12 juli 2024
Zevende brief van Hans Van Dyck aan Johan Braeckman
Beste Johan
Je jongste brief behandelt opnieuw meerdere kwesties die me boeien. Sommige elementen baren me inderdaad ook zorgen. We zijn met onze correspondentie nog lang niet aan het eind van ons spreekwoordelijke Latijn. Dat je ondertussen niet langer opereert vanuit een academisch vertrek in een universiteitsgebouw, maar van bij je thuis, verandert daar niets aan. Het is geruststellend, al blijf ik het voor de universiteit een zorgwekkend teken aan de wand vinden dat iemand als jij er vroegtijdig opstapt.
Ik wil het graag hebben over John Tooby en de evolutionaire psychologie, over de schrijfstijl van wetenschappelijke bijdragen in de vakliteratuur, over je idee om binnen vakgebieden na te denken over de allerbelangrijkste vraagstukken, en verder breng ik een boeiend nieuw inzicht ter sprake over de relatie tussen taal en denken. Ik trakteer je aan het einde van mijn brief ook nog op een beestige uitsmijter. Dus helemaal geen komkommertijd voor onze briefwisseling.
Je meldde dat antropoloog en evolutionair psycholoog John Tooby een tijdje geleden overleden is en je vroeg je af of ik hem ken. Toegegeven, zijn naam deed niet onmiddellijk een belletje rinkelen. Na enig opsnorwerk, bleek ik toch wel wat van hem gelezen te hebben. Sommige namen van de Homo sapiens ontsnappen weleens aan mijn parate kennis. Het is soms niet anders, maar goed dat je me op zijn bijdrage wees. Jij hebt Tooby en zijn vrouw Leda Cosmides persoonlijk gekend, lees ik. Dat biedt toch altijd een extra dimensie. Ik bekijk deze zomer hun oeuvre met bijzondere aandacht. Wellicht levert dat nieuwe input voor mijn colleges van het vak 'Evolutionary Applications'. Dank dus voor je voorzet. Geïnspireerd worden is een van de prettige neveneffecten van onze briefwisseling, waarde Johan.
In je jongste brief maak je je druk over de schrijfstijl in de vakliteratuur. Te vaak slaapverwekkende saaiheid, stel je. Ik ervaar het niet zo uitgesproken, maar ik deel uiteraard wel je enthousiasme over de schrijfstijl van die 'oude' naturalisten die we graag lezen. Je vergat in je opsomming van fraaie voorbeelden nog Aldo Leopold (1887-1948) te melden. Deze pionier voor het natuurbehoud en pleitbezorger van milieu-ethiek kruiste de jongste tijd ons gezamenlijke pad omdat de Nederlandse vertaling van zijn prikkelend A Sand County Almanac (1949) er zit aan te komen. Jij schreef een erg informatief voorwoord waarin ik toch weer nieuwe elementen over Leopold leerde en ik voegde er een beschouwend nawoord aan toe. Wat een heerlijke poëtische taal hanteert deze wetenschappelijke en ethische klepper. Joris Capenberghs zorgde voor een zorgvuldige Nederlandse vertaling die het meesterwerk nu toegankelijk maakt voor het Nederlandstalige publiek. Ik vond en vind het heerlijk dat dit boekproject met Joris en jezelf zomaar langs mijn traject fladderde. Daar word ik warm van. Ik hoop dat vele lezers het boek dit najaar zullen ontdekken.
Ik wil een ander element van de schrijfstijl van wetenschappers tegen het licht houden. En dan heb ik het over actuele wetenschappers. Ik las erover in een artikel in PNAS, het gerenommeerde wetenschappelijk vakblad dat voluit de Proceedings of the National Academy of Sciences (USA) heet. De onderzoekers voerden een semantische analyse uit van de taal die wetenschappers hanteren in hun aanvragen voor onderzoeksbeurzen. En wat bleek? Hoe groter het aandeel 'promopraat' in de aanvraag, hoe groter de kans dat de financiering ook effectief wordt binnengehaald. Het aandeel 'promopraat' in de onderzoeksaanvraag bleek ook betekenisvolle voorspellende waarde te hebben voor de mate van wetenschappelijke output en de mate waarin het onderzoek naderhand zou worden geciteerd door collega's. Met 'promopraat' wordt verwezen naar het gebruik van termen als 'a unique and key aspect of this program', 'imperative need', 'our unprecedented large scale' enzovoort. Naast de semantische analyse voerden de auteurs van de studie ook een interessant computerexperiment uit. Het experiment hielp om verder uit te spitten hoe het gebruik van eigen promotie in de gebruikte taal de verdiensten van innovatieve ideeën kennelijk effectief helpt in de verf te zetten voor lezers en beoordelaars. Ik bespaar je de details van hun aanpak, maar het komt erop neer dat in eenzelfde projecttekst de promotionele termen in verschillende gradaties vervangen werden met meer neutrale uitdrukkingen. Het deed het enthousiasme voor het project beduidend zakken. Het legt een ongemakkelijk spanningsveld bloot. Wetenschap hoort objectief te zijn, maar om middelen te bekomen blijkt het promotioneel aandikken van het belang van je werk wel degelijk te lonen. Een dure wagen slijten, een pak komkommers aan de man brengen, een innovatief wetenschapsproject binnenhalen … het zit kennelijk vaker in eenzelfde psychologische schuitje dan we vermoeden. Interessant, maar het zal me niet weerhouden om erg kritisch te blijven in mijn rol van referent voor projecten en manuscripten om toch doorheen overtollige pochtekstjes te zien. Een verwittigd man …
Ik merk wel vaker in wetenschappelijke artikelen een te 'journalistieke' aanpak. Soms steken bij wetenschappelijke papers de titels meer de ogen uit dan de feitelijke inhoud van het stuk. Het doet me denken aan een discussie die ik enkele jaren geleden had met een wetenschapsjournalist van een kwaliteitskrant. Hij plaatste een erg-kort-door-de-bocht titel boven zijn stuk over een van onze vlinderstudies. Toen ik hem contacteerde met de vraag of de eindredactie zich mogelijk helemaal had laten gaan bij het bedenken van de 'foute' kop bij het stuk, kreeg ik een inzichtelijk antwoord: 'Neen, helemaal niet. Het is mijn keuze en die wil ik graag verdedigen'. De opmerkelijke kop kwam dus wel degelijk uit zijn eigen koker. 'Mijn stuk concurreert met de andere artikelen die dezelfde bladspiegel vullen en de kop is de opvallende pauwenstaart die lezers tot bij dit stuk moet lokken.' Zo had ik het niet bekeken. Ik keek uiteraard met een tunnelvisie naar dat artikel zonder oog te hebben voor de 'concurrerende' artikelen op dezelfde krantenpagina. Vertoon als journalistiek lokmiddel voor aandacht. Misschien is dit type van aandachtsdynamiek anders bij krantenstukken op mobieltjes en tablets. Ik geef toe, beste Johan, ik ben nog steeds een papieren krantenman. Maar voor wetenschappelijke bijdragen in de vakliteratuur zie ik zulke verkooptrucs toch liever niet toegepast worden.
Vervolgens wil ik doorgaan op je idee om in vakgebieden inspanningen te doen om te komen tot de allerbelangrijkste en urgente vragen en kwesties, eerder dan een wildgroei van uiteenlopende onderzoeksvragen te tolereren. Andermaal een boeiend spanningsveld. Voor vrijheid van onderzoek breek ik graag een lans, maar ik snap ook de noodzaak voor inspanningen om ergens tussen de extremen te landen – volledige vrijheid zonder enige afstemming enerzijds en strikte top-down bepaling van een beperkte, prioritaire onderzoeksagenda anderzijds. Het doet me denken aan een verwante praktijk die sinds een jaar of vijftien gepromoot wordt in het Britse en internationale natuurbehoudsonderzoek. Grote bezieler is de Britse bioloog William – Bill voor de vrienden – Sutherland en zijn jaarlijkse oefening van horizon scanning voor nieuwe onderzoekthema's in ecologie en natuurbehoud. In een reeks van workshops komen beleidsmakers, praktijklui en academici samen om te praten over de nieuwe uitdagingen en vraagstukken waarvoor we momenteel nog geen aandacht hebben. Ze stellen een longlist op die na debat herleid wordt tot een behapbare shortlist, die ieder jaar in een toonaangevend vakblad wordt gepubliceerd. Zulke oefeningen zijn waardevol en ze vervangen uiteraard niet het vrije onderzoek in dit gebied. Ik verdedig al langer een gelijkaardige aanpak voor toegepast ecologisch onderzoek in Vlaanderen en België. Wordt vervolgd. Kan het ons inspireren voor andere domeinen?
Bij het begin van deze brief, beloofde ik je ook een nieuw inzicht over taal en denken. Twee onderwerpen die ons na aan het hart liggen. Ik las erover in het nummer van Nature van 20 juni laatstleden. 'Language is primarily a tool for communication rather than thought', kopte het artikel van een stel Amerikaanse wetenschappers. Onze complexe en uitermate flexibele taal karakteriseert zonder enige twijfel Homo sapiens, maar over de precieze functie(s) van taal en ons taalvermogen wordt al eeuwen gedebatteerd. Hun nieuwe inzichten en perspectieven zitten geënt in de fascinerende vooruitgang van neurowetenschappelijk onderzoek. Uiteraard zijn er verbanden tussen taal en denken, in de twee richtingen overigens. Maar hoewel het ontstaan en de ontwikkeling van complexe mensentaal ontegensprekelijk onze cultuur, en dus levensstijl, ingrijpend transformeerden, komen de auteurs van het artikel tot het besluit dat taal geen vereiste is voor complex denken, inclusief symbolisch denken. Taal is wel een krachtig instrument voor de transmissie van culturele kennis. Mogelijk co-evolueerde taal met ons denk- en redeneervermogen. Een correlatie, maar geen causatie, met andere woorden. Hoewel de auteurs het niet behandelen in hun bijdrage, heeft deze onderbouwde kijk ook relevantie voor cognitieve capaciteiten van dieren zonder complexe 'mensentaal'. Er verschijnen met de regelmaat van de klok boeiende papers over diverse cognitieve prestaties bij dieren, van ruimtelijk en temporeel geheugen bij vleermuizen, over het probleemoplossend vermogen en relatieve breingrootte van vogels in snel veranderend stedelijk milieu tot hommels die door sociaal leergedrag tot innovaties komen die voor een individueel hommeltje te hoog gegrepen zijn; een bouwsteen voor wat bekendstaat als cumulatieve cultuur. Of nog, kraaien die flexibel en doelbewust aan de slag gaan met een getallensysteem. Het doet geenszins afbreuk aan het palmares van de grijze bovenkamer van de Homo sapiens, maar biedt fascinerende, bredere, inzichtelijke perspectieven over variatie in cognitie binnen en tussen diverse diersoorten, los van complexe taal.
Ik eindig waar jouw brief startte, bij je vader. Hij was dus een plantenkweker met een voorliefde voor onder andere kamperfoelie. Dat wist ik niet, maar ik deel sowieso zijn enthousiasme voor de kamperfoelie. Als jonge natuurliefhebber leerde ik om een bloemkelkje van de kamperfoelie met een kordate ruk los te wrikken. Dan stak je de achterkant van de lange, smalle bloemkelk tussen je lippen en moest je zuigen. Een heerlijk zoet drupje nectar belandde op je tong; een beetje als het madeleintje van Proust, waarde Johan. Ik neem aan dat de Engelse naam van de kamperfoelie – honeysuckle – ernaar verwijst. Het drupje bemachtigen lukte trouwens niet altijd. Soms was het kelkje teleurstellend leeg. Dat kan gebeuren na een drukke nacht in het bos. De kamperfoelie krijgt immers vooral 's nachts bestuivers op bezoek. Hij is in zekere zin een nachtraaf die 's avonds feller geurt dan overdag. Als wij horizontaal liggen te knorren staat het leven in het bos niet stil, al zeker niet rond de kamperfoelie. Ook buiten het bos gonst de nachtelijke activiteit van bestuivers meer dan vaak wordt gedacht. Zopas wees een studie in Scientific Reports er nog op dat we het werk van nachtelijke bestuivers te vaak over het hoofd zien. De nachtshift wordt onderschat voor het werk van 'de bloemetjes en de bijtjes'. Als je binnenkort weer een stuk in de nacht doorwerkt aan je nieuwe boek, bedenk dan, beste Johan, dat je niet alleen aan het travakken bent. Ook in je tuin, misschien aan de kamperfoelie, gaat de noeste arbeid door. Maar met wat gelukt smaakt de oogst zoet, als nectar.
Prettige zomer, hartelijke groet en reikhalzend naar het vervolg
Hans
Meer van Hans Van Dyck