26 januari 2021
Beste Johan
Jouw brief laat vermoeden dat je ook een beetje aan het genieten bent van de ophokplicht. Ik weet niet hoe kippen of vogels zo'n maatregel ervaren, maar onder de mensen zijn er rare vogels die in hun hok blijven ervaren als een bevrijding. Ons Heer moet zijn getal hebben.
_1.
Wat mij betreft, ik schrijf je vanop mijn zolder die ik in betere kringen mijn 'loft' noem. Een soort mancave. Later meer synoniemen, maar zo ben ik waar ik moet zijn als antwoord op jouw vraag wat ik aan het lezen ben. Ik ben aan het opruimen en bouw ondertussen verder aan een torentje boeken: blijvertjes die ik wil herlezen. Het is een manier om mijn zolder minder te doen kraken, maar helaas blijf ik boeken kopen. Van die voornemens is nu in 2021 nog maar weinig in huis gekomen.
_2.
Toch heb ik een Oxfam Doos met boeken-die-weg-mogen en bovenaan ligt een boek met een – in dit verband – paradoxale titel: Wie schrijft die blijft. Weg dus dat boek. Hugo Matthysen zong ooit een lied 'Wie schrijft, die blijft hangen in de cafés'. Maar de cafés zijn dicht. Van de weeromstuit ervaar ik mijn zolder als een soort overvol café met veel vrienden, allemaal bereid tot een gesprek. En ik kan ze dichtklappen als ik wil of ik kan ze zelfs verwijderen.
Zo sta ik nu voor mijn kast literatuurwetenschap (het woord alleen al) en ik vraag me af of die boeken allemaal in de Oxfam Doos moeten. En de existentiële vraag of Oxfam ze zal willen.
Zo sta ik nu voor mijn kast literatuurwetenschap (het woord alleen al) en ik vraag me af of die boeken allemaal in de Oxfam Doos moeten. En de existentiële vraag of Oxfam ze zal willen.
Een van de weinige literatuurwetenschappers die ik nog wel eens herlees is Wayne Booth, die een boek schreef over literatuur met als titel: The Company We Keep. Zo bekijk ik ook de boekenrekken: gezelschap van de voorbije jaren. 'Gheselscap Goet ende Fyn' herinner ik me uit Egidius. Hoewel ik besef dat het gedicht een elegie is aan een dode vriend.
Maar zijn boeken ook geen dode vrienden? Ik denk aan een uitspraak van Stephen Greenblatt, die zijn boek over Shakespeare opent met: 'I began with the desire to speak with the dead'. Voor zo'n zin krijgt het boek asiel in mijn boekenkast.
Maar zijn boeken ook geen dode vrienden? Ik denk aan een uitspraak van Stephen Greenblatt, die zijn boek over Shakespeare opent met: 'I began with the desire to speak with the dead'. Voor zo'n zin krijgt het boek asiel in mijn boekenkast.
_3.
En nu een bruggetje naar een van jouw vorige brieven waarin je het had over Jan Van Herreweghe die je omschreef als 'een van de meest bibliofiele mensen die er in Vlaanderen rondlopen'. Je vroeg of ik hem kende. En of, ik presenteerde twee keer een boek van hem. En ik blijk mijn inleiding bewaard te hebben in een map met de titel: 'De Waan van Van Herreweghe'. Een verwijzing naar De Waan van Montano van Enrique Vila-Matas. Een roman over iemand die een volstrekt verliteratuurd leven leidt, het soort mens dat tussen boeken en van de weeromstuit voor boeken leeft. Jan Van Herrewege blijkt daar de boekhouder van te willen zijn.
Gaat het om een soort sekte die de wereld vervangen heeft door literatuur en zo op een bepaalde manier de wereld ontkent? Is dat de definitie van een sekte? Welke plaats heeft dat soort mensen binnen de evolutietheorie?
Die laatste bedenkingen zijn ook bedoeld als een balletje dat ik opgooi voor jou, want je bent over sektes aan het schrijven. En je bent goed bevriend met Darwin. Dankzij jou had ik een Darwin-periode en ik beken dat ik zelfs de Galapagos bezocht heb, wat achteraf gezien ecologisch onverantwoord blijkt.
Die laatste bedenkingen zijn ook bedoeld als een balletje dat ik opgooi voor jou, want je bent over sektes aan het schrijven. En je bent goed bevriend met Darwin. Dankzij jou had ik een Darwin-periode en ik beken dat ik zelfs de Galapagos bezocht heb, wat achteraf gezien ecologisch onverantwoord blijkt.
De boeken van Darwin mogen blijven, maar of hij een vriend wordt, is een beetje problematisch. Hij hield niet van Shakespeare: 'I have tried lately to read Shakespeare and found it so intolerably dull that it nauseated me'. Terug naar mijn zolder.
_4.
Wie schrijft blijft, maar wie leest blijft ook hangen. In elk geval bleef ik staan aan mijn torentje-van-boeken-die-ik steeds-zou-herlezen. Ook daar moet gesnoeid worden.
Ik val in herhaling, maar in het Torentje bekleedt Montaigne een ereplaats. Zijn essays komen altijd van pas. In de boeken van en over hem zijn post-its geplakt bij citaten die ik gebruikte om na te denken over de waan van de dag. Niet als een oplossing voor een probleem, maar als een manier om over een probleem na te denken.
Dat blijkt nu ook, want één boek valt spontaan open op een pagina uit zijn biografie waar het gaat over de pandemie in Bordeaux. Ik mail dat aan een vriendin – ook een Montaignard. Een neologisme dat ik uitgevonden heb. Een knipoog naar het begrip Montagnard dat wel bestaat. Montagnard is behalve een kaas – die ik onlangs bij de Carrefour zag en uiteraard gekocht heb – ook de naam van de linksradicale groep uit de Franse Revolutie. In vergaderingen verzamelden ze op de verhoogde banken – als het ware tegen de helling van een berg (aldus Wikipedia). In tegenstelling tot de Montagnards wonen Montaignards nooit vergaderingen bij. Ze blijven op hun zolder lezen.
De vriendin mailt me terug met de vraag of ik het boek van Stefan Zweig over Montaigne heb. Tja, ik blijk het zelfs niet te kennen! Wat een gat in mijn verzameling. Onmiddellijk besteld, dus ik ben even gestopt met opruimen en schrijven. Ik moet lezen. Tot binnenkort.
_5.
Ondertussen heb ik Zweig uitgelezen die het uitgebreid over het thema van mijn brief heeft. Zo gaat dat met lezen in het algemeen en het lezen van en over Montaigne in het bijzonder. Hij komt altijd van pas.
Eerst iets meer over Stefan Zweig, want zo gaat dat dan in het café dat mijn bibliotheek ook is, je wandelt van de ene vriend naar de andere en soms blijf je te lang plakken. Zo herinnerde ik mij dat ik niet zo lang geleden de briefwisseling (1927-1938) tussen de Joodse schrijvers Stefan Zweig en Joseph Roth heb gelezen. Ze hebben elkaar maar één keer in levende lijve ontmoet (en dan nog in Oostende) maar corresponderen intens tijdens de jaren van de machtsovername door de nazi's.
Zweig helpt zijn minder succesvolle collega Roth die steeds geld nodig heeft. Niet alleen om louter te overleven, maar ook om liederlijk te drinken. Wat het overleven mogelijk maakt. Hij schrijft dat er nog nooit zo'n alcoholicus geweest is die zo weinig genoten heeft van de drank als hij.
Even terzijde, Roth lezen is voor mij eten en drinken omdat hij zo schitterend formuleert. Ik heb ondertussen zijn boeken ter hand genomen en ook hier weer post-its in gevonden. En ook hier weer vind ik een inzicht dat bij onze quarantaine hoort. Nu ja, onze luxueuze versie. Waarschijnlijk ben je ook aan het lezen en schrijven, en kijk je soms door het raam. Roth leefde in hotelkamers en hij noteerde:
'Het raam is echter niet zo afgelegen dat ik het gedempte geluid van het pleintje verderop niet kan horen, dat als een echo van de buitenwereld mijn kamer binnenvalt, waardoor ik wel eenzaam maar niet vereenzaamd, alleen en toch niet verlaten, afgezonderd maar niet geïsoleerd ben' (uit Hotelmens, p. 28).
'Het raam is echter niet zo afgelegen dat ik het gedempte geluid van het pleintje verderop niet kan horen, dat als een echo van de buitenwereld mijn kamer binnenvalt, waardoor ik wel eenzaam maar niet vereenzaamd, alleen en toch niet verlaten, afgezonderd maar niet geïsoleerd ben' (uit Hotelmens, p. 28).
Roth schreef in tijden van een opkomend en versmachtend nationalisme, maar voor hem is Duitsland dood. Hij wordt een hotelmens op de vlucht en van hotels houdt hij 'als van een vaderland'. En ik blader verder en vind een uitspraak die ik op de balken van mijn zolder (à la Montaigne) zal plakken: 'Vriendschap is het ware vaderland'.
Zoals gezegd, Roth is een bijzonder goed schrijver, maar blijkt – misschien gaat dat samen – een onmogelijke vriend te zijn. Ook Roth beseft dat zoals uit de titel van de briefwisseling spreekt: Elke vriendschap met mij is verderfelijk. Roth is dankbaar, maar hij is geïrriteerd dat Zweig zich niet losmaakt van zijn collaborerende uitgeverij Insel, en vindt kortom dat zijn vriend wegkijkt: 'Ziet u het dan nog steeds niet? Het woord is gestorven, de mensen blaffen als honden.'
Weer een bruggetje naar jouw brief waarin je verwijst naar de dagboeken van Klemperer. Wel, die dagboeken staan niet in mijn bibliotheek, ze rusten op een rekje in mijn slaapkamer. Als ik niet weet wat te lezen, lees ik er een beetje in – als een bijbel – en inderdaad, je leert veel over taalgebruik die de nazificatie begeleidt, eigenlijk creëert.
_6.
Terug naar Zweig over Montaigne. Bij het lezen van de brieven krijg ik het gevoel dat Zweig liever in quarantaine zou gaan, weg van de wereld die hij angstwekkend ziet veranderen.
Zweig leest Montaigne als een leerschool, maar ook als troost en als vlucht. Maar de vlucht in een Toren à la Montaigne – wat Zweig zelf een citadel noemt – lukt niet. De politieke wereld laat hem zijn innerlijke bevrijding niet toe. Over de schrijvers die in een innerlijke citadel met zichzelf in conversatie treden, heeft Zweig het uitgebreid. En ik besef dat mijn Torentje vooral uit boeken bestaat met dat soort schrijvers: van Aurelius tot Wittgenstein. En hier schrap ik zelf een pagina over die selectie (of is het een sekte?) waar ik je waarschijnlijk later nog mee lastig val.
Wat Zweig betref, hij wou maar al te graag vluchten uit de wereld, maar vluchten kon niet meer. Het Derde Rijk laat geen Derde Weg toe, en steeds minder sluipwegen. Het is geen vrolijk einde voor mijn beide vrienden. Zweig beseft dat hij zich niet langer kan verbergen in zijn Citadel. Hij pleegt zelfdoding in 1942 en ondertussen had Roth zich doodgedronken in 1939 in een hotel in Parijs.
Tot daar mijn verhaal over de zolder, de citadel de quarantaine … – het kleine geluk van een gelukzak. Het wordt tijd dat ik afsluit.
_7.
Ik verlaat mijn zolder en reis naar de tuin in de Vlaamse Ardennen. Niet eens zo ver van jouw tuin. Mijn Citadel. Jouw Corridor. What's in a name? Veel dus. Aan jouw tuin hangt een bord: 'Welkom'. Aan mijn hek: 'Laat me gerust'. Metaforisch uiteraard. En ik overdrijf een beetje. Jij bent welkom. In de tuin ben ik anders dan op de zolder. In het huis staan andere boeken met een ereplaats voor Linnaeus waarover jij aan het lezen bent. Ooit begon ik zowaar planten en bloemen te detecteren. Ik wou hun namen kennen.
Even terzijde, Montaigne had ook een tuin, maar hij bekeek die alleen vanuit de hoogte. Hij bekende dat hij – hoewel landheer van een groot domein – geen sla van kool kon onderscheiden. Ik heb een moestuin, ik kruip op de grond om een plantje met de voornaam te kunnen aanspreken, ik koester het onkruid. Hoewel ik moet toegeven dat ik Linnaeus heb vervangen door een app op de iPhone: Plantnet. Aanbevolen lectuur.
Dat alles schrijf ik terwijl ik op de radio hoor dat deze periode de meest dodelijke periode is sinds de Spaanse griep. Laat ik ook hier een bruggetje maken en jou mijn wensen sturen voor 2021: een goede gezondheid. Een cliché van jewelste, maar o zo waar.
Ziezo, ik stuur je mijn luxueuze mijmeringen met een zekere schroom. En ik citeer nog één keer Montaigne: 'We verlenen onze stompzinnigheden prestige door ze naar de drukker te sturen'. Verder blijf ik natuurlijk nieuwsgierig naar wat je leest en schrijft. Specifiek over sektes. Ik kan niet anders dan voor de allerlaatste keer aan Montaigne te denken die leefde midden de godsdienstoorlogen. Godsdiensten als sektes met wonderlijke dogma's. Je voelt het, ik heb de neiging godsdiensten sektes te noemen en uiteraard het Humanistisch Verbond niet. Of heb ik het verkeerd voor?
Beste Johan
(Deze brief van Ronald Soetaert is een reactie op een eerdere brief van Johan Braeckman.)
Meer van Ronald Soetaert