24 juni 2024
De gevaren van het luie denken
De onlangs overleden Amerikaanse filosoof Daniel Dennett (1942-2024) haalde graag de uitspraak aan dat je het denken best niet overlaat aan je blote brein, net zomin als je ambachtelijk werk enkel met je blote handen doet. Ondanks de voorliefde van sommige prominente leden van De Vrije Gedachte voor het naturisme, ben ik het met Dennett eens. Helder denken heeft nood aan hulpmiddelen. Als we het denken aan zichzelf overlaten, dan maakt het fouten of leidt het tot absurditeiten. Soms zijn die ingenieus en knap gevonden, maar die zijn niet zinvoller dan de dwazere varianten. Onzin die er intelligent uitziet, is overigens potentieel gevaarlijker dan simplistische dwaasheid. Hij kan meer mensen overtuigen en aanzetten tot schadelijk gedrag. Die onzin is ook hardnekkiger, omdat hij wordt ondersteund door subtiele argumenten, bedacht door slimme mensen. Denk aan complottheorieën, pseudowetenschappen, zogenaamde alternatieve geneeswijzen en geraffineerde theologische redeneringen: die zijn vaak verstandig in elkaar geknutseld. Je moet over voldoende cognitieve vermogens beschikken om daartoe in staat te zijn. Ook wie ze verdedigt tegenover critici, is doorgaans intelligent genoeg om in elk geval zichzelf ervan te overtuigen dat zijn argumenten steek houden. Minder begaafden slagen daar niet in. Slimme mensen geloven in gesofisticeerde onzin, minder verstandige mensen in simpele nonsens. Er zijn architecten en ingenieurs die ervan overtuigd zijn dat 9/11 een zogenaamde 'inside job' was, en artsen die beweren dat vaccins microchips bevatten, zodat Bill Gates ons beter kan traceren. Ze kunnen je overdonderen met academische uiteenzettingen vol technisch jargon. Aan de andere kant van het misvattingsspectrum vind je diegenen die voor broodje-aapverhalen vallen, van het genre dat een postbode meer dan 700 kinderen verwekte of dat Michelle Obama eigenlijk een man is.
Laat je het denken aan zichzelf over, dan schiet het vele richtingen uit. Die leiden lang niet allemaal tot betrouwbare kennis. Zonder inzicht in de dwaalwegen van ons denkvermogen en in de complexiteit van de werkelijkheid, komen we onvermijdelijk tot foute opvattingen over een enorm aantal onderwerpen. Alleen al de enorme waaier aan mythologische verklaringen die wereldwijd bedacht zijn voor de herkomst van de mens, voor de aard van de hemellichamen, voor het bestaan van planten en dieren, en voor ziekte, lijden en dood, toont dat ten overvloede aan. Honderden tot duizenden mythes geven verschillende antwoorden op dezelfde vragen. Al die antwoorden delen één ding: ze zijn hopeloos fout, ook al kunnen ze wel leerzaam zijn.
_De valkuilen van fictie
Onze verbeelding laat ons toe om situaties mentaal te simuleren vóór ze zich voordoen, wat een evidente overlevingswaarde heeft. Wie een ongekende rivier wil oversteken, kan zich voorstellen dat er gevaarlijke onderstromen zijn die hem kunnen meesleuren. Wellicht is het verstandig om naar een plek te zoeken die meer waadbaar is. Ik kan meerdere virtuele scenario's van een komend sollicitatiegesprek in mijn hoofd afspelen, wat me behoedt voor stomme uitspraken tijdens het reële interview. Met andere woorden, fictie kan lonend zijn. Wie piloot wil worden, brengt vele uren door in een vluchtsimulator. Die stuurt allerlei problemen af op de piloot in opleiding: er valt een motor uit, er steekt een storm op, of het vliegtuig geraakt uit koers. Het gebeurt allemaal niet echt, maar het is bijzonder instructief. De fictie van de vluchtsimulator maakt je tot een betere piloot. In de simulaties crasht het vliegtuig duizend keer, zodat elke echte vlucht veilig kan verlopen. Met andere woorden, fictie heeft een zeer belangrijke adaptieve functie. Maar we betalen er een hoge prijs voor. Veel fictie is immers veeleer misleidend dan leerzaam. Of we verwarren de verbeelding met de werkelijkheid. We bedenken Adam en Eva om ons bestaan te verklaren en menen vervolgens dat ze echt bestonden. Op de vraag of het mythologische eerste mensenpaar historische, reële figuren zijn, antwoordt 45 tot 55% van de huidige Amerikanen bevestigend. (Terzijde: er zijn er ook die denken dat Jeanne d'Arc de vrouw van Noah was.) Het verhaal over Adam en Eva is onderrichtend, zoals alle goede fictie. Personen met macht uitdagen kan gevaarlijk zijn, taboes respecteren is niet onverstandig en je moet vermijden dat je ene kind het andere vermoordt. Nuttig advies, het een al wat meer dan het ander. Toch zeker in de periode toen het boek Genesis ontstond. Maar Adam en Eva hebben nooit bestaan, net zomin als het Aards Paradijs, de boom van de kennis van goed en kwaad, of Kaïn en Abel. Creationisten zijn zoals piloten die vluchtsimulaties verwarren met echte vluchten. Het is het naakte brein in actie. Het denkt wel degelijk na, maar zonder verdere reflectie over de kwaliteit van de gedachten die het voortbrengt.
_De Grieken wijzen ons de weg
Socrates zei dat een leven zonder zelfonderzoek, het niet waard is om geleefd te worden. Dat klinkt een beetje hard en overdreven, maar we begrijpen zijn bedoeling. Naar analogie is een gedachte waarover niet is nagedacht, weinig waard. Ze kan waarheid bevatten, maar ze kan ook volkomen fout zijn. We komen het maar te weten als we ze in vraag stellen en erover nadenken. Anders gezegd, er is nood aan meta-denken, een denken over denken. Dat meta-denken vraagt zich in essentie af: hoe weet ik of deze gedachte steek houdt? Daaruit vloeien vanzelf diverse andere vragen voort, zoals: hoe kan ik dat weten? Zijn er bronnen voor, en hoe kan ik hun betrouwbaarheid inschatten? Hoe denken anderen erover? Hebben zij nuttige inzichten die mij iets bij brengen? Hoe kan ik verder onderzoek uitvoeren? Bevat mijn opvatting geen contradicties? Voor zover we weten, breekt die manier van denken pas door in Griekenland, in de zesde en vijfde eeuw v.o.t. In de dialogen van Plato stelt Socrates voortdurend vragen aan allerlei mensen over hun overtuigingen. Telkens blijkt dat die slecht zijn onderbouwd. Ze zijn het resultaat van het luie, naakte brein, dat niet aan meta-denken doet. Reeds een hele tijd voor Socrates leefde, waren er filosofen die de weg aanwezen die tot plausibele kennis leidt. Thales van Milete (ca. 624 – 545 v.o.t.), zo stel ik me dat toch voor, ontmoette in de havenstad waarin hij woonde zeevaarders en handelaars afkomstig uit Klein-Azië en uit culturen rond de Middellandse zee. Wellicht stonden de meeste van zijn stadsgenoten er niet bij stil, maar Thales viel het op: al die bezoekers van Milete hebben de meest uiteenlopende meningen over talloze kwesties. Het is niet moeilijk om ons voor te stellen dat Thales inzag dat ze onmogelijk allemaal waar, maar met zijn allen wel fout kunnen zijn. Uit zijn gesprekken bleek al snel dat mensen moeilijk hun ongelijk toegeven, waardoor Thales zich ging afvragen: is er iets waarover we het eens kunnen zijn, of zijn we gedoemd om voor altijd van mening te verschillen? Zo kwam hij ertoe om van enkele eenvoudige wiskundige beweringen aan te tonen dat ze kloppen, bijvoorbeeld dat een rechte lijn door het middelpunt van een cirkel, die cirkel in twee gelijke helften verdeelt. Dat kan je niet enkel visueel aantonen, je kan dat ook bewijzen. Thales moest geen pistool tegen iemands hoofd duwen, noch verwijzen naar gezag, traditie, autoriteit, de goden of wat dan ook. Wie bereid is om er even over na te denken, ziet de waarheid van de stelling in.
_De sceptici en Aristoteles
Andere filosofen in de Oudheid wezen erop dat we onze zintuigen niet altijd mogen vertrouwen. We kunnen iets zien dat er niet is, of iets niet zien dat er wel is. Ongetwijfeld wisten ze ook dat ons geheugen ons makkelijk voor de gek kan houden. Twee mensen kunnen zeer uiteenlopende herinneringen hebben aan een en dezelfde gebeurtenis. Wie dat ter harte neemt, stelt zich als vanzelf bescheiden op. Ik denk dit en dat en zus en zo, maar het zou best kunnen dat ik me vergis. De filosofen die zich lieten inspireren door de scepticus Pyrrho van Elis (ca. 365-275 v.o.t.) gingen daarin het verst. Als er niet voldoende informatie beschikbaar was, bepleitten ze onthouding van opinie. Vanzelfsprekend verwierpen ze elke vorm van dogmatiek. Onze opvattingen en overtuigingen moeten vatbaar zijn voor evaluatie en herziening, als nieuwe data ons daartoe nopen. Voortschrijdend inzicht is geen kenmerk van een intellectuele windvaan, maar van iemand die de feiten en de rede volgt. De pyrronisten zagen Plato en Aristoteles als dogmatici. Wat Plato betreft, valt daar wel iets voor te zeggen. Over Aristoteles was hun visie nogal streng, al was er heel wat denkwerk nodig tijdens de renaissance om afstand te nemen van zijn mens- en wereldbeeld. Zijn opvattingen over fysica en kosmologie hielden hardnekkig stand tot zeventiende-eeuwse wetenschappers zoals Galilei en Newton er korte metten mee maakten. Zijn biologische opvattingen inspireerden wetenschappers tot in de negentiende en twintigste eeuw, al bracht zijn teleologische visie ook velen in verwarring. Van blijvend belang is zijn werk over logica, waarvan hij de onbetwiste grondlegger is. In dat kader schreef hij ook als eerste over sofismen, wat we in het Nederlands denkfouten of drogredenen noemen: valse vormen van redeneren. Aristoteles begreep dat ons denken, als er niet wordt over nagedacht, vrijwel onvermijdelijk de mist ingaat. Hij wijst bijvoorbeeld op de zwakheid van cirkelredeneringen (petitio principii), die een conclusie steunen op het uitgangspunt, en het uitgangspunt op de conclusie. Men neemt a priori als juist aan, wat te bewijzen is. Stel dat iemand beweert dat wat in de Bijbel staat, correct is. Het argument ervoor: het is het woord van God. Maar hoe weet je dat God bestaat en zich heeft geopenbaard? Antwoord: omdat het in de Bijbel staat.
_De tirannie van het gezond verstand
De knapste koppen uit de Oudheid en de hellenistische periode hadden reeds scherpe inzichten over de feilbaarheid van onze denkvermogens. Toch ontwikkelden ze geen inzicht in de experimentele methode. Ze onderschatten hoe complex de natuur in elkaar zit en zagen de noodzaak niet voldoende in van strenge empirische toetsing. Ook de grote Aristoteles niet, evenmin als de geniale Archimedes. Het is pas in de zestiende en zeventiende eeuw dat wetenschappers de eerste volwaardige experimenten uitvoeren die tot betrouwbare kennis leiden, aantoonbaar superieur aan alle voorafgaande opvattingen. Dat de wetenschappelijke revolutie zich zo laat in onze geschiedenis voordoet, illustreert hoe moeilijk kritisch denken is. De opinies en ideeën die we vormen, komen doorgaans voort uit intuïties, buikgevoelens, gewoontes, opvoeding en traditie. We steunen op wat andere groeps- of clanleden vertellen, vertrouwen blindelings wat onze zintuigen ons aangeven en denken dat onze herinneringen accuraat zijn. Het vergde het vernuft van een hele reeks denkers in de late middeleeuwen, de renaissance en de zeventiende eeuw om te beseffen dat we ons, zoals Galilei aangaf, moeten verzetten tegen de tirannie van het gezond verstand. Dat zegt ons immers dat de aarde stilstaat, dat we voortkomen uit een eerste mensenpaar, dat onze groep beter is dan de bewoners aan de andere kant van de rivier, dat een komeet een onheilsboodschapper is en we die blikseminslag die mijn vriend treft niet louter aan het toeval kunnen wijten.
_Mentale fuiken en twee denksystemen
Maar zelfs Isaac Newton en de reuzen op wiens schouders hij naar eigen zeggen stond, wisten niet hoe hardnekkig en ongemerkt het naakte brein ons een mentale fuik kan induwen. Dat beginnen we pas in onze tijd echt in te zien, dankzij het onderzoek van cognitieve wetenschappers zoals Amos Tversky (1937-1996) en Daniel Kahneman (1934-2024). Eerder toonden ontwikkelingspsychologen zoals de Zwitser Jean Piaget (1896-1980) reeds aan dat kinderen voorspelbare denkfouten maken. Een klassiek voorbeeld is hun onbegrip over de onveranderlijkheid van bepaalde eigenschappen van objecten als hun verschijningsvorm wijzigt. Stel dat je water overgiet van een kort en breed glas in een lang en smal glas, dan geven jonge kinderen aan dat zich in het hoge glas meer water bevindt. Ook al zien ze het water van het ene glas in het andere overgaan, hun redenering is blijkbaar dat 'hoger' automatisch 'meer' betekent. Ongeveer vanaf het vijfde levensjaar, groeit het inzicht dat de hoeveelheid water gelijk blijft. Kinderen maken vergelijkbare misvattingen over andere kenmerken van de werkelijkheid zoals lengte, ordening en ruimtelijkheid, maar ook die corrigeren ze naarmate ze ouder worden. Het is verleidelijk om dit te veralgemenen: in onze kindertijd laat de precisie van ons denken nog te wensen over, maar een volwassen persoon is gevrijwaard van dergelijke fouten. Dat is helaas niet het geval. Kahneman en Tversky toonden aan dat we quasi onvermijdelijke fouten maken, zoals bij het inschatten van waarschijnlijkheden en risico's. Kahneman maakt een onderscheid tussen twee denksystemen waarop we continu beroep doen. Het eerste systeem is onbewust, automatisch, snel en intuïtief. Het suggereert meteen een antwoord voor een probleem. Maar het is ook lui: het denkt niet grondig na, alsof dat teveel tijd en energie kost. Het tweede systeem is rationeel en behoedzaam. Het werkt traag en kost ons moeite. Systeem 1 is snel, maar vergist zich vaak. Systeem 2 is traag, maar garandeert meer zekerheid. Het blijkt nu dat we veel te makkelijk vertrouwen op de antwoorden van systeem 1, ondanks de fouten die dat oplevert. In zijn boek Ons feilbare denken legt Kahneman ons dit raadsel voor:
Een honkbalknuppel en een bal kosten samen 1,10 euro. De knuppel kost één euro meer dan de bal. Hoeveel kost de bal?
De kans is groot dat je spontane antwoord was: tien cent. Maar het juiste antwoord is vijf cent. Mocht het antwoord tien cent zijn, dan zou de knuppel één euro en tien cent kosten. De prijs voor de knuppel en de bal is dan 1,20 euro, terwijl we weten dat ze samen slechts 1,10 kosten.
De essentie is: we controleren niet. Wie tien cent als antwoord op het raadsel geeft, kan zijn fout zeer eenvoudig rechtzetten door even dieper na te denken en de optelsom te maken. Maar dat doen we niet, tenminste niet spontaan. We zijn ten onrechte tevreden met wat systeem 1 ons influistert.
Een andere denkfout waaraan we moeilijk ontsnappen, noemden ze de conjunctiefout. Het beroemde Linda-voorbeeld maakt dit duidelijk. Tversky en Kahneman legden aan tal van proefpersonen het volgende voor:
Linda is eenendertig jaar oud, alleenstaand, openhartig en zeer slim. Ze is afgestudeerd in de filosofie. Als student maakte ze zich druk over discriminatie en sociale onrechtvaardigheid en nam ze deel aan diverse demonstraties tegen kernenergie.
Welk alternatief is waarschijnlijker?
(a) Linda is een bankbediende.
(b) Linda is een bankbediende die actief is in de feministische beweging.
Een verbluffende 85% van de respondenten gaf antwoord (b) als meest waarschijnlijk. Dat kan uiteraard niet kloppen. Linda is zowel in alternatief (a) als in alternatief (b) een bankbediende. De toegevoegde informatie aan (b) maakt de kans onmiskenbaar kleiner dat het over de Linda gaat van de beschrijving. Een deelverzameling kan niet groter zijn dan de verzameling waarvan ze deel uitmaakt. Toen Kahneman het Linda-vraagstuk aan studenten voorlegde, gaf tot 90% het foute antwoord. Hij wees erop dat wie fout zat een elementaire regel van de logica had overtreden. Een student reageerde: 'Ik dacht dat u gewoon naar mijn mening vroeg'. Een hilarische reactie, maar ze mag ons ook wel treurig stemmen. Ze is typisch voor het luie denken. Kritisch denken is niet louter je eigen mening vormen door de spontane suggesties van systeem 1 te volgen. Het schakelt systeem 2 in, en stuurt bij wanneer dat nodig is. Vrijdenken bevrijdt zichzelf niet enkel van de ketenen van dogmatiek, maar ook van de blunders van het naakte brein en van het luie denken.
_Verder lezen & luisteren
- Aristoteles: Over drogredenen (Historische Uitgeverij, 2018)
- Braeckman, J. & Boudry, M.: De ongelovige Thomas heeft een punt (Houtekiet, 2011)
- Braeckman, J.: Kritisch denken & valkuilen van ons denken (hoorcollege, Home Academy, 2011)
- Braeckman, J.: Valkuilen van ons denken (hoorcollege, Home Academy, 2017)
- Braeckman, J.: Van mythen tot Socrates (hoorcollege, Home Academy, 2022)
- Braeckman, J.: Van Plato tot Sextus Empiricus (hoorcollege, Home Academy, 2022)
- Cohen, F.: De wetenschappelijke revolutie (hoorcollege, Home Academy, 2011)
- Dennett, D.: I've Been Thinking (Allen Lane, 2023)
- Kahneman, D.: Ons feilbare denken (Business Contact, 2011)
- Novella, S.: The Skeptics' Guide to the Universe (Grand Central Publishing, 2018)
- Pinker, S.: Rationaliteit (Atlas Contact, 2021)
- Vermij, R.: De wetenschappelijke revolutie (Nieuwezijds, 1999)
- Wootton, D.: The Invention of Science. A New History of The Scientific Revolution (Allen Lane, 2015)
Deze tekst is eerder gepubliceerd in De Vrijdenker (jaargang 55, nr. 5, 2024), het maandblad van de Nederlandse vrijdenkersvereniging De Vrije Gedachte. Overgenomen met toestemming van de redactie en van de auteur.
Meer van Johan Braeckman