10 januari 2023
Qui habet aures audiendi, audiat
Dit citaat uit het Evangelie van Lucas, 14:35 laat zich niet echt gemakkelijk vertalen. Letterlijk staat er: wie oren heeft om te horen, hore. Die laatste verouderde werkwoordsvorm 'hore', gebruiken we niet meer in het hedendaagse Nederlands. Het is de aanvoegende wijs, wat een vertaling is van 'conjunctief' en die drukt een wens of aansporing uit: leve de koning! Moge hij nog lang leven! Men neme driehonderd gram meel. Hij ruste in vrede. Het zijn allemaal vaste, maar nu verouderde uitdrukkingen. Hoe we die aanvoegende wijs het best omzetten in modern Nederlands, hangt af van de betekenis, namelijk of het een wens is of een aansporing, al zijn die nauw verwant: een uitdrukkelijke wens is een aansporing, een aansporing is de uitdrukking van een wens.
Als we de context van ons citaat bekijken, dan lijkt dit slotvers van het hoofdstuk veeleer een waarschuwing. De fictieve Bijbelse figuur Jezus van Nazareth spreekt een menigte die met hem optrekt streng vermanend toe. Het zijn harde voorwaarden voor wie werkelijk zijn volgeling wil zijn: men moet werkelijk alles achterlaten, ja zelfs 'het eigen leven haten'. Dat is een conditio sine qua non: als men daaraan niet voldoet, kan men geen leerling van Jezus zijn.
Het slotvers betekent dan: knoop dit maar goed in jullie oren. Of: als je oren hebt die horen, luister dan.
Dat vers, dat ik ken sinds mijn jeugd, schoot me te binnen toen ik weer eens bezig was met een van mijn meest geliefde bezigheden: muziek beluisteren. Dat doe ik sinds mijn prille jeugd zo veel en zo intens mogelijk, en op de best mogelijke manier, op het bijwonen van live uitvoeringen na. Dat betekent dat ik investeer in goede afspeelapparatuur en goede bronnen of muziekdragers. Dezer dagen is dat laatste streaming, en het 'afspelen' gebeurt op een vrij recent aangeschafte versterker en B&W-luidsprekers die ik vele jaren geleden kocht toen een bescheiden erfenis me ten deel viel.
Met het ouder worden is mijn gehoor erop achteruitgegaan, zelfs in die mate dat ik moeite had om conversaties te volgen, en ik nog nauwelijks kon genieten van mijn geliefde muziek. Niet gehinderd door enig wetenschappelijk inzicht, ging ik ervan uit dat ik een gedeelte van het klankspectrum definitief niet meer kon horen, meer bepaald de hogere tonen. Na heel wat experimenteren en zoeken ontdekte ik echter tot mijn verbazing en opluchting dat ik die hogere tonen, die er vanzelfsprekend nog altijd waren, nog wel kon horen indien ik ofwel het niveau van de middentonen verminderde of dat van de hoge tonen verhoogde. Mijn 'doofheid' was dus niet zoals ik vreesde het definitieve onvermogen om hoge tonen te horen, maar een duidelijke afname van dat vermogen, waardoor het leek alsof die tonen volledig weggevallen waren, terwijl ze alleen voor mij niet voldoende luid meer waren om hoorbaar te zijn. Ik had het kunnen weten: meestal volstaat het om tegen een hardhorige wat luider te praten: ze zijn niet doof, maar hebben een hogere geluidssterkte nodig om te horen. Uiteindelijk vond ik, ook voor de dagelijkse omgang, soelaas in het gebruik van goed afgestelde hoorapparaten, die door het ingenieus selectief bijsturen van het geluidsniveau over het hele spectrum me toelieten weer de hogere tonen te horen die essentieel zijn voor het beluisteren van muziek en voor een goede verstaanbaarheid van gesprekken.
Maar dat blijft toch een heikele zaak. Allicht is de ouderdomsdoofheid progressief, en moeten de hoorapparaten steeds bijgeregeld worden, wat niet eenvoudig is als je veeleisend bent. Maar ook die (dure) hoorapparaten verslijten, en zelfs als ze goed onderhouden worden (wat noodzakelijk is, maar weleens veronachtzaamd wordt) kan er al eens iets scheeflopen. En ook aan vrij dure en delicate afspeelapparatuur kan er iets haperen. De laatste tijd was ik niet meer tevreden over de kwaliteit van mijn ondersteund gehoor. Consultatie met de audiologe van de firma waar ik de hoorapparaten kocht, leverde niet meteen iets op. Aangezien de firma de software niet vrijgeeft om de hoorapparaten te kalibreren, moest ik dus zelf op zoek gaan, zowel naar de oorzaak van het probleem als naar mogelijke oplossingen buiten de hoorapparaten.
Precies door na te denken over de aard van mijn gehoorbeperking, ouderdomsdoofheid, ging ik op zoek naar een mogelijkheid om de hoge tonen van mijn muziekinstallatie te versterken. De streamingdienst die ik gebruik, Roon, biedt onder meer een zeer uitgebreide en complexe equalizer of DSP, digital signal processor. Die dient in principe om het geluid van de klankinstallatie aan te passen aan de kamer waarin de muziek beluisterd wordt, maar kan, zo blijkt, evengoed dienen om een defectief gehoor te compenseren. Typisch voor ouderdomsdoofheid is het wegvallen van het vermogen om hoge tonen te horen. Aangezien het niet mogelijk bleek dat te regelen via de hoorapparaten (wat normaal wel mogelijk zou moeten zijn), probeerde ik het dus met de equalizer. Een aanzienlijke progressieve versterking vanaf 2 kHz gaf meteen een vrij spectaculair resultaat: plots klonk een klavecimbel weer als een klavecimbel, en hoorde ik weer de violen in een orkest. Ik was uiterst opgetogen, en geniet nu weer met volle teugen van de heerlijke muziek in optimale huiselijke omstandigheden.
Dat alles deed me echter nadenken over het fenomeen van het horen. Als je zelf nog nooit geconfronteerd bent met gedeeltelijke of volledige doofheid, sta je niet stil bij je gehoor. Je gaat ervan uit dat je gehoor adequaat is, dat je hoort wat er te horen is en zoals het is. Pas als je vaststelt dat je niet alles meer hoort, groeit het besef van de relativiteit van het horen. Waarschijnlijk hoort iedereen anders, want geen twee mensen zijn identiek. Het menselijk gehoor heeft een bereik voor geluidsfrequenties tussen ongeveer 20 en 20 000 Hertz, daarbuiten ervaren we de frequentie van de geluidsgolven niet als geluid. Er zijn ongetwijfeld mensen die een heel ruim bereik hebben, en anderen die een veel beperkter deel van het geluid waarnemen. Dat bepaalt al in grote mate wat we horen, en deels ook hoe we het horen.
Muziek waarvan we belangrijke delen missen, klinkt totaal anders. Maar wie nooit iets anders gewoon is geweest, weet niet beter. Als je nooit een live concert hebt bijgewoond, klinkt muziek zoals ze uit de luidspreker komt. Toen we nog naar de radio luisterden op de middengolf, was dat vrij goed voor het gesproken woord, maar muziek klonk heel dof, omdat alles boven 5000 Hz of 5 kHz wegviel. Dat werd beter met FM vanaf 1960, dat een bereik had van 30 Hz tot 15 kHz: een spectaculair verschil! Een goede stereomuziekinstallatie geeft nu het hele bereik weer van het menselijke gehoor, dus 20 tot 20 000 Hz.
Het ligt overigens voor de hand dat mensen niet alleen meer of minder horen, maar ook anders. Onze oren verschillen, uiterlijk en vanbinnen, en dat bepaalt mede hoe we klanken en klankkleuren waarnemen. Daarnaast is er ook gewenning: wie gewoon is naar hifi te luisteren en veel afweet van muziek, zal bijvoorbeeld meer gericht zijn op heel hoge tonen, zoals een triangel in een groot orkest, en op bijzondere klanken, zoals die van een althobo of een celesta, een oud of een sitar.
Strikt genomen zijn alle geproduceerde klanken voor iedereen gelijk. Maar niet iedereen hoort alle klanken, en niet iedereen hoort dezelfde klanken eender. De luisteraar is medebepalend voor wat en hoe men hoort. Allicht kunnen we dat verruimen tot de andere zintuigen. Iedereen spreekt over dezelfde kleuren, maar het is zeker dat verschillende mensen sommige of alle kleuren anders zien. Ook smaken en geuren verschillen: verschillende mensen vinden verschillende zaken lekker. Met andere woorden: de wereld is voor elk individu in zekere mate anders, terwijl die 'objectief' voor iedereen identiek is.
Dat subjectieve maar reële verschil negeren, geeft aanleiding tot misverstanden en nodeloze onenigheid, en bemoeilijkt of verhindert communicatie. Een gesprek over muziek met iemand die toondoof is, is vrijwel onmogelijk. Kleurcodes zijn zinloos voor kleurenblinden. Dure wijn en haute cuisine zijn niet besteed aan mensen zonder een verfijnde smaak- en reukzin. Meer algemeen moeten we leren rekening te houden met het feit dat onze medemensen de wereld weleens anders ervaren dan wijzelf.
Een laatste bedenking. Ik ben vertrokken van mijn levenslange liefde voor het muziek beluisteren, wat ik elke dag de hele dag doe op hoogwaardige apparatuur. Toen dat gaandeweg verstoord werd door een fysiek ouderdomsverschijnsel, legde ik me aanvankelijk neer bij deze noodlottige ontwikkeling, zoals ik me ooit zal moeten neerleggen bij alle andere beperkingen van de oude dag en ziekte, en uiteindelijk eveneens bij de dood. Leven is leren sterven. Dat fatalisme was ongegrond. Onze hoogtechnologische beschaving heeft oplossingen voor (een deel van) onze menselijke tekorten. Slecht zicht corrigeren we moeiteloos bij met brillen, contactlenzen en chirurgische ingrepen. En mankementen aan ons gehoor met hoorapparaten en subtiele audioapparatuur. Maar terwijl slecht zicht vrij eenvoudig te verhelpen is, heb je voor het optimale genieten van opgenomen muziek heel wat dure apparatuur en software nodig, en een vrij hoge mate van technische kennis en handigheid, en de hulp van zeer gespecialiseerd en vakkundig personeel. Niets van dat alles is evident, verre van. Voor mij was het de moeite waard. Terwijl ik dit schrijf, luister ik naar een boeiende uitvoering van een van de aangrijpend mooie sonates voor soloviool van Bach, op een niet al te dure set actieve monitors bij mijn pc, gestreamd via de muziekprovider Qobuz en fijngeregeld via de streamingdienst Roon, en met hoorapparaten van Phonak. Ik kan mijn geluk niet op.
Meer van Karel D'huyvetters