Kwintessens
Geschreven door Jürgen Pieters
  • 2678 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

2 september 2022 Te bed of niet te bed. Virginia Woolf over ziek zijn en de zenuwen van de taal (deel 1)
Over ziek zijn
'those days spent in wearisome headache, jumping pulse, aching back, frets, fidgets, lying awake, sleeping draughts, sedatives, digitalis, going for a little walk, and plunging back into bed again – all the horrors of the dark cupboard of illness once more displayed for my diversion. Let me make a vow that this shall never, never, happen again; and then confess that there are some compensations. To be tired and authorized to lie in bed is pleasant (…).'
Virginia Woolf in haar dagboek, 8 augustus 1921
On Being Ill, het essay waarover het hier in drie afleveringen zal gaan, verscheen voor het eerst in januari 1926, in The Criterion, het tijdschrift dat T.S. Eliot sinds het najaar van 1922 uitgaf en dat in die bewuste vierde jaargang plots The New Criterion ging heten. Een paar maand later, in april, verscheen onder de titel Illness: an Unexploited Mine een ingekorte, 'Amerikaanse' versie in The Forum en in 1930 kwam de tekst met een klein aantal revisies onder zijn oorspronkelijke titel als apart boekje op de markt, in de reeks 'Pamphlets' van The Hogarth Press, de uitgeverij die Woolf samen met haar man Leonard in 1917 had opgericht. Met zijn 35 pagina's en een door Woolfs zus Vanessa ontworpen kaft, kende het boekje een oplage van 250 door de auteur gesigneerde exemplaren. Vandaag is het op de antiquarenmarkt tussen de acht- en tienduizend dollar waard.
Te bed of niet te bed: dat was niet eens de vraag voor Woolf toen ze haar essay schreef. In het najaar van 1925 was het eerste hoe dan ook meer aan de orde dan het tweede. On Being Ill gáát niet alleen over ziek zijn, de tekst is geschreven door iemand die het ook was, af en aan, haar hele leven lang en in die periode dus opnieuw. De brieven die Woolf tussen begin september en half november naar haar intimi stuurde, staan vol verwijzingen naar haar ziekbed. Vier jaar eerder – het motto bij deze tekst geeft het aan – had ze in haar dagboek nog gezworen nooit meer ziek te worden, al gaf ze in diezelfde passage ook aan intussen ook de meer aangename kanten te herkennen van het ziek te bed liggen. Het was niet al kommer en kwel.
'[H]ave been rather afflicted with headaches and spending most of my time in bed', lezen we in een brief van 1 september 1925 aan Janet Case, haar vroegere lerares Grieks met wie Woolf haar leven lang contact bleef houden (Letters 3, 201). 'I've been spending the last two weeks in bed', laat ze Eliot twee dagen later weten (Letters 3, 203). En nog eens een kleine twee weken later meldt ze aan de bevriende schilder en criticus Roger Fry, van wie ze een jaar voor haar overlijden een biografie publiceerde: 'I've been spending practically all the time here comatose with headaches'. (16 september, Letters 3, 208)
'Here' is de cottage in Rodmell in East Sussex, die Leonard en Virginia Woolf in 1919 hadden gekocht, het nog steeds als Woolf-museum te bezichtigen Monk's House. Na de eerdere publicatie van Mrs. Dalloway en de essaybundel The Common Reader (beide boeken verschenen in mei 1925) hoopte Woolf er aan de nieuwe roman te kunnen werken waarvan ze al voor haar vertrek naar Rodmell de titel noteerde: To the Lighthouse. Op 20 juli 1925 – de schrijfster is dan nog in Londen – spreekt ze in haar dagboek het verlangen uit om het hele boek te kunnen afwerken in de acht weken die ze in Monk's House zal zijn: 'I now think I shall finish it in the two months there'. (Diary, 36) Zoals we meteen zullen zien, bleek dat voornemen al snel te hoog gegrepen.
Volgens biografe Hermione Lee vatte Woolf het schrijven van To the Lighthouse aan op 6 augustus 1925, de dag nadat ze in Rodmell arriveerde (Lee, 477). Net geen veertien dagen later, op 19 augustus, viel ze flauw op het verjaardagsfeest van haar neefje in het huis van haar zus Vanessa, in het nabijgelegen Lewes. 'V. fainted', lezen we in het dagboek van Leonard (geciteerd in Glendinning, 263). Sindsdien, schrijft Woolf in haar eigen dagboek, '[I] have lain about there, in that odd amphibious life of headache, for a fortnight'. (Diary, 38) Uit een brief aan Vita Sackville-West, de hartsvriendin met we ze eind 1925 een meer dan vriendschappelijke verhouding kreeg, leren we meer over de bedrukkende omstandigheden van de val: 'The noise and heat were such that I could do nothing but fall prostate to the floor in a faint', schrijft Woolf op 24 augustus. Hoe onschuldig de gebeurtenis aanvankelijk leek, de gevolgen waren er naar: 'have been in bed ever since, with a headache', klinkt het gelaten (Letters 3, 198). De editors van Woolfs brieven voegen aan dat laatste woord een verduidelijkende noot toe: 'For months thereafter [Woolf] suffered intermittently from headaches and exhaustion'. (Letters 3, 198n1)
De onverwachte appelflauwte bracht een einde aan de creatieve boost die het begin van de nieuwe roman Woolf had bezorgd. In haar voorwoord tot een recente editie van On Being Ill schrijft Hermione Lee dat de val de aanloop was naar 'months and months of illness'. (Lee, xvi-xvii) Op 5 september noteert Woolf in haar dagboek dat ze opnieuw aan haar roman is begonnen. De eerste schrijffase van wat een kleine twee jaar later een echt meesterwerk zal blijken, moet afgaand op deze notitie de vorm hebben aangenomen van een ware creatieve explosie: 'I have made a very quick & flourishing attack on To the Lighthouse all the same', lezen we, '22 pages straight off in less than a fortnight. I am still crawling & easily enfeebled, but if I could once get up steam again, I believe I could spin it off with infinite relish.' (Diary, 39)
Woolf weet intussen als geen ander dat momenten van grote inspiratie en energie gevolgd kunnen worden door overspanning van haar nerveuze gestel. Wellicht verklaart dat haar zin voor relativering: 'This has rammed a big hole in my 8 weeks which were to be stuffed so full. Never mind.' (Diary, 38-39) De schrijfster gebruikt haar dagboek duidelijk om zichzelf de nodige moed in te spreken: 'Arrange what pieces come your way. Never be unseated by the shying of that undependable brute, life, hag ridden as she is by my own, queer, difficult nervous system. Even at 43 I don't know its workings, for I was saying to myself, all the summer, "I'm quite adamant now. I can go through a tussle of emotions peaceably that two years ago even, would have raked me raw".' (Diary, 38-39)
Verder dan die eerste aanzet tot haar nieuwe roman komt Woolf niet in de zomer van 1925. 'I am still a good deal bothered with the infernal headache', schrijft ze op 18 september aan Janet Case, 'so have to think about writing, instead of writing'. (Letters 3, 211) Twee dagen later bezorgt ze Saxon Sydney-Turner, een van haar vrienden uit de Bloomsbury-groep, een vergelijkbaar bericht: 'for 5 weeks I have lain like a log, chiefly in bed, and when out, unvisited by ideas'. (Letters 3, 212) Schrijven blijkt in die omstandigheden lastig, indien niet onmogelijk. Ook uit Woolfs opeenvolgende brieven aan Vita komt hetzelfde verhaal naar voren. Virginia ligt met hoofdpijn in bed. Lezen gaat (er zijn manuscripten voor de Hogarth Press), maar schrijven niet – op de occasionele brief na. Virginia houdt haar hartsvriendin op de hoogte van haar fysieke toestand: 'I have had another week in bed' (1 september, Letters 3, 199); '6 weeks of lying in bed, drinking milk, now and then turning over and answering a letter' (23 september, Letters 3, 214); 'The Dr has sent me to bed: all writing forbidden' (13 oktober, Letters 3, 217, Woolf is dan al terug in Londen); 'all Friday I was sick without stopping' (26 oktober, Letters 3, 218).
_Tom vraagt en Virginia draait: een verplicht nummer?
Zoals gezegd was de directe aanleiding voor het schrijven van On Being Ill de vraag van T.S. Eliot naar een tekst van Woolfs hand. Die vraag kwam er begin september 1925. De toon van Eliots brief is vriendschappelijk, maar tegelijk dringend en dwingend. De meeste vragen die hij aan zijn geadresseerde stelt, gaan in de brief niet vergezeld van een vraagteken. Wat een verzoek lijkt, klinkt door de ongewone interpunctie als een dwingende aansporing: 'Could you possibly let me have a story sketch essay or criticism and send it to me in good time. I feel my new venture will never succeed unless you are represented in the first number. Will you give me your earnest consideration for the rest of the time you are in the country.' (Eliot, 734-5) Het doet er niet toe wat Woolf aanbiedt – de afwezigheid van komma's in Eliots opsomming onderstreept dat des te meer – zolang ze hem maar iets stuurt.
Eliots amicale dwang ('Please do not fail me.' (Eliot, 734-5)) lijkt meteen vruchten af te werpen. Op 3 september heeft Woolf haar antwoord al klaar. Ze vindt het een grote eer, schrijft ze, om in het inaugurele nummer van Eliots blad te staan, maar voor ze toezegt wil ze graag weten wanneer hij de tekst precies wil ontvangen en hoe lang haar bijdrage mag zijn. De omstandigheden zijn immers niet ideaal. Er zijn nakende deadlines voor een paar Amerikaanse bladen en bovendien geeft Woolf toe dat ze de jongste tijd niet echt aan werken toe is gekomen. Een verkoudheid en hoofpijn hebben haar twee weken lang het bed doen houden, schrijft ze, maar aan de einder gloort de zon – de zon van het wishful thinking althans: 'am practically recovered now'. (3 september, Letters 3, 203)
Eliot antwoordt meteen: hij voelt dat er een toezegging op komst is en wil meteen zaken doen. In een brief van 5 september laat hij Woolf weten dat hij van harte hoopt dat ze het intussen inderdaad beter stelt. Maar hij houdt vast aan de kordate toon van zijn eerdere verzoek: 'I shall not relax my petitions', verzekert hij haar. (Eliot, 737) Wat hem betreft, kan Woolf de tekst die ze voor hem in gedachten heeft gerust later ook in Amerika aanbieden, maar The New Criterion moet de eerste publicatie van de bijdrage zijn. Zou ze hem haar tekst tegen 1 november kunnen bezorgen? Blijkens haar dagboek is Woolf maar matig enthousiast: ze vindt Eliots verzoek ('a letter that fawns & flatters', Diary, 41) maar slijmerig, des te meer omdat hij intussen achter haar rug beslist had om een herdruk van The Waste Land bij Faber and Gwyer te publiceren, de uitgeverij waar hij net in dienst was getreden. (De eerste druk van Eliots gedicht verscheen in 1923 bij The Hogarth Press.)
Vervolgens valt de correspondentie tussen Woolf en Eliot even stil. Wel is er op 8 oktober nog een briefje van Eliot aan Woolfs echtgenoot. Daaruit kunnen we opmaken dat hij Woolf kort voordien via een postkaart moet hebben aangespoord om eindelijk werk te gaan maken van de beloofde tekst. Blijkens Eliots schrijven aan Leonard Woolf moet de inhoud van dat kaartje verkeerd zijn gevallen bij diens vrouw. Bevatte het misschien de suggestie dat Woolf afgaande op een net verschenen stuk in de Times Literary Supplement toch voldoende hersteld was? En dat ze bijgevolg geen reden had om haar voorziene bijdrage aan The New Criterion niet af te werken? Aangezien Eliots postkaart verloren is gegaan, zullen we het nooit weten. Hoe dan ook, Eliot drukt bij Leonard Woolf zijn begrip uit voor de toestand waarin zijn echtgenote zich bevindt ('I am very sorry indeed to hear that Virginia is in bed. Please give her all my sympathy.' (Eliot, 757)) en hij belooft de Woolfs in de gegeven omstandigheden niet nog nodeloos te zullen lastigvallen.
Kort voor zijn deadline – op 28 oktober, meer bepaald – waagt Eliot opnieuw zijn kans. Omdat hij niets meer hoorde en de tekst van Woolf nog steeds niet heeft ontvangen, stelt hij een nieuw indieningsmoment voor. Als ze haar tekst binnen de 14 dagen bezorgt, kan hij in het voorziene nummer, schrijft hij, dat midden januari zal verschijnen. Woolf antwoordt Eliot op 13 november, net voor het verstrijken van de nieuwe deadline. Ze belooft hem de tekst 's anderendaags te zullen opsturen en verontschuldigt zich voor de vertraging. 'I am sorry to have delayed', besluit ze haar korte briefje, 'but I have been working under difficulties'. (Letters 3, 220) (Eerdere brieven beginnen met 'Dear Tom', deze met 'Dear Sir'. Een koel grapje of gewone koelheid? Wie zal het zeggen.)
Wordt vervolgd.
Kwintessens
Jürgen Pieters doceert algemene literatuurwetenschap en praktijk van de kunst- en cultuurkritiek aan de Universiteit Gent. Hij publiceerde in 2021 'Literature and Consolation. Fictions of Comfort' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts).
_Jürgen Pieters -
Meer van Jürgen Pieters

_Recent nieuws

Bekijk alle nieuwe berichten

_Populair nieuws

Bekijk meer populair nieuws