21 november 2023
Een ontmoeting, vluchtig en toch beklijvend
Een abnormaal warme, maar net zo goed naargeestige en donkere dag in november. Een gewone straat in een volkse randgemeente van Antwerpen. Het moet een raar gezicht geweest zijn. Een oude man, duidelijk niet uit de buurt en volledig in het zwart gekleed met lange grijze haren zit op z'n knieën iets onbestemds te doen op de stoep. Verschillende mensen stappen met stadse onverschilligheid voorbij.
Een jong blond meisje, ze moet twaalf à dertien geweest zijn – ik kan die leeftijden nooit goed inschatten – stapt de deur van huisnummer 64 uit. Ze ziet mij daar zitten en aarzelt. Moeten wij helpen, vraagt ze. Blijkbaar betrekt ze haar hondje in het gemeenschappelijk aanbod want ze was maar alleen.
Krakend en knarsend sukkel ik recht en bedank haar. Hoeft niet, ik ben net klaar, zeg ik. Opnieuw aarzelt ze, kijkt naar mij, dan naar mijn poetsmateriaal op de stoep en de nu mooi glanzende Stolperstein. Je hóórt de denkradertjes in dat kinderhoofdje ratelen.
In post-Dutroux- en #metoo-tijdperk is het niet altijd verstandig om een onbekend klein blond meisje aan te spreken op straat, maar ik waag het er toch maar op. Die goudgeel glanzende ingemetselde steen in het voetpad, weet je wat dat is, vraag ik. Neen, dat weet ze niet.
Er is aan mij geen groot pedagoog verloren gegaan, maar de weinige kansen die je krijgt om toch eens een kiezeltje in de rivier te verleggen, mag je niet laten voorbijgaan, toch? Dat is een struikelsteen om ons eraan te herinneren dat, exact hier op deze plaats, de nazi's tachtig jaar geleden iemand uit dit huis haalden en wegvoerden. Toegegeven, het was veel, te veel wellicht en pedagogisch misschien niet helemaal verantwoord. Maar ze had er toch van gehoord, van die nazi's. Het zat in die grote zak van grotemensenpraat en de lessen maatschappijleer. Tachtig jaar moet voor zo'n kind ook een behoorlijk wazig vergezicht opleveren.
Omdat ze toch blijft staan, terwijl haar hondje duidelijk andere plannen heeft, ga ik verder. In WOII gaf de bezetter de lokale politie opdracht om enkele straten verderop, in cinema Plaza waar nu de gemeenteschool gevestigd is, joodse mensen samen te drijven en op transport te zetten naar de concentratiekampen. Sommige agenten staken daar een stokje voor en 43 onder hen werden daarom opgepakt. Slechts enkelen keerden terug. De man wiens naam op deze steen staat was als burgemeester hun overste en werd nadien hier ook van z'n bed gelicht. Hij was, zacht uitgedrukt, niet echt coöperatief geweest met de nazi's en keerde nooit meer terug bij zijn familie. Hoewel het allemaal heel lang geleden en dus ver van haar bedje moest zijn, luistert ze toch aandachtig.
Er viel nog veel meer te vertellen, maar, zelfs met mijn uiterst beperkte pedagogische competentie begrijp ik dat ik hier moest afronden. Zonder veel nadenken voeg ik er toch aan toe: en weet je waarom ik die steen hier elk jaar kom oppoetsen? Ze was nog veel te jong en onschuldig om te denken: hoe kan ik dat nu weten ouwe weirdo? Die man was mijn opa, zeg ik. Zijn naam was Alfons Schneider.
Je hebt schrijvers nodig met een poëtischer pen dan de mijne om haar blik te beschrijven. Iets met grote ogen dan maar. Ik ken het idioom van die leeftijd niet, maar ik vermoed dat haar: 'Amaai, seg … Woooow' ongeveer verwoordt hoe een steen via een rare ouwe vent verbonden raakt met haar eigen voordeur, straat en leven. Ik maak mezelf nu wijs dat ik in haar blonde hoofdje een steen verlegde in een verhaal dat, wie weet, ooit, misschien, zal passen in een groter verhaal.
Meer van Max Schneider