31 mei 2021
Sterke neutraliteit is ware solidariteit
Beste Kurt, laat ik mijn brief aan jou beginnen met een observatie. Je las mijn opiniestuk 'Het activisme van Unia ondermijnt zijn geloofwaardigheid' blijkbaar in de eerste plaats als een pleidooi voor een model van sterke overheidsneutraliteit.
Hoewel ik dat model ter sprake breng, is dat niet de essentie van mijn stuk. Ik laakte eerder de eenzijdige, multiculturalistische opstelling van Unia. In zaken van algemeen belang treedt het gelijkekansencentrum ideologisch eenzijdig op zonder dat zijn standpunten democratisch gelegitimeerd zijn. Ik neem dus eerder Unia's multiculturalisme en het democratische deficit op de korrel. Ik wijs je op de essentie van mijn opiniestuk omdat ik er steeds meer van overtuigd ben dat het nodig is om de politiek-filosofische grondslag van onze omgang met de diversiteit ter sprake te brengen. Eenmaal we dat gedaan hebben, is het makkelijker om de praktische consequenties, bijvoorbeeld met betrekking tot overheidsneutraliteit, te begrijpen en door te denken.
Ik vermoed dat je het met die strategie eens bent, want ook jij vraagt me in jouw brief welk maatschappijmodel ik bepleit; hoe ik de diversiteit waardeer. Vervolgens wil je op basis hiervan de praktische consequenties inschatten. Je bent benieuwd naar de reikwijdte of in jouw woorden 'het grensgebied' van de neutraliteit.
Volgens jou baken ik die neutraliteit onvoldoende duidelijk af waardoor ze tot een dogma verwordt. Met name zou ik 'elke gelegenheid en vooral elke mogelijkheid aangaan om een verbod op die levensbeschouwelijke kentekens (lees hoofddoekenverbod) plausibel te maken'. Immers, ook in het bedrijfsleven en a fortiori het onderwijs meen ik volgens jou ruimte te zien voor het voeren van een neutraliteitsbeleid. Zo zou ik de interlevensbeschouwelijke dialoog afremmen en onvoldoende vertrouwen geven aan moslims die hun geloof binnen de grenzen van de liberale rechtsstaat wensen te beleven. Je meent in mijn pleidooi een verborgen sentiment te ontwaren. Onder het mom van het verdedigen van de diversiteit zou ik eigenlijk willen duidelijk maken dat de islam geen onderdeel van onze samenleving kan zijn.
Met jouw kritiek en verdachtmakingen, die je gemakshalve maskeert als een agonistische spielerei, bewijs je jezelf en het debat geen dienst. De bedenkingen en vragen die je me voor de voeten werpt, heb ik in het verleden al meermaals gekaderd en beantwoord. Ik heb me sinds 2013 publiekelijk over dit onderwerp uitgesproken en heb sinds het verschijnen van mijn open brief altijd dezelfde lijn aangehouden. Ik meen dat de argumenten die ik ontwikkel getuigen van redelijkheid en medemenselijkheid en dat ze dus iedereen die daar vatbaar voor is, kunnen overtuigen. Ik nodig iedereen dan ook uit om mijn engagement met betrekking tot deze discussie kritisch tegen het licht te houden en de eerbaarheid van mijn motieven na te vlooien.
In mijn open brief schrijf ik het volgende: 'Een verbod op het dragen van levensbeschouwelijke en ideologische symbolen door ambtenaren is (…) een noodzakelijke voorwaarde voor de sociale cohesie binnen een door diversiteit gekenmerkte samenleving (…) Door levensbeschouwelijk en ideologisch onbevooroordeeld te zijn en elke zweem van partijdigheid te vermijden, plaatst ze de menselijke vrijheid centraal'. Dus voor het geval je daaraan zou twijfelen, ook die van moslims. Liberaal dan wel conservatief.
'Opgelet voor het misverstand' luidt het kopje in De Geus waar ik voor het volgende waarschuw: 'Mijn pleidooi voor levensbeschouwelijke neutraliteit mag niet worden begrepen als een pleidooi tegen levensbeschouwelijke diversiteit. Het heeft enkel betrekking op ambtenaren die hun ambt uitoefenen. In de publieke sfeer pleit ik voor het grootst mogelijke pluralisme, voor grote tolerantie en zelfs voor respect. Deze attitudes zijn voor het vreedzaam samenleven in een open samenleving van het grootste belang. Toch mag dat respect geen reden zijn om de confrontatie of de levensbeschouwelijke dialoog uit de weg te gaan. Integendeel zelfs, die dialoog kunnen we uitgerekend in de publieke sfeer aanvatten omdat we elkaar daar, althans vanuit seculier perspectief, ontmoeten als gelijken. Zonder dwang of geweld kunnen we elkaar in deze sfeer op alle mogelijke manieren "bevragen". Met moeilijke boeken, maar ook met spottende cartoons. Met interculturele dialogen, maar ook met eenzijdige slogans.'
Eigenlijk zou ik het hier bij kunnen laten, maar ik wil voorkomen dat jouw bijdrage sommigen bevestigt in hun vooroordelen en daarom zal ik uitgebreid op jouw kritiek ingaan en mijn visie nogmaals toelichten.
_Vrijheid en hoe ze (niet) te belemmeren
Zoals gezegd is het me te doen om de sociale cohesie en de vrijheid. Met dat doel voor ogen is het soms echter nodig om de vrijheid te beperken. Dat is paradoxaal en mogelijk is dat de reden waarom het voor sommigen moeilijk te begrijpen is hoe een verbod op het dragen van levensbeschouwelijke tekens daarin een positieve rol kan spelen.
Levensbeschouwelijke tekens kunnen echter een vrijheidsbelemmerend effect hebben, wat uiteraard nefast is voor burgers die geconfronteerd worden met levensbeschouwelijk herkenbare ambtenaren. Voorbeelden van dat effect vind je in de verschillende opiniestukken die ik ondertussen over dit onderwerp heb geschreven. Je kan dan meteen ook vaststellen dat mijn pleidooi betrekking heeft op de meest uiteenlopende tekens en dat dat vrijheidsbelemmerende effect gradueel afneemt naarmate we te maken hebben met levensbeschouwelijke tekens (cfr. keppeltje, hoofddoek enz.); ideologische tekens (cfr. 'Eigen volk eerst' pin, CD&V 'tsjeef' T-shirt enz.); bewegingstekens (cfr. Greenpeace pet, regenboog T-shirt enz.) of levensstijltekens (cfr. stropdas, baard enz.). Enkel het laatste soort tekens kan worden getolereerd, alle andere moeten bij ambtenaren verboden worden.
Mijn pleidooi viseert dus alle of zo je wilt, enkel de problematische tekens. Daartoe behoren ook diegene waarvoor ikzelf sympathie heb. Het is net zo streng voor een fakkelsymbool als voor een kruisvaardersembleem, een Anti-Fascist Network T-shirt, een Mohammedcartoon of een hoofddoek. Ik evalueer daarbij niet zozeer de symbolen op zich. Jij vindt een hoofddoek minder problematisch dan een Mohammedcartoon. Is dat echt zo duidelijk? Anderen denken precies het omgekeerde. Om niet in welles-nietesspelletjes te verzanden, tracht ik criteria in kaart te brengen die een meer algemeen karakter hebben en die toelaten om de meest uiteenlopende symbolen te evalueren. Met name richt ik mijn aandacht naar de opvattingen en praktijken waarnaar die symbolen verwijzen. Ik ga na in welke mate die opvattingen sterk moreel beladen zijn en bijvoorbeeld een onderscheid maken tussen goede en slechte mensen. Ik kijk naar de mate waarmee wordt beweerd dat die opvattingen samenvallen met de waarheid en dus in principe voor iedereen gelden. Ik evalueer ten slotte of die opvattingen al dan niet op een rituele manier door een groep van gelijkgezinden gehuldigd worden. Het zijn deze eigenschappen die het vrijheidsbelemmerende effect veroorzaken en die in min of meerdere mate aanwezig zijn in de verschillende symbolen.
_Hoofddoekenverbod, het instrumentaliseren van de neutraliteit en liberale moslim
Ik pleit dus niet voor een hoofddoekenverbod, een term die ik zoals je weet bewust vermijd. Toch reduceer je mijn pleidooi daartoe. Je bent op die manier de zoveelste in de rij die het neutraliteitsdebat verengt tot een islamdebat. Wat de aard van de islam is, of haar essentie al dan niet in de Koran te vinden is, welke tolerantie jegens de islam gepast is, hoe liberale moslims zich ten aanzien van islamitische tradities dienen te verhouden … het zijn allemaal interessante vragen, maar in wezen hebben ze slechts een marginaal belang voor de discussie over neutraliteit.
Met mijn pleidooi wil ik voorkomen dat men de neutraliteit van de overheid instrumentaliseert om deze of gene visie op het goede leven te promoten. Dus ook deze of gene visie op de islam. Ik erken het recht van elke medeburger om zelf te kunnen bepalen waar het in het leven op staat. Dat geldt voor liberale moslims maar net zo goed voor conservatieve moslims. Ook die laatste groep heeft het recht zich door de overheid gerespecteerd te weten. Dat is een van de redenen waarom ik het uithangen op 17 mei van de regenboogvlag naar aanleiding van IDAHOT geen goed idee vind. Die vlag is immers alles behalve ideologisch neutraal. Dat is uiteraard op zichzelf al een probleem in relatie tot de neutraliteit van de overheid, maar stel: een vrome moslim die ruzie heeft met zijn homoseksuele buren wordt op 17 mei uitgenodigd om een gesprek te hebben met de bemiddelingsambtenaar. Bij aankomst hangt aan het gemeentehuis de regenboogvlag uit, de bemiddelingsambtenaar die hen ontvangt draagt een T-shirt met daarop de slogan 'Proud to be gay!' Stel dat, eventueel volkomen terecht, de moslim wordt berispt, heeft hij dan reden om te twijfelen aan de objectiviteit van de dienstverlening? Is de kans daartoe minder groot als er geen vlag uithangt en de bemiddelingsambtenaar een neutraal T-shirt draagt?
De recente gebeurtenissen in Oudenaarde waarbij een jonge man in elkaar werd geslagen en waarbij een regenboogvlag in de Schelde werd gegooid, illustreren dat zo een vlag als een rode lap op een stier kan werken. Het spreekt voor zich dat ik dit geweld vreselijk vind. Maar eigenlijk illustreert het ook waarvoor ik eerder al waarschuwde.
Dat de overheid neutraal moet zijn, betekent overigens niet dat zij in deze problematiek geen rol te vervullen heeft, dat heeft ze namelijk zeker wel. De overheid heeft het recht om de vrijheid en de gelijkheid van alle burgers te benadrukken. Uiteraard moet zij ook elke vorm van geweld jegens holebi's streng bestraffen. Via het onderwijs kan ze objectieve informatie over holebiseksualiteit verspreiden en via het verenigingsleven kan ze de werking van holebibewegingen ondersteunen. Maar daar stopt het. Door een regenboogvlag uit te hangen, kiest de overheid te uitdrukkelijk partij en riskeert ze sommige levensbeschouwelijke groepen van zich te vervreemden.
Sommigen willen de overheidsmacht instrumentaliseren om een gewenst beeld van de ideale moslim te promoten. Zij lijken te zijn vergeten dat de eerste kiemen van de neutraliteit van de overheid zijn ontsproten in de 17de eeuw, tegen de achtergrond van de godsdienstoorlogen tussen katholieken en protestanten. Daar groeide de overtuiging dat het nodig is om naar neutraliteit te streven, wil men voorkomen dat de overheid zich perfectionistisch zou gedragen in theologische aangelegenheden. Wat toen gold voor katholieken en protestanten, geldt vandaag voor liberale en vrome moslims. Indien je toelaat dat de overheid hierin een actieve rol speelt, dan wordt zij gedwongen om de morele bakens uit te zetten waarbinnen de godsdienstvrijheid beleefd mag worden. Ter illustratie een voorbeeld uit de praktijk. Hoewel dat in strijd is met de deontologische code die van toepassing is op Vlaamse ambtenaren, mogen consulenten werkzaam voor Kind en Gezin een hoofddoek dragen.
Wat ze echter niet mogen dragen, is een chador. Kennelijk valt zo een chador buiten wat door Kind en Gezin als aanvaardbaar wordt beschouwd. Maar komt het aan de overheid toe om in plaats van de gelovige zelf te bepalen wat in theologische zin wel en wat niet door de beugel kan? Met welk gezag zou zij hierin een keuze kunnen maken? Met betrekking tot theologische aangelegenheden is de overheid onbevoegd. Kerk en staat zijn gescheiden.
Hoewel ik vind dat dit buiten het bestek van mijn pleidooi valt, toch een paar woorden over liberale moslims met wie ik, mocht je daar aan twijfelen, in elk geval al in dialoog ben gegaan (net als met conservatieve moslims overigens). Het lijkt voor de hand te liggen dat ik hen meer apprecieer dan conservatieve moslims. Gelet op hun liberale ingesteldheid zullen ze allicht een aantal problematische voorschriften van de islam niet onderschrijven of op zo een manier interpreteren dat ze niet langer strijdig zijn met de rechten en vrijheden van anderen. In zeker zin is dat laatste het belangrijkste. Indien ook conservatieve moslims hun opvattingen niet met dwang of geweld opleggen, gun ik ze net zo goed een plekje onder de zon.
Mijn grootste bedenking bij moslims (en eigenlijk gelovigen in het algemeen), of ze nu liberaal of conservatief zijn, is dat ze moslims zijn. Of anders gezegd dat ze gelovig zijn. 'Mogelijk ben ik op een naïeve wijze bezorgd over het geloof. Toch blijft "waarom?" de allereerste vraag die opborrelt als je naar religie kijkt. Waarom geloven zoveel mensen zo sterk in het volkomen onzichtbare en absoluut onwaarschijnlijke?': aldus Fernando Savater (Lof der Godloosheid). Ik ben het volledig eens met Freddy Mortier die in zijn uitstekende boek De hoer van de duivel er zeer terecht op heeft gewezen dat geloven een ethische aangelegenheid is. 'Rationaliteit is een kwestie van het eerbiedigen van intellectuele normen – regels voor gerechtvaardigde geloofsvorming, voor deugdelijk intellectueel debat, voor de faire verdeling van bewijslast. Die ethiek van het geloven is niet bijkomstig, maar vormt de kern van de bezwaren die veel atheïsten en agnosten hebben tegen gelovigen. Die laatsten gedragen zich als regelloze nozems op terreinen waar de regels van het publieke debat onverminderd horen te gelden.'
Ik heb het zogenaamde liberalisme van sommige moslims in het verleden omschreven als een vorm van cognitieve dissonantie reductie. De kans lijkt me immers groot dat moslims die geconfronteerd worden met een wetenschappelijk wereldbeeld en een humanistisch ideaal van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid cognitieve dissonantie ervaren wanneer ze dat afwegen tegen wat hun eigen geloof hen voorhoudt. Een treffende illustratie van dit fenomeen vind je in het boek Is dit nu de islam? van Khalid Benhaddou. Die beschouwt zich zowel als een kind van de westerse als van de islamitische wereld. 'Waarom moeten er altijd tegengestelde belangen zijn tussen die twee werelden? Dat is de vraag die mij ook letterlijk slapeloze nachten bezorgde en nog steeds bezorgt. Zelf voel ik mij betrokken bij beide werelden, waarom is dat voor anderen zo moeilijk?'
Een mogelijke strategie om die dissonantie te reduceren bestaat erin door het Westen met de islam te verzoenen en elke tegenspraak te minimaliseren. Een bijzonder voorbeeld daarvan is het zogenaamd moslimfeminisme dat een strijd voor de gelijkwaardigheid van de vrouw koppelt aan het dragen van een islamitische hoofddoek die voor velen nochtans geldt als een symbool van onderdrukking. Wat mij betreft, men doet maar. Vrijheid, blijheid. Het maakt me niet uit wat mensen thuis of op straat dragen en welke betekenis ze daaraan willen geven. Het lijkt me echter verstandig om daarbij zichzelf niet te overschatten wanneer men denkt een hoogst persoonlijke interpretatie aan levensbeschouwelijke symbolen te kunnen geven. Het is immers net omdat levensbeschouwelijke symbolen als het ware structureel ontsnappen aan de menselijke mogelijkheid om er eigengereid betekenis aan te verlenen, dat ze communicatief functioneel zijn. Iedereen weet bijvoorbeeld dat je bij het liften je duim moet opsteken om aan te geven dat je wilt meerijden. Je zou, geheel in lijn met de overtuiging van sommige zogenaamde liberale, feministische, progressieve moslima's daarvoor natuurlijk ook je middenvinger kunnen opsteken, maar de kans dat je dan wordt meegenomen, lijkt me niet zo groot.
_Liberalisme of multiculturalisme?
Terug naar de essentie. Dat ook (een liberale interpretatie van) de islam door het neutraliteitsgebod getroffen wordt, volgt uit de aard van de zaak zelf. Neutraliteit weert met recht en rede alles wat refereert aan levensbeschouwelijke opvattingen. In essentie gaat het debat dan ook niet over de hoofddoek of de islam, noch over om het even welke andere levensbeschouwing in het bijzonder. Het arsenaal aan tegenstrijdige levensbeschouwelijke opvattingen is veel ruimer dan alleen maar diegene die met de islam te maken hebben. Waar het wel om gaat, is de vraag hoe we harmonieus in diversiteit kunnen samenleven wanneer iedereen vrij en gelijk is. Of anders gesteld, hoe kunnen we de diversiteit overeind houden zonder dat ze de vrijheid of de gelijkheid te gronde richt?
Ik meen dat het politiek-filosofische liberalisme daarvoor de beste troeven heeft. In een recent opiniestuk was ik daar, niet voor het eerst overigens, nog heel expliciet over. Ik verdedig het politiek-filosofische liberalisme en meen dat de liberale rechtsstaat meer dan andere samenlevingsmodellen het vermogen heeft om de multiculturaliteit in goede banen te leiden.
Let wel, multiculturaliteit is geen synoniem voor multiculturalisme. Multiculturaliteit is een sociologisch feit en constateert de aanwezigheid van verschillende culturele tradities binnen dezelfde samenleving. Mijn appreciatie van de daarmee samenhangende diversiteit is genuanceerd. Deels is die positief omdat ik de aanwezigheid van verschillende culturele tradities beschouw als een verrijking. Ze kunnen onze blik verruimen en een interessante aanvulling vormen op de eigen tradities. Maar daarmee is uiteraard niet alles gezegd. Sommige van die tradities zijn ook problematisch en kunnen we onmogelijk tolereren omdat ze strijdig zijn met de mensenrechten die de juridische grondslag vormen van de liberale rechtsstaat. Het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld is natuurlijk clitoridectomie.
In tegenstelling tot multiculturaliteit is multiculturalisme geen feitelijk gegeven, maar een politiek-filosofische keuze. Het is een visie op hoe de overheid die verschillende culturele en levensbeschouwelijke tradities moet bejegenen. Het multiculturalisme beschouwt de culturele en levensbeschouwelijke tradities van burgers als een primair goed. In tegenstelling tot het liberalisme wil het maximaal rekening houden met de culturele inbedding van mensen. Daarom eist het van de overheid dat ze de culturele tradities van minderheden beschermt of faciliteert. Dat kan door het verlenen van vrijstellingen op gangbare regels, zoals bijvoorbeeld het recht om levensbeschouwelijk herkenbaar te zijn op de foto van de identiteitskaart. Volgens een ministeriële omzendbrief geldt dat die 'van voren genomen worden zonder hoofddeksel'. Maar van die regel mag worden afgeweken wanneer 'het hoofddeksel gedragen wordt om godsdienstige redenen'. Een dergelijke vrijstelling tast uiteraard het gelijkheidsbeginsel aan en wekt de indruk dat gelovige burgers meer of althans andere rechten genieten dan hun medeburger. Pastafari proberen dat op een ludieke manier aan de kaak te stellen. Naast vrijstellingen vragen multiculturalisten ook om de culturele eigenheid van sommige minderheidsgroepen te erkennen door hun levensbeschouwelijke praktijken toe te laten. Denk bijvoorbeeld aan het weigeren van een handdruk aan iemand van het andere geslacht of aan het vrijaf krijgen op religieuze, maar niet wettelijk erkende feestdagen.
Deels is de kritiek van het multiculturalisme terecht. In de praktijk zijn liberale rechtsstaten niet altijd recht in de leer en minder neutraal dan zou moeten. Daar hebben met name vrijzinnig humanisten in het verleden, lang voor er sprake was van de islam, aandacht voor gevraagd. Denk bijvoorbeeld aan de verplichting om de eed 'Zo helpe mij God' uit te spreken. De kritiek van het multiculturalisme op de kern van het liberalisme deel ik echter niet. Die kern heeft betrekking op het primaat van het individu en op het belang van diens vrijheid en gelijkheid. Het liberalisme beschouwt mensen als individuen en dus niet in de eerste plaats als leden van een culturele of levensbeschouwelijke groep. Mensen bezitten volgens het liberalisme een intrinsieke waardigheid omdat ze zelfbewustzijn hebben en in staat zijn tot redelijkheid. Daardoor kunnen ze over zichzelf beschikken en behoren ze vrij te zijn. Die karakteristieken maken individuen ondanks hun verschillen ook principieel tot gelijken. Die mensvisie ligt aan de basis van de moderne liberale rechtsstaat en normeert het neutraliteitsbeginsel van de overheid. Volgens het liberalisme moet de overheid, wil zij rechtvaardig zijn en gelet op de principiële gelijkwaardigheid van burgers, net abstractie maken van hun culturele identiteit. Met betrekking tot het onverdoofd slachten bijvoorbeeld, moet de regel voor elke individuele burger dezelfde (neutraal) zijn, ongeacht of iemand jood, moslim of atheïst is. Indien de overheid haar beleid in functie van de levensbeschouwelijke overtuiging van sommige van haar burgers aanpast, dan verleent ze in wezen privileges en keert ze terug naar het ancien régime waar verschillende maatschappelijke standen verschillende rechten genoten. Dat is bijvoorbeeld het geval in het Brusselse Gewest, waar onverdoofd slachten is toegestaan.
Gelet op de verschillende appreciatie van cultureel lidmaatschap begrijp je hoe het liberalisme op gespannen voet staat met het multiculturalisme. Toch kende dat multiculturalisme vanaf 1990 veel bijval in zogenaamd progressieve en intellectuele kringen. Die huldigden niet zelden de diversiteit omwille van de diversiteit, ongeacht dus haar inhoud of verschijningsvorm. Zelfs voor zaken als clitoridectomie zocht men een culturele verschoningsgrond. Niet verwonderlijk dus dat zij op dit cultuurrelativisme werden afgerekend. Op hun beurt verweten deze kringen het liberalisme 'kleurenblind' te zijn, het erkende onvoldoende de waarde van de diversiteit. Die kleurenblindheid, die zoals gezegd naar mijn mening net haar verdienste is, werd gebrandmerkt als etnocentristisch en immoreel. Gevraagd naar haar kijk op het weigeren van een handdruk aan iemand van het andere geslacht zei Els Keytsman, directeur van Unia, bijvoorbeeld het volgende: 'Beweren dat er maar één goede manier is om iemand te begroeten en om respect te tonen, getuigt van etnocentrisme, alleen kijken naar je eigen cultuur. (…) In sommige landen bestaat de gewoonte niet om elkaar de hand te drukken en dat betekent in geen geval dat men daar respectloos met elkaar omgaat. Respect tonen gebeurt er gewoon op een andere manier.' Indien je louter naar het vormelijke aspect van de begroeting kijkt, heeft Keytsman natuurlijk gelijk. Een handdruk is op zichzelf niet respectvoller dan een bijvoorbeeld een hoofdknik. Maar het gaat in deze helemaal niet om de vormelijkheid, maar om wat er achter schuilt. Haar redenering loopt spaak als de weigering voor de handdruk gelegen is in de veronderstelde onreinheid of minderwaardigheid van de andere sekse. En de overtuiging dat die onreinheid en minderwaardigheid feitelijke waarheden zijn met een universele geldingskracht.
Er is nog een reden waarom ik het multiculturalisme afwijs. In mijn bijdrage over Unia schrijf ik het volgende: 'Het activisme van Unia valt te betreuren. Daardoor draagt het centrum immers bij aan wat het wil bestrijden. Unia voedt de identitaire polarisatie door van zijn bevoorrechte positie gebruik te maken om een multiculturalistische visie op te dringen. Op die manier ondergraaft het de eigen geloofwaardigheid en het draagvlak voor een diverse samenleving.' Het multiculturalisme brengt niet alleen de individuele vrijheid van burgers in gevaar door te pleiten voor levensbeschouwelijk herkenbare ambtenaren. Ook voor het harmonieuze samenleven is het nefast. Precies door het erkennen en privilegiëren van cultureel lidmaatschap stimuleert het mensen om hun identiteit ook langs die lijnen te ontwikkelen. Zo dreigt het multiculturalisme het bijbehorende antagonisme te versterken. Fouad Belkacem (Sharia4Belgium) en Dries Van Langenhove (Schild & Vrienden) zijn dan ook twee kanten van dezelfde multiculturalistische medaille.
Door het multiculturalisme wordt de gelaagde identiteit van burgers, die zo typisch is voor een moderne samenleving, verengd tot slechts een handvol unieke groepskenmerken die eerder gebruikt worden om mensen uit te sluiten dan om mensen in te sluiten. De ander dreigt de ultiem andere te worden die precies omwille van zijn anders-zijn niet langer op solidariteit hoeft te rekenen. Wiens waardigheid van geen tel is en we mogen naroepen als hoer of wiens gebedshuizen we mogen bekladden, wiens graf we mogen schenden, wiens hoofddoek we mogen afrukken, wiens ongeluk voorwerp mag zijn van vermaak. En inderdaad, in het ergste geval wordt de ultiem andere diegene die met terreur mag worden belaagd of moet worden gedood. De voorbije jaren hebben zich tal van incidenten voorgedaan die de ander steeds openlijker afwijzen en die gepaard gaan met geweld.
Die kwalijke evolutie wordt in de hand gewerkt wanneer ambtenaren de vrijheid hebben om uiting te geven aan hun levensbeschouwelijke overtuiging. In de Commissie voor de herziening van de grondwet en de hervorming van de instellingen getuigde parlementslid Monica De Coninck (Vooruit, toen sp.a) over haar ervaringen met gesluierde ambtenaren. Toen zij schepen en OCMW-voorzitster was in Antwerpen (bestuursperiode 2007-2012) had ze onderzocht wat het effect was van gesluierde ambtenaren en had ze vastgesteld dat het segregatie (apartheid) in de hand werkte. 'Een ambtenaar aan een loket die een uiterlijk teken van een geloofs- of levensovertuiging draagt, kan volkomen neutraal werken, terwijl dit toch negatieve gevolgen heeft. Zo is gebleken dat gesluierde vrouwen aanschuiven voor de loketten die zelf bemand zijn door personen met een hoofddoek. In de praktijk ontstaat aldus een vorm van apartheid.' Net zo goed uiteraard zullen sommige burgers de voorkeur geven aan een ambtenaar zonder hoofddoek wanneer ze daar de keuze toe hebben. Dat bleek uit een getuigenis van een medewerkster van de stad Gent die door de nieuwsdienst van de VRT werd geïnterviewd: 'Als ik hier samen met mijn collega zit, dan is het al gebeurd dat mensen ons bekijken en toch bij mijn collega zonder hoofddoek gaan aanschuiven.'
Verder zet het multiculturalisme ook aan tot conservatisme. Aangezien de machtsbasis van culturele groepen gelegen is in hun veronderstelde unieke culturele eigenheid hebben ze er belang bij om die te bewaren. Het versterkt de neiging van die groepen om hun leden binnen het eigen culturele gareel te houden. Voorbeelden van deze nefaste multiculturalistische dynamiek zijn er genoeg. Een bijzondere illustratie die zich eerder richt op buitenstaanders, vind je in het zogenaamde verbod op culturele toe-eigening. De gedachte dat je een vorm van agressie pleegt wanneer je culturele symbolen gebruikt van een groep waartoe je niet behoort.
_Reikwijdte van de neutraliteit
Beste Kurt, je stelt je ook vragen over de reikwijdte van sterke neutraliteit. Wat mij betreft is die enkel van toepassing op de overheid. De wetten die ze maakt. De dienstverlening die ze op basis van die wetten aanbiedt. De gebouwen die ze beheert en de ambtenaren die ze tewerkstelt. Voor wat betreft de rijksambtenaren is hun statuut, opgesteld door Louis Camus in 1937, lang voor er sprake was van moslims in de openbare dienst, erg duidelijk: 'Wanneer hij bij zijn ambtsuitoefening in contact komt met het publiek vermijdt de rijksambtenaar elk woord, elke houding, elk voorkomen, die van die aard zouden kunnen zijn dat ze het vertrouwen van het publiek in zijn volledige neutraliteit, in zijn bekwaamheid of in zijn waardigheid in het gedrang zouden kunnen brengen'. Je leest het goed: 'elk voorkomen' en 'volledige neutraliteit'. Voor de Vlaamse ambtenaren moet je kijken naar de deontologische code die vervat zit in het Vlaams Personeelsstatuut. Daar staat uitdrukkelijk gestipuleerd dat personeelsleden van de Vlaamse overheid het volgende in acht moeten nemen: 'op ieder moment hun objectiviteit bewaren; steeds hun functie op een onbevangen en neutrale wijze uitoefenen; ervoor zorgen dat ze in de omgang met interne en externe klanten geen persoonlijke voorkeuren laten meespelen; ernaar streven om elke schijn van partijdigheid te voorkomen'. Inderdaad: 'elke schijn van partijdigheid voorkomen'. Wat ik bepleit, is dus helemaal niet nieuw noch controversieel. Wel nieuw is dat deze visie door toedoen van het multiculturalisme wordt gecriminaliseerd als zijnde racistisch en islamofoob of op zijn minst de suggestie wordt gewekt, zoals jij ook doet, dat er iets anders speelt dan het leefbaar houden van de diversiteit. Door mijn pleidooi verdacht te maken, bevestig je sommigen alleen maar in hun vooroordelen. Jammer vind ik dat.
Jouw argwaan met betrekking tot mijn pleidooi heeft te maken met het feit dat dezelfde logica die de neutraliteit van de overheid motiveert (ten dele) ook in andere contexten wordt ingeroepen en dus een ruimere toepassing kent dan alleen maar binnen de schoot van overheid. Met name in het onderwijs en de private arbeidsmarkt is dat het geval. Soms wordt het als principe overigens ook ingeroepen om burgers die van een openbare dienst gebruik willen maken te beperken in hun vrijheid, denk aan het verbod op het dragen van een boerkini in openbare zwembaden. Op dat laatste ga ik hier niet in, maar ter overweging verwijs ik je naar de opinie van prof. Marc De Vos.
_Werkgevers
Inderdaad, ook werkgevers kunnen voor een model van strikte neutraliteit kiezen als instrument voor hun bedrijfsvoering en personeelsbeleid. Jouw visie op die keuze doet me erg denken aan de bedenkingen die Gert Jan Geling daarbij formuleerde in Knack en waar ik op reageerde. Ik raad je aan, beste Kurt, om eens het advies van Juliane Kokott, advocaat-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, over dit onderwerp te lezen. Mogelijk zal je vaststellen dat er ook zeer eerbare motieven zijn om een dergelijk beleid te voeren en het erg goedkoop is om het te herleiden tot een hoofddoekenverbod.
Voor de duidelijkheid, er is uiteraard een groot verschil met publieke overheden. Binnen het liberalisme worden bedrijven helemaal niet verondersteld om een sterk neutraliteitsbeleid te voeren. En voor het geval je daaraan zou twijfelen Kurt: ik vind dat prima. De afwezigheid van dwang in deze maakt deel uit van de vrijheid van ondernemen en de uitdaging om zich in een concurrentiële omgeving te handhaven. Wie het opportuun acht om werknemers in dienst te nemen die hun overtuiging willen tonen aan de klanten, moet daartoe zeker de vrijheid hebben.
Stel dat jij Kurt, in het diverse Ronse waar je woont, eigenaar zou zijn van een broodjeszaak. Zou jij dan de leerling waarover je in je stuk getuigt, inhuren om met zijn Schild & Vrienden T-shirt jouw klanten te bedienen? Indien ik de neutraliteit op een dogmatische wijze zou verdedigen, dan zou ik je dat verbieden. Indien ik de neutraliteit op een multiculturalistische wijze zou verdedigen, dan zou ik je ertoe verplichten. Want het is niet omdat iemand een Schild & Vrienden T-shirt draagt of, ik zeg maar wat, een hoofddoek, dat die jouw klanten niet op een correcte manier kan bedienen. Aangezien ik een liberale visie verdedig, laat ik je de vrijheid om zelf een keuze te maken. En dat geldt ook voor de klanten. Klanten die het met jouw keuze niet eens zijn, kunnen naar een andere broodjeszaak. Burgers die een beroep willen doen op de overheid daarentegen, kunnen dat niet, want zijn van haar dienstverlening afhankelijk. Bovendien verkoopt de overheid ook geen broodjes. Haar dienstverlening betreft goederen en diensten die van algemeen belang worden geacht. Met betrekking tot de noodzaak aan neutraliteit maakt dat uiteraard een groot verschil.
_Onderwijs
Neutraliteit in het onderwijs dan. Zoals je weet geldt er vrijheid van onderwijs in België. Gelet op die vrijheid kan een inrichtende macht ervoor kiezen om levensbeschouwelijke tekens toe te laten dan wel om ze te verbieden. Net als voor broodjeszaken kunnen burgers dus kiezen uit een divers aanbod – of dit een goede zaak is, laat ik nu even in het midden. In vergelijking met andere (vrije) inrichtende machten is de vrijheid van de overheid beperkt omdat ze volgens de Grondwet 'neutraal onderwijs' moet inrichten. Die neutraliteit houdt onder meer in 'eerbied voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerlingen'. Wat dat in concreto inhoudt, heeft de grondwetgever echter open gelaten. In een recent arrest oordeelde het Grondwettelijk Hof dat een sterke interpretatie van dat neutraliteitsgebod niet strijdig is met de grondwet en dat een verbod op het dragen van levensbeschouwelijke tekens een legitieme maatregel kan zijn om 'alle studenten te beschermen tegen de sociale druk die zou kunnen worden uitgeoefend door zij die hun overtuiging wel zichtbaar wensen te maken' en verder dat een dergelijk verbod noodzakelijk kan zijn 'met het oog op het verzoenen van de belangen van verschillende groepen'.
Voor een goed begrip, het arrest had betrekking op een hogeschool en haar meerderjarige studenten. Voor wat betreft minderjarige leerlingen geldt naar mijn overtuiging nog meer de noodzaak om hen tegen die sociale druk te beschermen en hen zo de mogelijkheid te geven om zich tot autonome individuen te ontwikkelen. Als alternatief voor een totaal verbod, wat mijn voorkeur wegdraagt, zou je naar analogie met de situatie in de maatschappij ook in de school verschillende sferen kunnen identificeren. De privésfeer, waar de vrijheid het grootst is, zou dan overeenkomen met de klas waar leerlingen levensbeschouwelijk onderricht krijgen. Tijdens de duur van dat onderwijs mogen ze levensbeschouwelijke tekens dragen. De speelplaats lijkt dan weer op de publieke ruimte, de straten en de pleinen die we met elkaar delen, daar kunnen leerlingen kiezen of ze al of niet levensbeschouwelijke tekens dragen. Wanneer opnieuw in de klas er geen levensbeschouwelijk onderricht wordt gegeven, is de vrijheid het kleinst. De klas lijkt dan het sterkst op de overheidssfeer en er geldt dus een verbod op het dragen van levensbeschouwelijke tekens. In die omstandigheid hebben leerlingen immers geen uitwijkmogelijkheid en kunnen ze niet ontsnappen aan het vrijheidsbelemmerende effect dat van de eventuele levensbeschouwelijke tekens van hun medeleerlingen uitgaat.
Voor wat betreft de leerkrachten verschillen we denk ik niet van mening. Behalve voor zij die een levensbeschouwelijk vak geven, geldt een verbod op het dragen van levensbeschouwelijke tekens.
_Incidentie en plat opportunisme
Tot slot nog enkele kleine bemerkingen. Soms wordt de inzet van het debat geminimaliseerd door een soort van kansberekening uit te voeren. Hoe groot is de kans dat je geconfronteerd wordt met een ambtenaar die een T-shirt draagt met een Mohammedcartoon? Om het misleidende karakter van die benadering te begrijpen, is het misschien zinvol om haar toe te passen op een probleem dat er op het eerste gezicht geen uitstaans mee heeft. Vergelijk met het aantal keer dat vluchtmisdrijf wordt gepleegd. Wordt de ernst van het misdrijf bepaald door het aantal keer dat het voorkomt? Is die ernst minder groot indien dat niet veel is? Of moeten we andere vragen stellen om te achterhalen wat er op het spel staat? Is het plegen van vluchtmisdrijf niet eerder problematisch omwille van de maatschappelijke normen die in het geding zijn? De norm die stelt dat wie schade veroorzaakt, geacht wordt die schade te vergoeden? Of de norm die stelt dat men mensen in nood moet helpen? Wordt, los van de incidentie, het overtreden van die normen niet als misdadig beschouwd omdat het naleven ervan belangrijk is voor het samenleven? In een diverse samenleving als de onze is het immers onmogelijk om iedereen persoonlijk te kennen en dergelijke normen zorgen ervoor dat men onbekenden toch erkent als medeburgers met eigen rechten en noden.
Op zichzelf leren cijfers over het voorkomen van vluchtmisdrijf en levensbeschouwelijk herkenbare ambtenaren ons dus niet zo veel. Hun betekenis wordt pas zichtbaar in relatie tot de onderliggende normen. Zo beschouwd kan de incidentie van vluchtmisdrijf worden gezien als een graadmeter voor een positieve burgerschapsattitude waarin eigen verantwoordelijkheid gepaard gaat met solidariteit. Misschien geeft het dan te denken dat de voorbije jaren het aantal ongevallen met doden of gewonden waarbij vluchtmisdrijf is gepleegd, in stijgende lijn is?
Zou het kunnen dat ook de discussie over de neutraliteit van de overheid een indicatie vormt van hoe het met die burgerschapsattitudes is gesteld? Ik meen van wel. Zoals ik in de open brief verdedigde, is het naleven van het neutraliteitsgebod door de ambtenaar een uiting van dienstbaarheid en een manier om intercultureel respect te betuigen voor de vrijheid van de burger. Neutraliteit gaat in wezen over de bereidheid om in een machtsrelatie de eigen vrijheid niet te laten primeren op de vrijheid van diegene die van jou afhankelijk is.
Aan het einde van jouw brief citeer je nog de eerste Franse vrouwelijke imam die erkent dat de laïcité niet tot doel heeft om elke religieuze uiting in de publieke ruimte te verbieden maar toch als dusdanig door jonge moslims ervaren wordt. Ook in ons land is dat het geval. Ik vind het bijzonder pijnlijk te moeten vaststellen dat jonge medeburgers zich zo onheus behandeld voelen. Temeer omdat ik vrees dat ze zich hebben laten misleiden door multiculturalistische opiniemakers die de voorbije jaren de neutraliteit van de democratische rechtsstaat hebben gedemoniseerd en daarmee de identitaire doos van Pandora hebben geopend. Sommige moslima's beschouwen neutraliteit vandaag als intrinsiek discriminatoir en begrijpen niet langer hoe het inperken van de vrijheid in sommige contexten, de vrijheid in andere contexten net mogelijk maakt.
Sommige politici zijn in hetzelfde bedje ziek. Door toedoen van het multiculturalisme, uit onwetendheid en plat opportunisme hebben ook liberalen en socialisten hun ideologische erfenis op een groteske manier met de voeten getreden. Hun verontwaardiging over het succes van het Vlaams Belang is er evenwel niet minder om. Een hele politieke generatie lijkt niet meer te begrijpen wat overheidsneutraliteit precies inhoudt en hoe sterk de goede werking van een open samenleving ervan afhankelijk is. Zonder die neutraliteit is het voor mensen onmogelijk om zich te beschouwen als vrije en gelijke burgers die samen een gemeenschap vormen. De scheuren in het maatschappelijke weefsel worden alsmaar zichtbaarder en het is bijzonder problematisch dat burgers hun frustratie ook willen kanaliseren door de wapens op te nemen.
Ik ben het eens met Dr. Tommaso Virgili die in een pertinent rapport Lifting the Integration Veil in tal van aanbevelingen duidelijk maakt dat we het verzuilende multiculturalisme achter ons moeten laten en hoe we het abc van de liberale rechtsstaat moeten aanleren. 'Een staat heeft zowel het recht als de plicht om de waarden waarop ze berust te definiëren en om een duidelijke lijn te trekken tussen die zaken die in een liberale rechtsstaat behoren tot de individuele gewetensvrijheid en die zaken die onaantastbaar zijn omdat ze de rechten van anderen en het samenleven garanderen.'
De voorbije jaren heb ik op mijn manier getracht om de lijn waarover Virgili het heeft, vast te leggen. Zowel tijdens debatten als in opiniestukken heb ik toelichting gegeven bij de inhoud en de reikwijdte van de neutraliteit van de overheid. Ik vind het jammer dat ik daar alvast bij jou niet in geslaagd ben. Hopelijk brengt deze brief meer verheldering.
Hartelijke groet
Jurgen
Meer van Jurgen Slembrouck