6 september 2022
Te bed of niet te bed. Virginia Woolf over ziek zijn en de zenuwen van de taal (deel 3)
De zieke kunstenaar
Het moderne leven, en de onvermijdelijke jacht die dat leven meebrengt, houdt voor Woolf een strijd in voor idealen die we ook na de grote wereldbrand in vraag moeten durven te stellen. Die idealen drijven ons haar inziens immers steeds verder weg van het natuurlijke bestaan – van de natuur met hoofdletter N in het origineel, die onvermijdelijk onverschillig staat tegenover de mens. En ook op dit punt lijkt de zieke volgens Woolf iets voor te hebben op wie gezond is: 'Alleen de liggers weten dat de natuur, die zich niet tot het uiterste zal inspannen om dat te verhullen, uiteindelijk zal zegevieren; de koortshitte zal van de aarde verdwijnen; stijf van de vorst zullen we ons niet langer over de velden voortslepen; fabrieken en machines zullen bedekt zijn met een dikke laag ijs; de zon zal uitdoven'. (Ziek, 33)
Woolfs apocalyptische visie houdt niet alleen een idealisering van het ziek-zijn in, de associatie lijkt ook te zijn dat ziekte op een natuurlijke manier samengaat met kunstenaarschap. Voor Woolf is ziekte 'the quintessential aesthetic experience', stelt Kimberley Coates in een van haar essays over Woolf (Coates, 242), en dat is op zijn minst eigenaardig te noemen. Wie ziek is, voelt zich doorgaans immers lusteloos en moe en dat doet de creativiteit afnemen, zoals Woolf zelf ook vaak aan den lijve ondervond. De citaten uit brieven en dagboeken waarmee ik deze tekst begon, geven het aan: schrijven lukt niet echt wanneer Woolf zich niet goed voelt. Moeten we On Being Ill zien als een poging om die negatieve gedachte te bezweren?
In haar essay plaatst Woolf de gedachte centraal dat ziek zijn tot een bijzonder soort ervaring kan leiden, het soort ervaring die in de nieuwe kunst die Woolf voorstaat aan de orde is: 'embodied experience' in de fenomenologisch geïnspireerde term van Coates, een ervaring die zich niet alleen mentaal manifesteert maar zich ook fysiek laat voelen; een ervaring waarin taal niet alleen betekenissen draagt, maar ook gewaarwordingen produceert. Voor Woolf ligt daar in toenemende mate de kern van het streven van de modernistische schrijver: in tegenstelling tot hun voorgangers (traditionele realisten als Arnold Bennett en John Galsworthy) beogen de modernisten in hun werk geen weergave van de werkelijkheid zoals hij zogezegd voor iedereen is, maar zoals hij door elk individu weer anders wordt ervaren. Onze ervaringen zijn permanent in beweging, veranderlijk en daarom ook niet objectief kenbaar, weet Woolf: ze bieden zich aan in een 'stream of consciousness', waarbij Woolf er steeds op hamert dat ons bewustzijn niet gewoon een kwestie van gedachten is, maar ook van gevoelens en dus het resultaat van een samengaan van geest en lichaam.
Het is die sterke gevoeligheid voor de fysieke bepaaldheid van het bewustzijn die de zieke gemeen heeft met de kunstenaar, suggereert Woolf in On Being Ill. Die gevoeligheid houdt ook een besef in dat taal (het medium van het bewustzijn én van de schrijver) niet enkel om betekenis draait, maar ook om gewaarwordingen. In een brief aan Roger Fry van 6 mei 1922 (Letters 2, 525) heeft Woolf het over 'the nerves of language', een begrip dat ze ontleent aan haar lectuur van Proust, die zoals bekend ook vaak ziek was en regelmatig in bed schreef. 'Oh, if I could write like that', verzucht Woolf nog in 1922. In de nazomer waarin On Being Ill tot stand komt, heeft ze Prousts Recherche naar Monk's House meegenomen. Ook die lectuur klinkt mee in haar ziekte-essay: 'verspreid door het werk van Proust gaan er een paar boekdelen over ziekte', schrijft Woolf in de openingspagina's van On Being Ill. (Ziek, 25)
Wat Woolf precies bedoelt met de 'nerves of language' blijkt nog het duidelijkst uit de pagina van On Being Ill waarin ze het heeft over hoe we in momenten van ziekte de taal plots anders ervaren: niet puur rationeel, maar zintuiglijk; niet enkel als de verwoording van verstandelijk te doorgronden betekenis, maar als voorzet voor een ervaring die tegelijk zintuiglijk en fysiek is. 'Als we ziek zijn lijken woorden iets mystieks te hebben', schrijft Woolf:
'We tasten onder de oppervlakkige betekenis en vatten intuïtief van alles en nog wat – een klank, een kleur, hier een klemtoon, daar een adempauze – die de dichter, wetende hoe armzalig woorden zijn vergeleken met ideeën over zijn pagina's heeft gestrooid om met elkaar een gemoedstoestand op te roepen die woorden niet kunnen uitdrukken en het verstand niet kan verklaren. Ondoorgrondelijkheid heeft enorme macht over ons als we ziek zijn, misschien wel met meer recht dan staanders willen toegeven. Als we gezond zijn verdringt betekenis de klank. Ons intellect overheerst onze zintuigen. Maar als we ziek zijn, als de politie geen dienst heeft kruipen we in een duister gedicht van Mallarmé of Donne, een zinsnede in het Latijn of Grieks, en laten de woorden hun geur los en verspreiden ze hun aroma, en als we dan eindelijk de betekenis vatten, is ze des te rijker omdat ze als een of andere eigenaardige geur eerst via onze zintuigen, ons gehemelte en onze neus, bij ons is binnengekomen.' (Ziek, 36)
Voor Woolf is de zieke in zijn omgang met de taal zoals de schrijver. In de precieze formulering van Kimberley Engdahl Cotes: 'Patients possess the unique opportunity to observe life from a distance and to experience it with a certain degree of indifference, all the while keenly aware of the absolute distinctiveness of their own sentient beings: illness heightens patients' awareness that their feelings and sensations are theirs and theirs alone'. (Coates, 256-257) Ziek zijn is niet iets wat je overkomt en wat je passief moet ondergaan: dat verklaart wellicht waarom al op de eerste pagina van haar tekst Woolf het heeft over 'the act of sickness' (Ill, 3, mijn cursivering) – een frase die ik hier zou willen plaatsen tegenover wat Julia Stephen in Notes from Sick Rooms 'the art of being ill' noemt. Bij Stephen lijkt de kunst voor de zieke erin te bestaan zo passief mogelijk alles te ondergaan: de zieke hoeft niets te doen, enkel het leven in de handen van de verpleegster leggen. 'The art of being ill is no easy one to learn', schrijft Stephen, 'but it is practised to perfection by many of the greatest sufferers'. (Stephen, 54) In Woolfs idealisering van de ziekte is van lijden geen sprake: wie ziek is, streeft actief naar een vorm van bewustzijn die superieur is aan het perspectief van wie gezond is. Ziek zijn is voor Woolf een daad, een activiteit.
Ondanks haar modernistische insteek blijkt Woolf een erfgename van de romantische visie op ziekte die Susan Sontag sterk bekritiseert in Illness as Metaphor. Sontag ziet dat perspectief bij kunstenaars als Keats en Shelley: wie ziek is heeft een verhoogde staat van bewustzijn en perceptie, waarin de werkelijkheid zich op een andere, diepere manier toont. Kunst vervreemdt, schrijft Sjklovski in 1917, omdat de kunstenaar erin slaagt onze conventionele blik op de werkelijkheid ter discussie te stellen. Woolf kende de tekst niet, maar het heeft er veel van dat de ziekte wat haar betreft een vergelijkbaar effect heeft. 'Neem de roos', schrijft ze op een bepaald moment in haar tekst. We hebben die roos al zo vaak gezien, maar zijn vergeten om ze echt goed te bekijken: 'We hebben haar zo vaak in volle bloei in een bokaal zien staan, haar zo vaak met pure schoonheid geassocieerd, dat we zijn vergeten hoe ze een hele middag in alle rust in de grond staat. Volmaakt waardig en zelfverzekerd.' (Ziek, 32) Het is pas wanneer we ziek zijn – en de tijd nemen die ons op zulke momenten gegeven is! – dat onze blik zich opnieuw opent.
De blik van de zieke is de blik van de kunstenaar, het is een blik van verwondering die ook kinderen hebben. 'Laten we het maar opbiechten', schrijft Woolf in een vaak geciteerde passage uit haar essay, 'ziekte gaat samen met kinderlijke openhartigheid; er wordt van alles gezegd, waarheden eruit geflapt die in tijden van gezondheid fatsoenshalve worden verheeld'. (Ziek, 30) Woolfs logica zal intussen duidelijk zijn: wie gezond is, houdt zich aan de regels van de goegemeente. 'De wet staat aan de kant van de doorsnee ('the normal') (Ziek, 37), schrijft ze in haar essay, en wie ziek is, kan worden gezien als een 'outlaw' (Ill, 22). Dat laatste is een geuzennaam: wie ziek is kan verstikkende conventies negeren en spontaan zijn: 'Lichtvaardigheid is een ziekteverschijnsel', schrijft Woolf en ze past die gedachte meteen toe op het lezen van literatuur, van Shakespeare in dit geval. Lichtvaardigheid ('rashness') is wat er bij het lezen voor zorgt dat we de tekst zelf centraal stellen en ons niet bekommeren om wat anderen erover gezegd of geschreven hebben. 'In al haar koninklijke verhevenheid spoelt ziekte dat allemaal weg en blijven we alleen met Shakespeare achter.' (Ziekte, 37) Zoals de ziekte ons oog in oog brengt met de werkelijkheid – zonder het geijkte scherm van sociale conventies – zo gaat het ook met de teksten die we lezen: we zien ze als voor het eerst, ongehinderd door commentaren die de neiging hebben enkel ons verstand aan te spreken en onze gevoeligheid voor 'the nerves of language' af te stompen.
_De biechtstoel van de ziekte
On Being Ill is een van Woolfs meest directe essays, schrijft Hermione Lee, 'more personally revealing than she usually allowed her essays to be'. (Lee, 448) Een kleine eeuw na datum wordt On Being Ill gezien als een echte klassieker, niet alleen binnen Woolfs rijke oeuvre, maar ook in het steeds groter wordende corpus van teksten geschreven over en door zieken. '[Z]iekte is de biechtstoel bij uitstek' (Ziek, 30), stelt Woolf in een parenthese die uitgroeide tot wellicht meest geciteerde zin van haar essay – inderdaad: velen na Woolf hebben hun ziek zijn als onderwerp genomen voor teksten die vaak veel confessioneler en direct autobiografisch zijn dan On Being Ill. Velen verwijzen in die teksten ook expliciet naar het voorbeeld van Woolf.
Susan Sontag, zelf ook een autoriteit wanneer het gaat over de betekenis van ziekte, stoorde zich wel eens aan wat Sigrid Nunez in haar memoires over Sontag 'het meisjesachtige gebabbel' van Woolf noemt (Nunez, 40). Maar die uitspraak slaat op Woolfs brieven, niet op On Being Ill. Hetzelfde beeld komt terug in een erg kritische reflectie op Woolfs essay van Hilary Mantel, die in een ziekendagboek dat ze voor de London Review of Books bijhield bijzonder scherp is voor de auteur van On Being Ill: 'Wat een schoolmeisjesgewauwel' (Mantel, 325), schrijft Mantel,
'Virginia heeft enkel betamelijke ziektes. Ze heeft flauwtes en hartkloppingen, koortsen en migraines, al besef ik dat ze in een zeker stadium hebben geprobeerd haar op te lappen door haar tanden te trekken. Maar ze gedraagt zich netjes: ze lekt niet door en kan zonder linnentrolley; ze komt 's ochtends vroeg als ze wakker wordt niet tot de ontdekking dat ze nog besmeurd is met de contactgel van het ecg van de vorige avond. Virginia druppelt nooit. Haar secretie is gedistingeerd: traanvocht, geen gal. Voor hetzelfde geld heeft ze geen ingewanden, althans als je afgaat op de gegevens in haar logboek.' (Mantel, 236)
Mantels afrekening met Woolf zegt natuurlijk ook iets over de status van On Being Ill – het is de tekst waar iedereen die in het Engels over ziekte schrijft naar moet verwijzen, in welke zin dan ook. Zelf wist Woolf niet goed wat ze van haar tekst moest denken. Kort nadat ze hem aan Eliot had bezorgd, op 7 december 1925, schreef ze in haar dagboek dat ze het essay een van haar betere vond, net als haar echtgenoot. (Diary, 49) Maar al snel begon ze twijfelen aan dat gedeelde oordeel, zeker wanneer ze van Eliot een bewijs van ontvangst kreeg waaruit niet meteen duidelijk werd wat nu eigenlijk zijn mening over haar bijdrage was. '[H]e is not enthusiastic', besloot de immer twijfelende Woolf en bij het lezen van de drukproeven kon ze niet anders dan hem gelijk geven: 'reading the proof just now, I saw wordiness, feebleness, & all the vices in it'. (Diary, 49) De vrees dat ze in On Being Ill te veel woorden had gebruikt, zien we ook in een brief aan de schrijver en criticus Edward Sackville-West, die ze op 6 februari 1926 bedankte voor zijn vriendelijke woorden over haar tekst: 'I am very glad you liked my article – I was afraid that writing in bed, and forced to write quickly by the inexorable Tom Eliot I had used too many words'. (Letters 3, 239-240)
Woolfs twijfels over haar tekst namen nog toe toen bleek dat de financiële afspraken die ze met Eliot had gemaakt over haar tekst niet werden gehonoreerd. Ze zou uiteindelijk toch worden betaald zoals iedereen, liet Eliot haar verontschuldigend weten, in het volle besef van de bijzondere moeite die ze voor de tekst had gedaan ('your essay was written at considerable cost to yourself'). (Letters 3, 64) Woolf had inderdaad de nodige moeite gedaan en ze had ongetwijfeld ook gehoopt dat het schrijven over ziek zijn – en het ophemelen van het ziek zijn – haar beterschap zou hebben gebracht. Maar het mocht niet zijn. Op 27 november – veertien dagen na het inleveren van On Being Ill – noteert ze in haar dagboek dat haar dokter Elinor ('Ellie') Rendel, de nicht van Lytton Strachey en in die jaren dokter van verschillende leden van de Bloomsbury group, haar op een rantsoen van een bezoeker per dag had geplaatst. Om vijf uur in de namiddag gaat ze meestal naar bed. 'On the whole, I have not been unhappy', schrijft Woolf, 'but not very happy; too much discomfort; sickness, (cured by eating instantly); a good deal of rat-gnawing at the back of my head; one or two terrors; then the tiredness of the body – it lay like a workman's coat'. (Diary, 46)
Het dagboekfragment vat het leven van Woolf in het najaar van 1925 goed samen: Virginia is bang dat ze Vita een hele tijd niet meer zal zien ('I am genuinely fond of her') en ze blijft twijfelen aan haar vermogen om goede romans te schrijven. De ene vriend (Lytton Strachey) bevestigt haar in die twijfel, terwijl de andere (E.M. Forster) de twijfel voor even wegneemt. Aan To the Lighthouse komt ze na het afronden van On Being Ill nog niet toe. Het onderwerp van haar essay laat haar blijkbaar nog niet meteen los. De gedachtestroom die haar dagboek op 7 december te verwerken krijgt bevat een zoveelste reflectie op het onderwerp die in het essay niet zou hebben misstaan: 'The best of these illnesses is that they loosen the earth about the roots. They make changes. People express their affection.' (Diary, 47) Zo is het maar net.
_Bibliografie (gebruikte en geciteerde bronnen)
- Gabrielle Bellot, 'Interpreter of Maladies: On Virginia Woolf's Writings About Illness and Disability', www.lithub.com, 16 December 2020.
- Rita Charon, 'Afterword', in Virginia Woolf, On Being Ill, with Notes from Sick Rooms by Julia Stephen, Ashfield, Mass., Paris Press, 2012, 109-116.
- Kimberly Engdahl Coates, 'Exposing the Nerves of Language: Virginia Woolf, Charles Mauron, and the Affinity Between Aesthetics and Illness', Literature and Medicine 21, 2, 2002, 242–63.
- Kimberly Engdahl Coates, 'Phantoms, Fancy (and) Symptoms: Virginia Woolf and the Art of Being Ill', Woolf Studies Annual, 18 2012, 1–28.
- Brian Dillon, 'How How How What What What How – When', in: id., Suppose a Sentence, London: Fitzcarraldo, 2020, 77-82.
- T.S. Eliot, Letters, Volume 3: 1926-1927, ed. Valerie Eliot & John Haffenden, London: Faber and Faber, 2012.
- Anne E. Fernald, 'To the Lighthouse in the Context of Virginia Woolf's Diaries and Life', in: Allison Pease (ed.), The Cambridge Companion to To the Lighthouse, Cambridge: Cambridge University Press, 2015, 6-18.
- Victoria Glendinning, Leonard Woolf: A Biography, New York: Simon and Schuster, 2006.
- Lyndall Gordon, Virginia Woolf. A Writer's Life, London: Virago, 2006.
- Emily James, 'A Lexicon for the Sick Room: Virginia Woolf's Narrative Medicine', Literature and Medicine, Volume 37, Number 1, Spring 2019, 1-25.
- Hermione Lee, Virginia Woolf, London: Chatto & Windus, 1996.
- Hermione Lee, 'Introduction' to Virginia Woolf, On Being Ill, with Notes from Sick Rooms by Julia Stephen, Ashfield, Mass., Paris Press, 2012, xiii-xxxvi.
- Hilary Mantel, 'Dagboek. Een ontmoeting met de duivel', in: id., Vorstelijke personages en andere geschriften, Amsterdam; Meridiaan Uitgevers, 2021, 311-330.
- Sigrid Nunez, Sempre Susan. Herinneringen aan Susan Sontag, Amsterdam: Atlas, 2020.
- Daniel O'Hara, 'The Revisionary Muse in Virginia Woolf's On Being Ill: On Literary Politics, Modernist-Style', Symploke, 22, 1–2, 2014, 293–302.
- Sarah Pett, 'Rash Reading: Rethinking Virginia Woolf's On Being Ill', Literature and Medicine, Volume 37, Number 1, Spring 2019, pp. 26-66.
- Judith Shulevitz, 'The Close Reader. The Poetry of Illness', The New York Times, 29 December, 2002, 7, 19.
- Viktor Sjklovskij, 'Kunst als procédee', in: Russies formalisme: teksten van Sjklovskij, Jakobson, Ejchenbaum en Tynjanow, Nijmegen: Sun, 1982, 11-32.
- Katharine Smyth, All the Lives We Ever Lived. Seeking Solace in Virginia Woolf, London: Atlantic Books, 2019.
- Julia Stephen, 'Notes from Sick Rooms', in Virginia Woolf, On Being Ill, with Notes from Sick Rooms by Julia Stephen, Ashfield, Mass., Paris Press, 2012, 49-105.
- Leonard Woolf, Downhill All the Way. An Autobiography of the Years 1919-1939, London: the Hogarth Press, 1967.
- Virginia Woolf, On Being Ill, with Notes from Sick Rooms by Julia Stephen, Ashfield, Mass., Paris Press, 2012.
- Virginia Woolf, Over ziek zijn, met bijdragen van Lieke Marsman en Mieke van Zonneveld, Amsterdam: Uitgeverij Het Moet, 2020.
- The Diary of Virginia Woolf, Volume III: 1925-1930, ed. Anne Olivier Bell, London: The Hogarth Press, 1980.
- The Question of Things Happening. The Letters of Virginia Woolf, Volume II: 1912-1922, ed. Nigel Nicolson & Joanne Trautmann, London: Chatto and Windus, 1976.
- A Change of Perspective. The Letters of Virginia Woolf, Volume III: 1923-1928, ed. Nigel Nicolson, London: The Hogarth Press, 1977.