver te minimaliseren. Hij zocht stelselmatig de financiële transacties van deze laatste in zijn boekhouding op, om aan te tonen dat hij corrupt, omkoopbaar en een verrader was, in dienst van het buitenland. Het verbrijzelen van het "rottende idool" [Danton] moest bijdragen tot zijn verdwijning van het toneel ten bate van het fanatisme verpersoonlijkt door "l'Incorruptible" [de "Onomkoopbare"]'.
Allicht vertonen ook anti-Robespierristen een gebrek aan objectiviteit. De historicus Laurent Dingli, na benadrukt te hebben dat hij ontdaan was van enige vooringenomenheid, verklaarde dat hij progressief, in het licht van talrijke documenten, tot de vaststelling gekomen was dat Maximilien Robespierre aan een paranoia leed die met deze van Adolf Hitler kon worden vergeleken.[11] Ik persoonlijk zie in de Jakobijn eerder karaktertrekken die aan Jozef Stalin doen denken.
In 1885 werd voor het eerst aan de Sorbonne de geschiedenis van de Franse Revolutie onderwezen. Alphonse Aulard die met deze taak was belast, omringde zich met historici die deze gebeurtenis in eer zouden herstellen. De seculiere openbare school maakte dat de nieuwe politieke geloofsbelijdenis – waarvoor Aulard fungeerde als hogepriester – verspreid werd onder de Franse jeugd. Georges Danton werd meteen voorgedragen als de exacte antithese van Robespierre.
Albert Mathiez verkondigde daarentegen dat Robespierre het boegbeeld was van de Revolutie en dat deze laatste – i.t.t. 'de in alle opzichten corrupte' Danton – de burgerlijke deugdzaamheid belichaamde. Na de Eerste Wereldoorlog hemelde Mathiez 'l'Incorruptible' op door hem te vergelijken met Lenin, die hij beschouwde als de 'geslaagde alter ego van Robespierre'. Met het overlijden van Aulard, in 1928, en dat van Mathiez, in 1932, kwam er tijdelijk een demper op het antagonisme tussen Dantonisten en Robespierristen.
Een tijd later, stelden liberale geschiedkundigen, voornamelijk van Angelsaksische huize, de sociale categorisering in de marxistische geschiedschrijving in vraag. Zij ontkrachtten de utopische aspecten ervan en herplaatsten de Franse Revolutie – naast de Amerikaanse – in de waaier van liberaalgeïnspireerde bewegingen eerder dan in egalitaire maatschappijvisies.
_De bron van inspiratie: Jean-Jacques Rousseau
Robespierres gedachtegang was sterk beïnvloed door Rousseaus geboden; verhoudingen tussen mensen onderling alsook individuele gedragingen moesten grondig worden gewijzigd. De staatsstructuur die de filosoof bedacht had enige gelijkenis met marxistische concepten. Hij had echter een afkeer voor moderniteit, complexiteit en industrialisering. Hij beschouwde dat 'Deugd' zich best zou kunnen uiten in kleinschalige agrarische gemeenschappen. Niettemin dachten de Franse revolutionairen – en in de eerste plaats, Robespierre – dat Rousseaus Spartaans model in een groot en modern land tot stand kon worden gebracht en zou bijdragen tot eenheid in en meer macht voor de Natie.[12] Rousseau kondigde een tijdperk aan gekenmerkt door gelijkheid, broederlijkheid, burgerzin, mensenrechten. Robespierre nam deze utopieën over.
Rousseau en Robespierre waren deïsten en geloofden in de onsterfelijkheid van de ziel. Robespierre poogde een cultus van 'l'Être suprême' in te voeren. Henri Guillemin stelde: 'Voor Robespierre was atheïsme een vloek, een baldadigheid vanwege dezen die zich erop beriepen en verspreidden.'[13]
_Vrijheid, gelijkheid en bloed vergieten
Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan werd Thomas Jefferson in juni 1776 belast met het redigeren van een ontwerp voor de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring. Voornoemd ontwerp – welk verschilde van de definitieve versie van deze grondtekst – stelde dat 'alle mensen als gelijken en onafhankelijke wezens worden geschapen, dat zij [daardoor] met inherente en onvervreemdbare rechten zijn begiftigd, waaronder de bescherming van het leven, de vrijheid en het nastreven van geluk.'[14] Het principe van gelijkheid dat voorop in de Verklaring werd geformuleerd leek een samenleving met een uitgesproken menslievend karakter aan te kondigen. Maar vrouwen werden nog steeds burgerlijke rechten ontzegd en slavernij werd niet afgeschaft. En op 13 november 1787 verkondigde dezelfde Jefferson in een brief dat 'De boom van de vrijheid moet nu en dan worden besproeid met het bloed van patriotten en van tirannen. Dat dient als natuurlijke meststof.'[14] Niet alléén Marat en andere Jakobijnen oordeelden dat stromen bloed moesten worden gestort om een gemeenschap te scheppen waarin eenieder zou worden aanzien als zijnde vrij en genietend van dezelfde rechten.
_Karaktertrekken van 'l'Incorruptible'
Pierre Bessand-Massenet stelt dat zijn onomkoopbaarheid voornamelijk betrekking had op zijn overtuigingen.[15] Tijdens de eerste twee jaren van de Revolutie, had Robespierre ontegensprekelijk aantrekkelijke kanten. Hij was een harde werker en een uitmuntende tacticus; een begaafde schrijver maar geen briljante spreker hoewel hij overtuigde omdat – zei Mirabeau – 'hij geloofde in al wat hij zei'. Hij had een diepe afkeer voor oorlog; hij bepleitte de afschaffing van zowel doodstraf (!!!) als slavernij, en geld had nooit vat op hem. Hij behoorde tot de kleine minderheid van voorstanders van de uitbreiding van het kiezerscorps. Zodoende verdedigde hij de belangen van de behoeftigste onder zijn medeburgers, die het meest nood hadden aan de bescherming van de wet en aan vertegenwoordiging in het parlement. Vanaf 1789 kwam hij op voor
- de oprichting van een verplicht en kosteloos onderwijsstelsel dat zou onttrokken worden aan het gezag van de Kerk;
- het invoeren van belastingen in verhouding met het inkomen;
- het uitvoeren van openbare werken om de werkloosheid te bestrijden.[6]
Het draaide anders uit. De Convention (in voege getreden op 21 september 1792) – na 2 juni 1793, de Jakobijnen (die er, o.l.v. Robespierre en Saint-Just, gedurende 14 maanden almachtig over heersten) – strookte niet met Montesquieus richtlijnen qua democratie. De instelling had zich zowel de juridische – en de uitvoerende – als de wetgevende macht toegeëigend, wat kenmerkend is voor een dictatuur. Het bewind werd hoe langer hoe meer een autocratie.
De Grondwet van 1791 had een cijnskiesstelsel ingevoerd dat minder begoeden uitsloot van het kiezerskorps.[16] Op 17 april 1793 ontnam de Convention de vrouwen (d.i. de helft van de bevolking!) het hun voordien toegekende burgerschap;[17] vrouwen verwierven geen enkel recht tenzij dat op echtscheiding, en werden opnieuw juridisch onbestaand. Gelijkheid was ver te zoeken.
_Een kantelmoment
Een omslagpunt kan maken dat een 'voor' en een 'na' in een levensloop kunnen worden onderscheiden. Dat had zich voorgedaan bij Saul van Tarsus, toen hij zich bekeerde tot het christendom. Ook bij Robespierre, ergens na 10 augustus 1792, trad een kantelmoment in zijn uitspraken en gedragingen op. Waarschijnlijk was dit veroorzaakt – zoals bij alle dictators – door de verwerving van steeds meer macht. Lord Acton (1834-1902), in een brief die hij op 3 april 1887 aan Mandell Creighton had gericht, schreef: 'Macht heeft de neiging mensen te corrumperen en onbeperkte macht corrumpeert totaal.'[18]
Op 9 november 1792 werd Robespierre als volgt beschreven, m.i. op de meest doorzichtige wijze, door Condorcet in de Chronique de Paris.[19] 'Hij gedraagt zich als een saaie hoogleraar in de welsprekendheid; hij preekt, hij bekritiseert. Hij heeft woedeaanvallen, is doorgaans doodernstig, weemoedig, ijskoud in zijn vervoering, samenhangend in zijn gedachtegang en zijn gedrag. Zijn enige opdracht is spreken, en hij spreekt bijna voortdurend. Hij klimt op de banken, hij spreekt over God en de Voorzienigheid, hij beweert dat hij de vriend is van de armen en de zwakken, hij laat zich volgen door vrouwen en de meest bescheiden onder de bevolking en ontvangt plechtig hun aanbidding en hun eerbetoon. Hij staat niet aan het hoofd van een religie, hij is de leider van een sekte...' De laatste zin, in het bijzonder, slaat de spijker op de kop.
Op 2 augustus 1793 beschreef de voorzitter van de Jakobijnen Robespierre als de 'Redder die zal terugkomen'. Een bewonderaarster van 'L'Incorruptible' verkondigde dat een 'Nieuwe Messias' op komst was. Hij, de volksmenner, voelde zich vereerd. Tegen de fantasten die dergelijke waanvoorstellingen verspreidden, greep hij niet in – wel integendeel, hij liet ze bevrijden nadat zij op bevel van zijn vijanden in het 'Comité de Sûreté générale' gearresteerd werden.[20]
_De mening van woorden
Robespierres heerschappij over de politieke arena bereikte een piek. Hij liet zich bedwelmen door zijn uitgesproken machtsgevoel en door de hem – uit vrees en lafheid van de andere Conventieleden, op enkele na – toegekende onbeperkte machtsuitoefening. Hij verkocht meer dan eens gebakken lucht. In zijn ontwerp voor de aangepaste versie van de Verklaring van de Rechten van de Mens stelde hij op 2 floréal an I (21 april 1793): 'Iedere wet die de onaantastbare mensenrechten met voeten treedt is in essentie onrechtvaardig en tiranniek.' Onwerkelijk is dat! Tijdens de Terreur werd dagelijks, na schijnprocessen, terechtgesteld; voor het hele land bedroeg het aantal slachtoffers van de guillotine tussen 35.000 en 40.000. Dit cijfer omvat niet de executies door verdrinking (zoals in Nantes), fusilleren (zoals in Lyon) of andere middelen in Bordeaux, Toulon, Bedouin, Verdun, Arras, elders, noch de slachting in Vendée in 1793 en 1794[21] toen minstens 150.000 opstandelingen en vreedzame burgers het leven in gruwelijke omstandigheden verloren. De pers was volledig ingelijfd met redacties in de zak van de Jakobijnen. Spionnen en verklikkers struikelden over elkaar.
Er is m.i. een opvallende gelijkenis tussen de dictatuur uitgeoefend door de Jakobijnen, o.l.v. Robespierre en Saint-Just, en het terreurbewind gevoerd door Jozef Stalin vanaf de jaren 1930 tot aan zijn dood. Over de jaren heen werden Trotski, Zinoviev, Kamenev, Boecharin, Rykov en Tomsky op bevel van Stalin vermoord. Gedurende twintig jaar legden de Russen met een gestreken gezicht uit dat een uitgebreid netwerk van samenzweerders, met aan het hoofd verraders behorend tot de leiding van de KP, de macht had willen grijpen met het oog op de ontmanteling van de Sovjetunie.[22]
Bessand-Massenet[23] betwijfelt of woorden bij Jakobijnen dezelfde betekenis hadden als deze in de gebruikelijke taal. Als een van hen het had over 'deugd', die hij meerdere keren per dag aanhaalde, betekende deze term in zijn mond het slaafs naleven van de richtlijnen opgedrongen door zijn partij. Nooit voordien, voegt Bessand-Massenet hieraan toe, werd de betekenis van woorden in dezelfde mate en op een even vernuftige wijze verdraaid. Tot op heden is taalgebruik erdoor beïnvloed.
Lewis Carroll zou later Humpty Dumpty laten verkondigen: 'Wanneer ik een woord gebruik, dan betekent het precies wat ik wil – niets meer en niets minder.' En nog meer ter zake: 'De vraag is, wie de baas is – punt uit.'[24] De meester beslist eigenmachtig over de betekenis van woorden.
Maximilien François Marie Isidore Joseph de Robespierre leefde voortaan in een waan. Op 17 pluviôse an II (5 februari 1794) was de Terreur volop aan de gang. Hijzelf stond op het hoogtepunt van zijn roem en kon zich ongeremd uitdrukken. In zijn toespraak tot de Convention op die dag, zes bladzijden in de Archives parlementaires, in klein lettertype gedrukt gaf hij blijk van zijn karakteriële grillen.[25] Bernardinus van Siena, de meestbegaafde redenaar in de XVe eeuw, had voor redevoeringen drie criteria vooropgesteld: 'vooreerst, helderheid; vervolgens, bondigheid; uiteindelijk, welbespraaktheid'. Robespierre negeerde alle drie.
Zijn boodschap was extreem lang, onsamenhangend, gefantaseerd, ijdel, bombastisch – maar werd niettemin meerdere keren door luid applaus onderbroken. Op enkele uitzonderingen na, waaronder Carnot en Danton, vreesden de meeste toehoorders voor hun leven en zij kropen voor de despoot. Deze durfde het aan om te beweren dat 'Fransen de eersten ter wereld zijn die de ware democratie hebben ingevoerd, door alle mensen [JJA: in feite, alléén de mannen en niet eens allen!] de gelijkheid en onbeperkte burgerrechten te gunnen.' In werkelijkheid werden essentiële rechten – in de eerste plaats, het recht op leven en dat op vrijemeningsuiting - onverbiddelijk met voeten getreden. Het regime in Frankrijk was geenszins democratisch: de machthebbers waren niet representatief daar zij alle opponenten stelselmatig elimineerden.
Robespierre stelde verder dat 'De revolutionaire regering het despotisme van de vrijheid beoefent om de tirannie te bestrijden.' 'Tirannie' en 'despotisme' zijn in alle talen synoniemen en het aaneenkoppelen van 'despotisme' en 'vrijheid' is tegenstrijdig (in het Frans, 'antinomique'). Luisterde hij wel naar wat hij uitkraamde? Hadden hij – en Marat (het jaar voordien door Charlotte Corday vermoord), en Saint-Just, en Couthon, en vele anderen – dat wel gedaan, dan had de Revolutie een rationeler en meer gematigd verloop kunnen kennen en hadden de Terreur en haar uitlopers (het Consulaat, het Keizerrijk, het herstel van de Bourbons op de troon) mogelijk kunnen worden vermeden. De geschiedenis van Frankrijk zou anders zijn geschreven en ijdeltuit Emmanuel Macron zou onderdirecteur zijn geworden van het agentschap van de Banque du Clair de Lune in Maubeuge. 'Laten we dromen' zong Julien Clerc.
Maximiliens ijdelheid kende geen grenzen meer toen hij, op 20 prairial, an II (8 juni 1794), ter gelegenheid van de door hem geconcipieerde 'Fête de l'Être suprême' (Feest van het Opperwezen), helemaal alleen voor de stoet liep, uitgedost met zijn pruik en met het gelaat bedekt met een dikke laag poeder, overtuigd dat hij – na de meeste onder zijn rivalen te hebben laten guillotineren – de Revolutie vereenzelvigde. In de twee toespraken die hij als voorzitter van de Convention hield[26] sloeg hij telkens wartaal uit:
- Eerste toespraak: 'Eindelijk is de onvergetelijke dag gekomen die het Franse volk aan het Opperwezen mag besteden. […] Eenieder beseft dat op dit moment de hele Natie in gedachten bij Hem is en haar verwachtingen tot Hem richt […]. Is het niet Hij die met zijn onsterfelijke hand [...]?'
- Tweede toespraak: 'Het monster dat het vernuft van de koningen over Frankrijk had uitgebraakt, is in rook opgegaan. Mogen alle misdaden en ongelukken in de wereld met dat gedrocht verdwijnen. Beurtelings gewapend met de dolken van het fanatisme en de giffen van de goddeloosheid, spannen vorsten aanhoudend samen om de mensheid uit te moorden. Als ze de Godheid niet langer kunnen verminken door bijgeloof en door haar te associëren met hun misdaden, pogen ze Haar van de aarde te verbannen, zodat ze alleen met het verder plegen van hun misdaden kunnen zegevieren […].'
_Marat, Robespierre, Saint-Just: hoofdrolspelers van het Schrikbewind
Aan Jean-Paul Marat zal ik weinig woorden besteden: 'De Jakobijn René Levasseur, overtuigde aanhanger van Robespierre [!], had gewag gemaakt van "de diepe afkeer en de verbijstering" die Marat bij al zijn collegae Jakobijnen uitlokte. Hij beschreef hem als een "zwartgallige republikein, bezeten door een reeks dwanggedachten", een "fanatieke woesteling" die verkondigde dat "zijn principes slechts konden zegevieren door een stortvloed van bloed te verwekken".'
Robespierre die in een eerste fase geijverd had om de doodstraf af te schaffen had later legio (vermoede) opponenten naar het schavot gestuurd. Ik verwijs nogmaals naar Fayard et al.[27]:
- '"Tribunal criminel", zitting van 17 augustus 1792. […] Alle juryleden waren deftige Jakobijnen. Vijfentwintig betichten werden ter dood veroordeeld.'
- '"Tribunal révolutionnaire", ontstaan op 10 maart 1793. De vonnissen zijn onmiddellijk uitvoerbaar en komen niet in aanmerking voor beroep noch cassatie. Vanaf september 1793 werd deze rechtbank voorgezeten door [Martial] Herman en later door [René] Dumas, twee handlangers van Robespierre.' [Bovendien zetelden onder de bestendige juryleden schrijnwerker Maurice Duplay, bij wie hij logeerde, en zijn persoonlijke arts, Joseph Souberbielle!]
Op 24 maart 1794 (4 germinal an II), tijdens het proces van Hébert en zijn 29 medebeklaagden gaf René Dumas, voorzitter van de rechtbank, voluit blijk van zijn partijdigheid door de betichten uit te schelden als 'rotzakken, bandieten, verachtelijke wezens, snode zielen, moordenaars, barbaren, schijnheiligen, slachters, vadermoordenaars, uithongeraars, wrede slaven, usurpatoren, handlangers van tirannen, knechten van het buitenland, valse patriotten en koningsgezinden'.[28] De openbare aanklager, [Antoine] Fouquier-Tinville, voert slaafs de politiek van het schrikbewind uit. Maar hij is ook 's lands machtigste en meest geduchte magistraat en hij bepaalt aldus het lot van dertig miljoen justitiabelen. Niets houdt hem tegen. De ijver en de spoed waarmee hij vordert stimuleren het 'comité de Salut public' (-van Algemeen welzijn) en dat van 'Sûreté générale' (Algemene Veiligheid) om steeds meer vervolgingen te eisen.[29] Na de wet van 22 prairial an II (10 juni 1794) stijgt de frequentie van de terechtstellingen tot haar hoogste niveau. Het aantal hiervan tijdens de Terreur zou bijna 17.000 bedragen, waarvan ca. 2.750 vonnissen werden uitgesproken door de Parijse Revolutionaire rechtbank. Voor de meeste executies is het aangehaalde motief een "samenzwering", of "contrarevolutionaire gedragingen".[30][31] Ook Jean Ratinaud maakt hiervan gewag: 'Tussen april en juli 1794, in de Franse hoofdstad, waren 2.100 koppen gaan rollen, waarvan 1.376 tussen 10 juni en 27 juli.[32] Fayard et al. rapporteerden eveneens dat, tijdens de Terreur, 500.000 mensen gevangen werden gehouden, en 300.000 anderen onder huisarrest werden geplaatst.[33] Henri Guillemin verkondigde: 'De historische waarheid is nog steeds dat Robespierre op 17 pluviôse an II (5 februari 1794) heel duidelijk, heel openlijk de Terreur voorstelde als een gerechtvaardigd en onontbeerlijk middel aangewend door de revolutionaire regering.' Hij voegde hieraan toe dat hij 'overtuigd was dat Robespierre nooit enig berouw had over de terechtstellingen gedurende meerdere maanden bevolen door de comités van Algemeen Welzijn en van Algemene veiligheid, daar deze van zijn volledige toestemming genoten en soms op zijn uitdrukkelijke vraag werden beslist'.[34]
Ter verduidelijking, de vertalingen naar het Nederlands van 'Comité de Salut Public' als 'Comité van Openbaar Welzijn' of (in Van Dale) als 'Comité van Algemeen Welzijn' doen denken aan een Commissie van openbare onderstand, het huidige Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn – en dat was het Comité de Salut public in geen enkel opzicht. In de schoot van deze kleine groep, 'dit bont gezelschap van alle strekkingen van het parlement…' (Bijttebier, op. cit.) heerste een forse onenigheid. Sporadisch ging men er bijna op de vuist: 'Saint-Just verweet aan Carnot dat hij zich had verzet tegen het in beschuldiging stellen van Danton en Camille Desmoulins. Hij schold hem uit en maakte hem zwart. Carnot antwoordde dat hij hem en zijn vriend Robespierre in het oog hield. "Jullie willen alle patriotten die in jullie weg staan elimineren, om zodoende alleen te blijven en het oppergezag te kunnen voeren." […] Kort daarop werd Saint-Just verschrikkelijk kwaad: "Je moet weten", zei hij tegen Carnot, "dat met het neerpennen van enkele lijnen ik je zou kunnen beschuldigen en binnen twee dagen laten onthoofden." Ijzig kalm zette Carnot zijn tegenstander op z'n plaats: "Doe maar; ik ben niet bevreesd voor jou, noch voor je vrienden: jullie zijn erbarmelijke derderangs despoten."[35] Gezellige sfeer! En een schrikaanjagende verduidelijking van hoe en door wie over het lot van tegenstrevers werd beslist. Het Comité werd beheerst door Robespierre en zijn aanhangers Georges Couthon (die verlamd was in de onderste helft van zijn lichaam) en Louis Saint-Just, 'l'Archange [Aartsengel] de la Terreur'; zij speelden de beslissende rol bij het uitroeien, een voor een, van alle rivaliserende politieke fracties.
_De scheiding van de machten: niet Maximiliens kopje thee
In 1605 had een gezant van de Republiek van Venetië aan paus Paulus V verklaard dat 'De Venetianen vrijgeboren waren en aan niemand verantwoording waren verschuldigd, tenzij aan God, die in staatszaken als enige op de doge voorrang had'; hij voegde hieraan toe dat Venetië (de 'Serenissima') zou trouw blijven aan haar politieke traditie van scheiding tussen Kerk en Staat.[36][37] Robespierre moeide zich hoogstpersoonlijk met religieuze aangelegenheden.
In die bepaalde fase van de Revolutie, was er geen sprake van democratie en evenmin van een rechtsstaat, zoals wij die begrippen heden ten dage verstaan 'De Terreur stemt overeen met een de facto bewind dat berust op macht en dwang, en niet met een wettelijke regering, een rechtsstaat.'[38] De gelijkenis met het schrikbewind gevoerd door Jozef Stalin is verbluffend. Ik verwijs hier naar Le tribunal révolutionnaire, van Luc Wilette[39]: 'De wet van 22 prairial, an II [10 juni 1794] schaft zowel de verdediging door advocaten, als het vooronderzoek af. Zodoende krijgt de betichte geen kennis van het dossier. […] Tragische vergissingen vinden plaats. […] Het aantal betichten die bij iedere zitting verschijnen neemt gestadig toe zodanig dat het rechtspreken onmogelijk wordt. De onaanvaardbare praktijk van de samenvoeging van individuele zaken wordt gewone kost. De terdoodveroordelingen volgen elkaar bij de vleet. Teveel [sic!] karren met veroordeelden verlaten de gevangenis van de 'Conciergerie' gedurende de twee daaropvolgende maanden.'
Noch de Convention, noch Robespierre kunnen volledig verantwoordelijk worden gesteld voor de misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden die op zeer grote schaal door de Republikeinse legers tijdens de 'Oorlog in Vendée' werden gepleegd. Jean-Clément Martin, die van deze thematiek zijn expertisegebied heeft gemaakt, wil niet dat het woord 'génocide' (volkerenmoord) in dit verband wordt gebruikt. De Convention had op 14 thermidor, an I (1 augustus 1793), verordend dat 'Vrouwen, kinderen en bejaarden naar hun woningen moesten worden gevoerd en dat voor hun voeding en hun veiligheid moest worden gezorgd.'[40] Maar het decreet werd door de ongedisciplineerde legers, waarvan de bevelhebbers tot drie rivaliserende strekkingen behoorden (Girondijnen, Jakobijnen en Sans-Culottes), niet tot uitvoering gebracht. Bij gebrek aan overwicht kon de Convention tijdelijk niet ingrijpen. Later vertrouwde de Convention echter wel het opperbevel van de Republikeinse troepen in de regio aan de beduchte generaal Turreau de Garambouville toe en belastte hem met de onderdrukking van de opstand. Onder zijn bewind pleegden zgn. 'duivelse colonnes' ongebreideld geweld en grootschalige brandstichting.[41]
In mei 2024 vond ik op de zolder (waar ik orde probeer te scheppen) Ciceros 'Oratio pro Milone ad iudices'[42] dat wij in de retorica niet te lezen kregen. Ik was geboeid (!) door het uiterst informatief voorwoord geschreven door D. Planque. Hierin vermeldt hij dat Pompeius, die zo spoedig mogelijk een einde wou stellen aan de burgerlijke onrust en de geweldplegingen van een aantal heethoofden, een nieuwe rechtbank had opgericht, waarvoor hijzelf de juryleden had aangeduid en die slechts één veroordeling mocht uitspreken: de doodstraf. De gelijkenis met de Franse Revolutionaire Rechtbank in 1793 en 1794 is ontegensprekelijk. Planque moet dat ook hebben gedacht want hij schreef op p. 22 '… de juridische terreur ["terreur judiciaire"] die Pompeius had ontketend'. Ik zat op de rand van mijn stoel toen ik dat las: er is dus een continuïteit tussen de schrikbewinden op het einde van de Romeinse Republiek, de Franse Revolutie en Stalins Sovjetunie.
'Tegen april 1794 was de opstand van reactionaire bendes en milities de kop ingedrukt door een ongenadige terreur. […] Geschat wordt dat er 50.000 mensen om het leven kwamen. Is dat veel of weinig?' (Johan Bijttebier, op. cit.). Deze drie zinnen doen mij onvermijdelijk denken aan de processen gevoerd in de Sovjet-Unie en satellietlanden in de jaren 1930-1950.
'Zonder een schrikbewind had deze jonge republiek zich niet staande kunnen houden.' (ibid.) De juistheid van deze vaak verkondigde stelling stel ik in vraag; misschien had het wel gekund – en ongetwijfeld zonder opoffering van 50.000 (of nog veel meer) levens. François Furet en Denis Richet stellen dat 'Beweren dat de Terreur nodig was om de vrijheidsgezinde Revolutie te laten zegevieren neerkomt op een finalistische conceptuele benadering.'[43]
'We moeten de dingen in het juiste perspectief zien. Alle maatregelen van het schrikbewind, zonder uitzondering, zijn door alle deelnemers van de onderscheiden fracties goedgekeurd. Eenieder die wenste de republiek overeind te houden ging akkoord met de strijd die moest gevoerd worden. Een lastige waarheid.' (Johan Bijttebier, op. cit.) Of een misinterpretatie. Onder een schrikbewind vrezen opponenten voor hun leven, tot zij uiteindelijk in opstand komen. Zoals op 9 thermidor geschiedde. Op die dag stemden alle (!!!) andere aanwezige leden van de 'Convention' voor de aanhouding van Maximilien Robespierre en zijn broeder Augustin, Louis Saint-Just, Georges Couthon, Claude François de Payan en Philippe Le Bas. Le Bas pleegde zelfmoord. De vijf overige diehards alsook François Hanriot werden daags nadien geguillotineerd.[44][45]
_Een lijvig besluit
Ik maak dat van Jean Tulard[46] ook het mijne: 'De voornaamste erfenis die de Revolutie aan de mensheid naliet is de Verklaring van de Rechten van de Mens [afgewerkt op 26 augustus 1789]. Nochtans werden voornoemde rechten nooit op een ander tijdstip evenzeer met voeten getreden [als toen] zodanig dat de herinnering aan [deze gebeurtenis] vaak het beeld van de guillotine oproept.'
Albert Mathiez, de onbetwiste paus van het Robespierrisme, besloot een voordracht die hij in 1922 gaf met deze quasi-religieuze boodschap:
'Een kleine groep geleerden en onderzoekers, leden van de "Société des études robespierristes", hebben geijverd om een einde te stellen aan hun onrechtvaardige uitsluiting. Zij bestreden de nepverhalen, de leugens, de lastercampagnes, door bestendig de waarheid uit te roepen. De rookwolken worden verdreven. Een nieuw licht wordt geworpen en weldra zal de overwinning zijn behaald. […]
'Een kleine groep geleerden en onderzoekers, leden van de "Société des études robespierristes", hebben geijverd om een einde te stellen aan hun onrechtvaardige uitsluiting. Zij bestreden de nepverhalen, de leugens, de lastercampagnes, door bestendig de waarheid uit te roepen. De rookwolken worden verdreven. Een nieuw licht wordt geworpen en weldra zal de overwinning zijn behaald. […]
Burgers, […] wij hebben Robespierre weer tot leven gebracht. […] Wij doen een beroep op alle bewonderaars van de Revolutie, op al dezen die vrijheid koesteren en rechtschapen zijn, op alle vooruitstrevenden, op al wie geïnteresseerd is in de Geschiedenis, om aan te sluiten, in te tekenen op onze publicaties, ons te helpen de bourgeois- en thermidor-geïnspireerde leugens te verdrijven. Zij zullen aldus bijdragen tot de oprichting van een rechtvaardige en broederlijke samenleving.'[47]
De voorgaande melodramatische tekst gelijkt m.i. meer op de preek van een sekteleider, dan op een rationele uiteenzetting. Het is onbetwistbaar dat Maximilien Robespierre, samen met zijn trawanten Marat en Saint-Just, alsook gevolmachtigden van de Convention in de provincie (o.m. Carrier in Nantes, Fouché in Lyon …) de grootste verantwoordelijkheid dragen voor de stelselmatige uitroeiing van duizenden politieke opponenten (waaronder Claude Basire, Antoine Barnave, Jacques Pierre Brissot, Pierre Gaspard Chaumette [alias Anaxagoras], Anacharsis Cloots, Nicolas de Condorcet, Georges Danton, Camille Desmoulins, Fabre d'Églantine, Armand Gensonné, Jacques-René Hébert, Marie-Jean Hérault de Séchelles, Jean Frédéric La Tour du Pin-Gouvernet, Isaac Le Chapelier, Jean-Paul Rabaut Saint-Étienne, Charles Sillery, Pierre Vergniaud …), edelen (Lodewijk XVI, koningin Marie-Antoinette, Madame Élisabeth [zuster van de koning], Philippe-Égalité [hertog van Orléans], Armand de Gontaut [hertog van Lauzun] …), priesters, eminente juristen (Chrétien Guillaume de Lamoignon de Malesherbes), feministen (zoals Olympe de Gouges, Manon Roland), officieren (o.m. Adam Philippe de Custine, Jean Nicolas Houchard, Nicolas Luckner, François-Joseph Westermann), geleerden (Jean Sylvain Bailly, Antoine Lavoisier, Adam Lux, Eulogius Schneider), dichters (André Chénier), kunstenaars (Claude-Louis Châtelet), weduwen of echtgenotes van opponenten (o.m. deze van Hébert en Desmoulins) of hun kinderen en kleinkinderen (o.m. deze van Malesherbes) en veel – heel veel – kleinere spelers.
Furet en Richet[48] opperden dat weinigen zo gedreven waren door haat, als Maximilien Robespierre. Pierre Bessand-Massenet[49] schrijft: 'Robespierre legde beslag op alle dossiers die betrekking hadden op politieverordeningen, aanhoudingen, samenzweringen, verdachten. Men leverde hem dagelijks aan huis de verslagen van de regionale gezanten, die hij van aantekeningen voorzag en dan rechtstreeks doorzond naar het politiekantoor waar aanhangers werkzaam waren … Wanneer Fouquier-Tinville, de openbare aanklager bij de Revolutionaire rechtbank zich aanmeldde op het "Comité de Salut public", werd hij ontvangen in aparte in een lokaal niet toegankelijk voor derden. Robespierre informeerde hem op gebiedende toon over zijn richtlijnen die hij echter toeschreef aan het voltallige Comité. Fouquier danste naar het pijpen van de despoot.'
De man die ooit de afschaffing van het doodsvonnis had bepleit, gedroeg zich gedurende zijn laatste levensjaar als een meedogenloze tiran. Op 4 prairial an II (22 mei 1794), bood de 20-jarige Aimée Cécile Renault, een simpele ziel, zich voor het huis van de familie Duplay aan en verzocht om een onderhoud te mogen hebben met Robespierre. Deze laatste was niet aanwezig. Zij werd door drie van zijn aanhangers naar het Comité de Salut public gevoerd en aldaar ondervraagd. Haar antwoorden waren onsamenhangend, maar werden geïnterpreteerd als bedreigingen ten aanzien van 'L'Incorruptible'. Zij werd aangehouden en – samen met haar vader, haar broeder en 51 andere personen verdacht van samenzwering georganiseerd vanuit het buitenland – aan het Barreel van Vincennes terechtgesteld.[50] Twee en een halve maand eerder (op 4 maart 1794) was Antoine François Momoro (de ontwerper in 1791 van het motto 'Liberté, Égalité, Fraternité'), op aandringen van Robespierre, geguillotineerd omdat hij het aangedurfd had een voorstander te zijn van de 'landbouwwet' die de gelijkheid van vermogens voorzag en dus beschouwd werd als een voorloper van communisme. De voornaamste reden voor het ongenoegen van de despoot was echter dat Momoro de verering van de Rede had gepropageerd en hiervoor zijn beeldschone echtgenote de godin had laten vertolken. Deze campagne van ontkerstening, gevoerd door hebertisten en dantonisten, was voor 'l'Incorruptible' bijzonder aanstootgevend daar hijzelf in een Opperwezen ('Être Suprême') geloofde.[51]
Ik verafschuw de Terreur. Pierre-Alexandre Bourson[52] vroeg zich af of Robespierre, die verstrikt was in zijn waan, wel verantwoordelijk voor zijn daden kon worden gesteld. Ik denk het wel; zo niet gaan ook Mao Zedong en Jozef Stalin mogelijk vrij uit. En dat … is ondenkbaar.
Onder alle hoofdrolspelers van de Franse Revolutie verkies ik Condorcet, een van de grootse figuren van de Verlichting, de filosoof, mathematicus, auteur van doorslaggevende werken, de feminist, de ontwerper van een hervorming van het onderwijs die een eeuw later in Frankrijk zou worden doorgevoerd. Hij werd door de Revolutionaire Rechtbank bij verstek ter dood veroordeeld, moest schuilen en dan op de vlucht gaan, om uiteindelijk aangehouden en gevangengezet te worden. Daags nadien, op 29 maart 1794, lag hij dood op de grond in zijn cel, met het aangezicht naar beneden en de armen langs het lichaam.[53] De Revolutie had de allerbeste, de meest uitzonderlijke onder haar kinderen gedood.
Maar Maximilien spookt nog steeds door de geesten van bepaalde machthebbers. Bruno Retailleau, de Franse minister van Binnenlandse Zaken, oordeelt dat de Rechtsstaat 'niet ontastbaar en niet heilig is'. Voor hem is van tel 'de soevereiniteit, het soevereine volk'. Een populistisch begrip dat Robespierre, Saint-Just en hun aanhangers verspreidden.
Iedere ernstige materie – en de Franse Revolutie bij uitstek moet als dusdanig worden betiteld – zou, indien mogelijk, met een snufje humor moeten worden besprenkeld. Op de openingsplechtigheid van de Olympische Spelen, in Parijs, op 26 juli 2024, verklaarde een ambtenaar van de Kaaiman Eilanden dat hij erg genoten had van het schouwspel: 'Het is grappig: die drag-queens en die afgehakte hoofden; het is zo Frans!' Met dank aan Maximilien.
_Literatuur
[1] https://www.masereelfonds.be/johan-bijttebier-maximilien-robespierre-dringend-tijd-voor-historische-accuraatheid-en-nuance/
[2] Michelet J. Histoire de la Révolution française. Paris: Robert Laffont 1979, 898 p.
[3] Fierro A. Historiographie de la Révolution française. In: Tulard J., Fayard J.-F. en Fierro A. Histoire et dictionnaire de la Révolution française. Paris: Robert Laffont 1998, p. 1151.
[4] Ibid. p. 1153.
[5] Paris: Gallimard 1974, p. 7.
[6] Espace de libertés, Document 8, juli 2002, pp. 30-1.
[7] Paris: La fabrique éditions 2003, 111 p.
[8] https://www.amis-robespierre.org/Portrait-de-Robespierre-299
[9] Soboul A. Histoire de la Révolution française – De la Montagne à brumaire. Paris: Gallimard 1962, p. 98.
[10] Fayard J.-F., Fierro A. en Tulard J. Dictionnaire de la Révolution. In: Tulard J., Fayard J.-F. en Fierro A. Op. cit., pp. 746-7.
[11] Robespierre. Paris: Flammarion 2004, pp. 505-6.
[12] Priestland D. The Red Flag – Communism and the making of the modern world. London: Penguin Books 2010, p. 6.
[13] Robespierre – Politique et mystique. Paris: Éditions du Seuil 1987, p. 380.
[14] The Concise Oxford Dictionary of Quotations. Oxford: Oxford University Press 1991, p. 130.
[15] Bessand-Massenet P. Robespierre – L'homme et l'idée. Paris: Éditions du Fallois 2001, p. 9.
[16] Fayard J.-F. et al. Op.cit., p. 629.
[17] https://journals.openedition.org/ahrf/2098
[18] The Concise Oxford Dictionary of Quotations, op. cit., p. 1.
[19] Bessand-Massenet P., op. cit., p. 25.
[20] Sédillot R. Le coût de la Terreur. Paris: Perrin 1990, p. 189.
[21] Ibid, p. 208-9.
[22] Conquest R. The Great Terror. Oxford: Oxford University Press 2008, 574 p.
[23] Op. cit., p. 37.
[24] Carroll L. Through the Looking-Glass and what Alice found there. Berkeley: University of California Press 1983, p. 66.
[25] https://web.seducoahuila.gob.mx/biblioweb/upload/Discours%201792.pdf
[2] Michelet J. Histoire de la Révolution française. Paris: Robert Laffont 1979, 898 p.
[3] Fierro A. Historiographie de la Révolution française. In: Tulard J., Fayard J.-F. en Fierro A. Histoire et dictionnaire de la Révolution française. Paris: Robert Laffont 1998, p. 1151.
[4] Ibid. p. 1153.
[5] Paris: Gallimard 1974, p. 7.
[6] Espace de libertés, Document 8, juli 2002, pp. 30-1.
[7] Paris: La fabrique éditions 2003, 111 p.
[8] https://www.amis-robespierre.org/Portrait-de-Robespierre-299
[9] Soboul A. Histoire de la Révolution française – De la Montagne à brumaire. Paris: Gallimard 1962, p. 98.
[10] Fayard J.-F., Fierro A. en Tulard J. Dictionnaire de la Révolution. In: Tulard J., Fayard J.-F. en Fierro A. Op. cit., pp. 746-7.
[11] Robespierre. Paris: Flammarion 2004, pp. 505-6.
[12] Priestland D. The Red Flag – Communism and the making of the modern world. London: Penguin Books 2010, p. 6.
[13] Robespierre – Politique et mystique. Paris: Éditions du Seuil 1987, p. 380.
[14] The Concise Oxford Dictionary of Quotations. Oxford: Oxford University Press 1991, p. 130.
[15] Bessand-Massenet P. Robespierre – L'homme et l'idée. Paris: Éditions du Fallois 2001, p. 9.
[16] Fayard J.-F. et al. Op.cit., p. 629.
[17] https://journals.openedition.org/ahrf/2098
[18] The Concise Oxford Dictionary of Quotations, op. cit., p. 1.
[19] Bessand-Massenet P., op. cit., p. 25.
[20] Sédillot R. Le coût de la Terreur. Paris: Perrin 1990, p. 189.
[21] Ibid, p. 208-9.
[22] Conquest R. The Great Terror. Oxford: Oxford University Press 2008, 574 p.
[23] Op. cit., p. 37.
[24] Carroll L. Through the Looking-Glass and what Alice found there. Berkeley: University of California Press 1983, p. 66.
[25] https://web.seducoahuila.gob.mx/biblioweb/upload/Discours%201792.pdf
[26] https://www.persee.fr/doc/arcpa_0000-0000_1976_num_91_1_14330_t1_0441_0000_1
[27] Op. cit., pp. 1124-6.
[28] Lenotre G. Le Tribunal Révolutionnaire (1793-1795). Paris: Librairie Académique Perrin 1912, p. 182.
[29] Ibid. pp. 151, 199.
[30] Fayard J.-F. et al., op. cit., p. 1125.
[31] Sédillot R., op. cit., p. 208.
[32] Ratinaud J. Robespierre. Paris: Éditions du Seuil 1960, p. 146.
[33] Fayard J.-F. et al., op. cit., p. 1114.
[34] Op. cit., p. 402.
[35] Amson D. Carnot. Paris: Librairie académique Perrin 1992, pp. 132-3.
[36] Mabire A. (voor Adrien). Persoonlijke mededeling.
[37] Morris J. Venice. London: Faber and Faber 1978, pp. 96-7.
[38] Fayard J.-F. et al., op. cit., p. 1113.
[39] Paris : Denoël 1981, pp. 42-3.
[40] https://www.aphg.fr/Sur-la-guerre-de-Vendee-et-le-concept-de-genocide
[41] https://www.radiofrance.fr/franceculture/genocide-vendeen-histoire-d-un-concept-polemique-1900011
[42] Namen: Ad. Wesmael-Charlier 1958, 134 p.
[43] Furet F. en Richet D. La Révolution française. Paris: Arthème Fayard/Pluriel 2010, p. 10.
[44] Sédillot R., op. cit., pp. 245-6.
[45] Fayard J.-F. et al., op. cit., pp. 1117-8.
[46] Tulard J. Les événements. In: Tulard J., Fayard J.-F. en Fierro A. Op. cit., p. 295.
[47] https://www.marxists.org/francais/mathiez/works/1922/02/robespierre.htm
[48] Op. cit., p. 221.
[49] Op. cit., p. 99.
[50] Dingli L., op. cit., p. 487.
[51] Fayard J.-F. et al., op. cit., pp. 989 en 1058.
[52] Bourson P.-A. Robespierre ou le délire décapité. Paris: Éditions Buchet/Chastel 1993.
[53] Badinter E. en Badinter R. Condorcet – Un intellectuel en politique. Paris : Librairie Arthème Fayard 1988, 659 p.
Meer van Jean-Jacques Amy
[27] Op. cit., pp. 1124-6.
[28] Lenotre G. Le Tribunal Révolutionnaire (1793-1795). Paris: Librairie Académique Perrin 1912, p. 182.
[29] Ibid. pp. 151, 199.
[30] Fayard J.-F. et al., op. cit., p. 1125.
[31] Sédillot R., op. cit., p. 208.
[32] Ratinaud J. Robespierre. Paris: Éditions du Seuil 1960, p. 146.
[33] Fayard J.-F. et al., op. cit., p. 1114.
[34] Op. cit., p. 402.
[35] Amson D. Carnot. Paris: Librairie académique Perrin 1992, pp. 132-3.
[36] Mabire A. (voor Adrien). Persoonlijke mededeling.
[37] Morris J. Venice. London: Faber and Faber 1978, pp. 96-7.
[38] Fayard J.-F. et al., op. cit., p. 1113.
[39] Paris : Denoël 1981, pp. 42-3.
[40] https://www.aphg.fr/Sur-la-guerre-de-Vendee-et-le-concept-de-genocide
[41] https://www.radiofrance.fr/franceculture/genocide-vendeen-histoire-d-un-concept-polemique-1900011
[42] Namen: Ad. Wesmael-Charlier 1958, 134 p.
[43] Furet F. en Richet D. La Révolution française. Paris: Arthème Fayard/Pluriel 2010, p. 10.
[44] Sédillot R., op. cit., pp. 245-6.
[45] Fayard J.-F. et al., op. cit., pp. 1117-8.
[46] Tulard J. Les événements. In: Tulard J., Fayard J.-F. en Fierro A. Op. cit., p. 295.
[47] https://www.marxists.org/francais/mathiez/works/1922/02/robespierre.htm
[48] Op. cit., p. 221.
[49] Op. cit., p. 99.
[50] Dingli L., op. cit., p. 487.
[51] Fayard J.-F. et al., op. cit., pp. 989 en 1058.
[52] Bourson P.-A. Robespierre ou le délire décapité. Paris: Éditions Buchet/Chastel 1993.
[53] Badinter E. en Badinter R. Condorcet – Un intellectuel en politique. Paris : Librairie Arthème Fayard 1988, 659 p.