Kwintessens
Geschreven door Johan Braeckman
  • 994 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

7 maart 2024 Zevende brief van Johan Braeckman aan Hans Van Dyck
Beste Hans
Hartelijk dank voor je brief van 20 oktober 2023, waarin je me een aantal vragen voorlegt. Ik doe mijn best om er een drietal te beantwoorden, beginnende met de laatste, namelijk of ik baron Edgar Kesteloot ken. Zijn naam deed niet meteen een belletje rinkelen, maar het kan vrijwel niet anders of ik zag hem zo nu en dan aan het werk op de RTBF. Van Le jardin extraordinaire, het programma dat hij presenteerde sinds de jaren zestig, ving ik ongetwijfeld flarden op. Tenminste, als het ook nog in de jaren zeventig op de buis was, want eerder hadden we thuis geen televisie. Er waren toentertijd maar twee kanalen die we konden ontvangen: Brussel Vlaams en Brussel Frans, zoals we ze noemden. Mijn vader switchte geregeld naar de Franstalige zender, onder meer omdat er tuin- en natuurprogramma's te zien waren. Hij was zelf een boomkweker,  gespecialiseerd in klimplanten zoals clematis en kamperfoelie. Het kan bijna niet anders of hij volgde het programma van baron Kesteloot. Maar ikzelf kan het me niet helder voor de geest halen. Het trof me dat hij je vertelde dat de directeur van het instituut waar hij werkte kwaad op hem was, omdat hij zich verlaagde tot televisiepraatjes 'voor het plebs'. Tegenwoordig is het meer aanvaard om als academicus kennis te verspreiden via radio of televisie, maar het ligt toch nog best gevoelig. Er is doorgaans weinig tijd, waardoor er geen ruimte is voor nuancering. Collega's kunnen je dat kwalijk nemen. Tegelijkertijd wekt het bij sommigen jaloezie op: waarom nodigt men hem of haar uit en mij niet? Wat mij vooral stoort is de verregaande luiheid van de media. Het lijkt alsof er slechts tien of vijftien professoren – en een handvol journalisten – zijn die à la Gobelijn expert zijn in vrijwel alles. Een verstoring in het paargedrag van de platvis in de Noordzee? Een asteroïde die over anderhalf miljoen jaar in botsing met de aarde komt? Een duiding van de nieuwe Nobelprijswinnaar fysica? Gelukkig kennen we een kerkjurist of politicoloog die daar vast iets zinvols over te vertellen heeft. Het kost nochtans niet zoveel moeite om de juiste persoon te vinden, met authentieke, relevante kennis. Vlaanderen telt duizenden universitaire onderzoekers, voor elke kwestie is er wel een echte expert te vinden. Gewoon enkele telefoontjes verder gaan dan die paar opgeslagen nummers. Men heeft schrik dat een onbekende professor het te ingewikkeld zal maken. Kijkers zouden kunnen wegzappen. Erg jammer vind ik dat. Men laat de kennis die bij honderden, zelfs duizenden mensen aanwezig is, volkomen onbenut.
Een andere kwestie waar ik graag op inga, betreft je verwijzing naar het boek van Walter Weimer: Epistemology of the Human Sciences: Restoring an Evolutionary Approach to Biology, Economics, Psychology and Philosophy. Ik ken de man noch het boek, maar op internet lees ik dat hij zichzelf als een 'student van interessante problemen en ideeën' ziet. Daar resoneer ik mee. De titel van het boek klinkt ook beloftevol, maar uit de korte inhoud die op Amazon staat, kan ik niet veel afleiden. De focus ligt wellicht op wetenschapsfilosofische kwesties, zoals het verschil tussen verklaringen in de fysica enerzijds en die in de sociale wetenschappen anderzijds. Ik ontken het theoretische belang daarvan niet, maar om heel eerlijk te zijn, ben ik dergelijke kwesties ook wat beu. Men vervalt al snel in oeverloos geneuzel over methodologische kwesties waarvan slechts een handvol mensen wakker ligt. Maar wellicht is het niet fair van me om zo over het boek van Weimer te spreken, ik las het immers niet. Het brengt me wel tot treurig nieuws: John Tooby is onlangs overleden. Ken je hem? Hij is een van de peetvaders van de moderne evolutionaire psychologie. Dat sluit ongetwijfeld aan bij de interesses van Walter Weimer. John Tooby publiceerde samen met zijn vrouw Leda Cosmides een reeks baanbrekende artikelen over de mogelijkheden die de evolutietheorie ons biedt om het menselijke denken en handelen beter te doorgronden. Hun werk inspireerde honderden onderzoekers – en doet dat nog altijd – om met evolutionaire modellen moraliteit, agressie, emoties, racisme, cultuur en een resem andere onderwerpen te bestuderen. Ik had het geluk om John en Leda en sommige leden van hun onderzoeksgroep te leren kennen tijdens een paar verblijven aan de University of California in Santa Barbara. Enkele van mijn doctoraatsstudenten verbleven er meerdere maanden en leerden er de finesses van de evolutionaire psychologie en antropologie. We hadden het hier al eerder over: de academische weerstand tegenover darwinistische analyses van ons denken en gedrag is soms verbijsterend. In elk geval toch in de cultuur- en gedragswetenschappen. Je weet dat ik onlangs de universiteit verlaten heb. Ik hoop nu meer tijd te hebben om te lezen, te schrijven en hoorcolleges te maken. In een interview in De Morgen mocht ik uitleggen waarom ik mijn ontslag indiende. Een van de belangrijkste redenen die ik aanhaalde is precies dit: het onbegrip over, en de sterke ideologische weerstand tegen biologische bevindingen.
De negatieve reacties die ik mocht ontvangen op dat interview bevestigen, ietwat ironisch, mijn punt. Sommigen noemen evolutionaire modellen simpelweg 'gezever'. Anderen hebben het over 'Flintstones psychologie'. Zijn die 'critici' vertrouwd met pakweg het werk van John Tooby en Leda Cosmides? Natuurlijk niet. Toch weten ze dat hun werk niet deugen kan. Of ze denken dat te weten. Sterker nog: ze vinden het gevaarlijk. Het zou 'rechts' zijn, racisme en seksisme ondersteunen en andere kwalijkheden legitimeren. Wie tegen dergelijke onwetendheid en vooroordelen in wil gaan, voelt zich al snel overweldigd. Je weet niet waar je moet beginnen. De wetenschap zelf uitleggen? Niet eenvoudig. Het kostte me toch meerdere jaren om alleen nog maar de basislectuur door te nemen, ik denk aan George Williams, Robert Trivers, William Hamilton, Donald Symons, Tooby en Cosmides, maar ook aan Margo Wilson, Martin Daly, Debra Lieberman en Rob Kurzban. Tegelijkertijd wil je niemand afschrikken. Maar dat het tijd en inspanningen vergt om inzicht te verwerven, is onvermijdelijk. Bovendien, om het nog wat lastiger te maken, is wat men evolutionaire psychologie noemt, theoretisch niet homogeen. Er zijn meerdere modellen en invalshoeken binnenin het vakgebied. Verschillende onderzoekers leggen andere klemtonen, en ogenschijnlijk minieme nuances kunnen tot sterk verschillende interpretaties leiden. Zo gaat dat in alle gezonde wetenschapsdisciplines. Quantumfysici zitten ook niet allemaal op één lijn. Oncologen evenmin en vlinderdeskundigen allicht ook niet. Wie eensgezindheid wil, kan die in pseudowetenschappen vinden. Maar het maakt het moeilijk om zinnige discussies te voeren met wie de klok wel hoorde luiden, maar de klepel niet weet hangen. Zo heb ik al talloze keren proberen te verduidelijken dat E.O. Wilson, ondanks zijn enorme verdiensten, niet een grondlegger is van de evolutionaire psychologie. Maar goed, dit is veel te ingewikkeld om er in een brief op in te gaan, ik moet er in de toekomst maar eens een boek over schrijven. In elk geval, ik hoop dat een volgende generatie van onderzoekers binnen de cultuur- en gedragswetenschappen, van criminologie tot economie en van psychologie tot kunstgeschiedenis, begrijpt dat een darwinistisch perspectief bijzonder nuttig is om de diepere redenen te doorgronden voor onze gevoelens, gedachten en gedrag. Als we iets echt ten gronde willen begrijpen en verklaren, dan moeten we onze kennis erover in een breder verband opnemen. Dat is precies wat een historisch, en dus evolutionair perspectief kan doen met de kennis die we reeds hebben.
Het brengt me tot een derde punt dat je aankaart, het belang van de vraagstelling in wetenschap. Het gaat niet enkel over de precisie van de formulering. Natuurlijk moet het duidelijk zijn wat je wil weten. Anders dreig je in het wilde weg te zoeken. Dan kan je geheel per toeval wel eens op iets zinvols botsen, serendipiteit is een reëel fenomeen, maar ik zou er niet te veel op hopen. Het gaat me hier eerder om de motivatie voor de vragen die men aankaart. Waarom wil iemand probleem X, Y of Z onderzoeken, en niet iets anders? De grote evolutiebioloog Robert Trivers merkte ooit op dat men tal van jonge, beginnende wetenschappers aanport om een of andere kwestie uit te zoeken die hen doorgaans niet erg boeit. Hun passie ligt elders, maar er is nu eenmaal een onderzoekstraditie in de groep waartoe ze behoren. Hun promotor verwacht dat ze zich enkele jaren op dat ene deelprobleem focussen. Men weet hoe het te onderzoeken en waar men erover kan publiceren. Als de jonge doctorandus de regeltjes volgt, kan het nauwelijks fout lopen. Behalve dat hij of zij een pad inslaat dat zijn of haar verdere carrière bepaalt en niet begeestert. Het is wetenschap, zelfs goede wetenschap volgens de gangbare criteria, maar er zit geen ziel in. Dat leidt tot artikelen die aan alle criteria voor publicatie in degelijke tijdschriften voldoen, maar niet of nauwelijks gelezen worden. Je zag wellicht ook reeds verwijzingen naar studies die beweren dat 90% van de wetenschappelijke publicaties nooit gelezen wordt. Bij nader toezien lijkt dat cijfer overdreven. In de geneeskunde zou het 'slechts' om 12% gaan, maar in de humanities is de situatie wel degelijk dramatisch: 82% van de artikelen in vakbladen blijft ongelezen. Een nog groter aantal wordt door niemand geciteerd. In de sociale wetenschappen geldt dat voor een derde van de publicaties, terwijl van de papers van de natuurwetenschappers ongeveer 27% door niemand wordt bekeken. In de humanities kunnen we ons proberen troosten met de bedenking dat veel onderzoek eerder in boeken wordt uiteengezet, maar het blijkt dat ook het merendeel daarvan niet of nauwelijks citaten oplevert. Voor alle duidelijkheid, die cijfers verdienen context en nuancering, en er is heel wat discussie over de methodes waarmee men tot die resultaten komt. Maar de grote lijnen zullen kloppen. Heel wat academisch onderzoek verdwijnt onmiddellijk en onherroepelijk in de diepste krochten van de wetenschappelijke Journals.
De voor de hand liggende vraag nu is: hoe komt dat? Ik heb zo'n vermoeden, beste Hans, dat we de verklaring moeten zoeken in de volstrekt oninteressante inhoud van die teksten. En waaraan is dat te wijten? Het antwoord ligt voor de hand: de vragen waarop men een antwoord zoekt, zijn dodelijk slaapverwekkend. Verder is de schrijfstijl van wetenschappers doorgaans dor, slecht en ondoorgrondelijk. Je zou verwachten dat dit tenminste in de Letteren en Wijsbegeerte minder het geval is, maar het tegendeel is waar. Intellectueel bedrog, het boek van Alan Sokal en Jean Bricmont uit 1999 over het werk van een resem postmoderne filosofen, is wat dat betreft nog steeds zowel verhelderend als ontluisterend. Er zijn auteurs die hun uiterste best doen om zo obscuur mogelijk te schrijven, wat twee doelen dient: enerzijds wil men indruk maken op de argeloze lezer, die er niks van snapt en daarom denkt dat de auteur bijzonder diepzinnig is. Anderzijds verhult men dat men niks zinvols te vertellen heeft.
Ik weet het Hans, het is allemaal niet eenvoudig. Wat zijn dan wel de goede, interessante en zinvolle vragen, hoor ik je denken, en terecht. Onderzoek, tenminste toch een flink deel ervan, moet volkomen theoretisch kunnen zijn. Het hoeft geen economisch, medisch of ander nut te hebben. We voeren het uit om intrinsieke redenen. We willen weten omwille van het weten. Daar valt veel voor te zeggen. Maar er staat tegenover dat er een virtueel oneindig aantal onderwerpen bestaat dat zich leent voor louter theoretisch onderzoek. We moeten hoe dan ook beargumenteren waarom we dit probleem wel en al die andere niet willen bestuderen, en waarom we, niet onbelangrijk, daarvoor geld aan de gemeenschap vragen.
Zou het geen zinvolle taak zijn om ons af te vragen wat de echt belangrijke vragen zijn waarop we een antwoord willen? De Duitse wiskundige David Hilbert bracht in 1900 een lijst met 23 onopgeloste mathematische problemen naar voren waarvoor hij de aandacht vroeg van de wiskundige gemeenschap. Dat bleek bijzonder invloedrijk en vruchtbaar. Ongetwijfeld kon hij nog tientallen of honderden andere vraagstukken opgeven, maar hij beperkte zich tot de allerbelangrijkste. Hij had goede redenen om die als de belangrijkste te zien, en vele vakgenoten volgden hem daarin. Dat vergde ongetwijfeld van veel wiskundigen een lastige mentale inspanning, namelijk erkennen dat er meer urgente en boeiender kwesties zijn dan die waaraan zij toevallig werkten. Zou niet elk vakgebied zo nu en dan eens die oefening moeten doen? Wat willen we de komende tien jaar bereiken in de criminologie? In de psychologie? In literatuurwetenschappen, deeltjesfysica, economie, antropologie, geologie en, jawel, entomologie? In sommige disciplines heeft men er wellicht een goed zicht op, maar in andere helemaal niet. Men kan erop wijzen dat 'de economie' niet bestaat, net zomin als 'de psychologie' of 'de geneeskunde'. De steeds toenemende specialisatie zorgde voor de opsplitsing in steeds meer deelgebieden. Enerzijds is dat een goede zaak: zo verkrijgen we steeds gedetailleerder kennis over steeds meer onderwerpen. Maar anderzijds creëert de specialisatie ook verregaande versnippering, en de verworven kennis is steeds minder relevant. We breken de puzzelstukjes op in alsmaar kleinere delen, maar we lijken al lang te zijn vergeten hoe we de puzzel kunnen samenleggen, of hoe die er ongeveer moet uitzien.
Over de taal waarin we dat doen, zal ik hier kort zijn. We zijn beiden liefhebbers van negentiende-eeuwse auteurs zoals Charles Darwin, Alfred Russel Wallace en Francis Galton, om er maar een paar te noemen. In vergelijking met wat ik lees in hedendaagse wetenschappelijke tijdschriften, lijkt het alsof Darwin en zijn collega's niet wisten hoe je een saaie paragraaf kunt schrijven. Nu worden we daartoe aangemoedigd. Ik moest ooit uit een ingezonden tekst een grap verwijderen, alvorens hij in aanmerking kwam voor publicatie. Het was nochtans een goede grap.
Beste Hans, misschien kunnen we hierover in enkele volgende brieven wat dieper nadenken?
Andermaal veel dank voor je geduld en je aandacht.
Hartelijke groet
Johan
Kwintessens
Voormalig hoogleraar wijsbegeerte, auteur en lid van de humanistische denktank Kwintessens
_Johan Braeckman -
Meer van Johan Braeckman

_Recent nieuws

Bekijk alle nieuwe berichten

_Populair nieuws

Bekijk meer populair nieuws