16 mei 2025
In memoriam Wouter Buikhuisen. Reflecties bij een slachtoffer van cancel culture avant la lettre (deel 1)
Op dinsdag 6 mei 2025 overleed de Nederlandse criminoloog Wouter Buikhuisen. In deze tweedelige blog reflecteren we op het leven en werk van een wetenschapper die in het publieke debat van zijn tijd een vroeg slachtoffer werd van wat we nu 'cancel culture' zouden noemen.
Wouter Buikhuisen werd geboren op 5 december 1933 in toenmalig Nederlands-Indië. Hij studeerde psychologie en promoveerde in 1965 op een proefschrift over de determinanten van nozemgedrag binnen de Amsterdamse nozembeweging. Van 1966 tot 1973 was hij hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichte onder andere onderzoek naar alcohol in het verkeer en werkte enige tijd bij het Nederlandse Ministerie voor Justitie. Tevens lag hij mee aan de basis van de oprichting van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC), een kennisinstelling van het Ministerie van Justitie in Nederland. In de kritische jaren '70 werd in academische kringen vaak neerbuigend gekeken naar sociale wetenschappers die hun 'academische onafhankelijkheid opgaven' om voor het 'systeem' te gaan werken. Alsof je daardoor automatisch een transformatie onderging, gehersenspoeld werd en plots niet meer zelf kon denken. Het is maar hoe je het bekijkt natuurlijk. Buikhuisen was van mening dat het beter was om het beleid goed te informeren en dat werken voor een beleidsinstelling niet noodzakelijk betekende dat je je ziel verkocht, zoals Faust aan de duivel. De algemene teneur in academische en maatschappijkritische kringen was dat werken voor de overheid gelijk stond aan 'heulen met de vijand'.
Interessant en binnen de criminologie zeker gewaagd was het voorstel van Buikhuisen om criminaliteit te beschouwen als een functie van zowel individuele (biologische en psychologische) als contextuele (situationele) factoren. De sociologie werd daarbij niet genegeerd, maar rijkelijk aangevuld met inzichten uit andere disciplines. In de biologische psychologie debatteerden verschillende scholen toen al intens over de invloed van genen, hormonen, en het zenuwstel op gedrag. Achteraf gezien was de benadering van Buikhuisen een vroege poging om gedrag te verklaren vanuit de wisselwerking tussen genetische aanleg en maatschappelijke context. Dat stond in scherp contrast met de meer deterministische biologische opvattingen uit de tijd van Lombroso. Psycholoog Kurt Lewin had al in de jaren 1920 betoogd dat gedrag voortkomt uit de interactie tussen individu en context, met nadruk op de wisselwerking of de biopsychosociale interacties tussen beide. Buikhuisen pleitte voor het doorbreken van disciplinaire grenzen, maar dat vooruitstrevende denken kwam hem duur te staan. Hij ondergraafde daarmee zijn eigen carrière. De tijdsgeest was gewoonweg niet rijp voor denken buiten de traditionele disciplinaire hokjes.
_De affaire Buikhuisen
Buikhuisen werd 91 jaar. Bij vele jonge onderzoekers zal zijn naam daarom wellicht geen belletje doen rinkelen. Voormalige aandachtige criminologiestudenten die de geschiedenis van hun vakgebied kennen, zullen de naam Buikhuisen misschien nog linken aan de zogenaamde affaire Buikhuisen, de grote heksenjacht op een hoogleraar die een lans brak voor een geïntegreerde biosociale benadering van (agressieve) criminaliteit. Van zijn wetenschappelijk project kwam niet veel in huis. Buikhuisen kwam in een storm van protest terecht en werd beticht van nazisme, biologisch determinisme enz. Je kan het zo gek niet bedenken of hij werd ervan beschuldigd. Veel aanvallen waren ook louter ad hominem en niet inhoudelijk.
Over de affaire Buikhuisen schreven we hier reeds iets. In het licht van deze bijdrage volstaat het om op te merken dat er eigenlijk niets, maar dan ook niets controversieels was aan de plannen van Buikhuisen. Hij bekritiseerde de criminologie uit de jaren 1970 omdat die naar zijn mening een disproportionele focus legde op de maatschappelijke reactie op criminaliteit, terwijl biologische factoren grotendeels werden verwaarloosd.
Dat er in die periode inderdaad disproportioneel veel aandacht was voor de maatschappelijke reacties op criminaliteit en dat etiologische vragen naar de oorzaken van crimineel gedrag minder centraal stonden, weerspiegelt ongetwijfeld de tijdsgeest. Tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat de criminologie in de decennia daarvoor juist voornamelijk gericht was op de etiologie van afwijkend gedrag, waarbij het afwijkende zelf nauwelijks ter discussie werd gesteld. Buikhuisen pleitte daarentegen voor een genuanceerde benadering. Hij vond dat de biologie daar een plaats in verdiende. In die periode was biologie een 'vies' begrip geworden omdat het gelinkt was aan allerlei onfrisse praktijken (van het meten van schedels tot de rassenbiologie van de nazi's, die niets te maken hadden met de wetenschappelijke biologie op zich, maar alles met de ideologie van Heinrich Himmler die aan kersenplukken deed om een rassenhiërarchie te bedenken en de mythe van het zuiver Arische bloed te verkopen). Kortom, het gaat hier om misbruik van wetenschap.
Buikhuisen raakte gefascineerd door het werk van Sarnoff Mednick, een psycholoog die bekend werd met zijn onderzoek naar de rol van het (autonome) zenuwstelsel bij de ontwikkeling van het geweten. Het idee dat hersenfuncties en genetische factoren met elkaar verbonden zijn in een lange, complexe keten is op zichzelf niet nieuw – en ook geen vorm van fatalisme. Het onderzoek van Mednick, evenals dat van Jeffrey Gray en Robert Cloninger, wordt nog steeds beschouwd als pionierswerk binnen een traditie die persoonlijkheid beschouwt als het resultaat van biosociale interacties tussen het autonome en centrale zenuwstelsel enerzijds, en de sociale en culturele context gedurende de levensloop anderzijds.
In het volgende deel van deze tekst staan we stil bij de intellectuele nalatenschap van Buikhuisen, hoe hij uiteindelijk toch erkenning kreeg, en waarom zijn verhaal vandaag nog steeds actueel en betekenisvol is.
Wordt vervolgd.
Meer van Lieven Pauwels en Ann De Buck