26 november 2021
God, of Christus?
In de talloze aloude, traditionele en recente discussies over het bestaan van God gaat het niet om een bepaalde God, bijvoorbeeld die van het jodendom, het christendom of de islam, of van alle andere specifieke godsdiensten, maar om het absolute godsbegrip zelf. Die God, als hij bestaat, is uiteraard de enige. Een dergelijk godsbegrip is vrij gemakkelijk te ontkrachten: het blijkt immers zo goed als onmogelijk om daarover iets zinvols of redelijks te zeggen, zonder onvermijdelijk terug te vallen op geloof, genade, openbaring enzovoort. Dat is ook zo voor de meeste gelovigen. Ook voor hen is God weliswaar de Allerhoogste, maar evengoed ongenaakbaar, onkenbaar, ongrijpbaar, onbegrijpelijk. Geloven doet men niet in een abstracte God, dat is veeleer een filosofische discussie. Geloven is integendeel een praktische aangelegenheid. Een godsdienst heeft behoefte aan concrete aanknopingspunten, aan grote figuren en verhalen, aan praktische afspraken over de cultus en de beleving, veel meer dan aan het abstracte, filosofische idee van God.
In het christendom heeft dat mettertijd aanleiding gegeven tot een overvloed van religieuze personen, voorwerpen en riten en praktijken. In de eerste plaats is dat de figuur van Jezus van Nazareth, de Christus, de Zoon van God, de Mens-geworden God. Zo abstract als het godsidee is, zo concreet is Christus. Zijn biografie vormt de basis van de Blijde Boodschap, het Evangelie, en van heel de geloofsleer. Hij is waarlijk mens geworden, is geboren, heeft gepredikt, heeft geleden, is gestorven aan het kruis, is verrezen uit de dood en ten hemel opgestegen. Zijn menselijkheid wordt voortdurend overtuigend bevestigd in de evangelies, en misschien nog het meest in zijn bede tot zijn hemelse vader wanneer hij, op het hoogtepunt van zijn succes, na de triomfantelijke intocht in Jeruzalem, zijn einde voelt naderen. In de tuin van olijven, het landgoed Getsémane, zegt hij tot enkele uitverkozen leerlingen: 'Ik ben bedroefd tot stervens toe'. Vervolgens trekt hij zich terug en bidt als volgt: 'Abba, Vader, voor U is alles mogelijk; laat deze beker aan Mij voorbijgaan. Maar toch: niet wat Ik maar wat Gij wilt.' (Mc 14, 34-37) Jezus Christus is God zoals de mens zich die wenst, en de Vader, de almachtige, verdwijnt compleet naar de achtergrond. De essentie van het christendom is niet God, maar de eponieme Christus. Terloops moeten we evenwel vermelden dat er geen historische bronnen zijn over Jezus van Nazareth, terwijl er over talloze personen uit die tijd zeer uitvoerige en betrouwbare getuigenissen bestaan. Jezus is dus een fictieve figuur, bedacht door mensen, zij het misschien naar aanleiding van een van de predikers uit die tijd.
De menswording van God in de figuur van Christus is essentieel voor een goed begrip van die godsdienst, maar daarbij is het niet gebleven. Al de personages uit de evangelies, zowel uit de vier canonieke als uit andere apocriefe die verdonkeremaand werden in de loop der eeuwen, kregen een eigen plaats in de cultus, terwijl er over geen enkele van hen ook maar iets geweten is uit andere bronnen. Naast de Zoon van God en zijn Vader moest er vanzelfsprekend een Moeder van God zijn, en hoewel zelfs de evangelies erg karig zijn met gegevens over haar, is ze een uiterst belangrijke figuur geworden in het katholieke christendom, tot haar opname in de hemel toe. De mysterieuze Heilige Geest werd een volwaardige derde persoon in de Heilige Drievuldigheid, maar hij heeft nooit het succes gekend van Vader, Zoon en Moeder. Naast de twaalf apostelen verscheen dan Paulus, de vermeende auteur van de Epistels of brieven, waarin belangrijke leerstellingen van het vroege christendom verkondigd worden met eenzelfde goddelijk gezag als de evangelies. Ik zeg vermeend, want er is geen enkel bewijs dat het om een historische figuur gaat, en het is zeker dat de brieven die aan hem worden toegeschreven door verscheidene auteurs opgesteld zijn. Vervolgens zijn er ontelbare personages, historische zowel als compleet fictieve, die een rol toebedeeld gekregen hebben, hetzij als kerkvaders, leermeesters, vooraanstaande figuren uit de kerkelijke organisatie, martelaars, gewone vrome mensen en spectaculaire heiligen, geesten zoals engelen en duivelen, zowel in de officiële leer van de Kerk als in de volksdevotie. Net zoals andere godsdiensten voor en na het christendom is ook het christendom zelf verworden van een oorspronkelijk vrij zuiver en zelfs aantrekkelijk idee tot een zootje van bijgelovige rituelen, legenden en gebruiken, en de meest onvoorstelbare theologische verzinsels. Ludwig Feuerbach (1804-1872) maakte een overtuigende godsdienstpsychologische analyse van het christendom in zijn Das Wesen des Christenthums (1841).
De Kerk stelt het natuurlijk allemaal anders voor. Het is God zelf die zich heeft geopenbaard aan de mens, en dat verhaal is opgetekend door personen die door God zelf rechtstreeks geïnspireerd waren. De Bijbel is aldus het onbetwijfelbare Woord van God. Zo heeft men het ons ingeprent. Ondertussen weten we dat dit een fictie is. Het is de mens die zich goden maakt naar eigen behoefte, en dat is van alle tijden. Eenvoudige lieden maken zich eenvoudige goden en heiligen, meer ambitieuze personen maken heuse godsdiensten, vooral wanneer zij politieke ambities hebben.
Het jodendom kennen wij het best, dankzij het Oude Testament, overigens zelf ook een uiterst complex geschrift met geringe historische waarde, dat desondanks onmiskenbaar een enorme invloed heeft gehad op onze cultuur. Ook het Joodse volk eiste van zijn leiders dat ze ten minste een afbeelding zouden maken van de onzichtbare God, zie het bekende verhaal over het gouden kalf (Ex 32,1). De joodse godsdienst staat nog steeds bekend omwille van zijn vele praktische voorschriften. In zijn Theologisch-staatkundige verhandeling heeft Spinoza (1632-1677) daarvan een vlijmscherpe analyse gemaakt.
Het is goed dat wanneer wij nadenken, spreken en schrijven over God en godsdienst, wij terdege rekening houden met beide aspecten: enerzijds de fundamentele vraag naar het bestaan van iets als een God, en anderzijds de realiteit van concrete godsdiensten. Door de eeuwen heen hebben zelfs sommige intellectuelen dat onderscheid willen maken, en beleden ze min of meer nauwgezet een of andere godsdienst, zonder daarom positief te antwoorden op de vraag naar het godsbestaan. Ook vandaag stellen we vast dat gelovigen nog steeds zo goed als niets weten te zeggen over hun God, maar wel de riten en gebruiken van een godsdienst naleven, sommige leerstellingen napraten, en het gezag van de priesterkaste aanvaarden, soms zelfs met een voor redelijke mensen erg verwonderlijk fanatisme.
De mens heeft in de loop der tijd eindeloos veel overlevingsstrategieën ontwikkeld. Godsdienst is er overduidelijk zo een, en niet de geringste. In bepaalde omstandigheden blijken sommige van die strategieën niet meer te werken, en worden ze spontaan verlaten. Dat is zo met het christendom in West-Europa. Het is uitkijken naar de nieuwe strategieën die we zullen ontwikkelen om onszelf in stand te houden en te floreren, als individu en als maatschappij.
Meer van Karel D'huyvetters