17 oktober 2024
De dood en wat er al of niet na komt
Reflecties bij M. Godelier La mort et ses au-delà[1]
Maurice Godelier, de mondiaal gerenommeerde Franse antropoloog, auteur van een groot aantal werken, waaronder zijn L'enigme du don misschien het meest bekende is, confronteert zich in de veertig bladzijden inleiding bij de verzamelbundel La mort et ses au-delà met het probleem van geboorte en sterven en met wat er al of niet na de dood komt. Hij puurt zijn inzichten uit de veertien bijdragen die verschillende antropologen, specialisten van een waaier van culturen, voor het boek geschreven hebben. Zijn Inleiding is een merkwaardige studie die leven en dood in een religieus kader plaatst. De koppeling die hij maakt tussen dood, au-delà en religie doet vermoeden dat het probleem van de dood het probleem van de religie is. In de loop van de ontwikkeling van de religie zal blijken dat de oplossing voor de sterfelijkheid de eeuwige gelukzaligheid is, of, in de oosterse religies, het "verdwijnen" in het nirvana, of het opgaan in de Brahman. Het is dit (historisch) verband dat me er toe aangezet heeft deze Introductie te becommentariëren[2]. Impliciet staan de menselijke eindigheid en sterfelijkheid bij Godelier centraal.
Godelier ziet universele invarianten die leven en dood bepalen – universeel althans als men de Westerse cultuur sedert de moderniteit uitsluit (wat zal blijken zo te zijn, ook al zegt Godelier dat niet expliciet). In de tekst die volgt lichten we deze universalia toe.
_Geloven in het boven-reële
Het is bij voorbaat duidelijk dat Godelier het over het imaginair-reële leven van de mensheid heeft, waarbij imaginair wijst op een leven doordrongen van geloofsovertuigingen (croyances). Het is een leven dat bepaald wordt door mythes en riten, waarbij deze laatste 'uitvoeren' of proberen te bewerken wat de mythes verkondigen. Godelier preciseert: 'Al wat ingebeeld (imagé) is, is niet imaginair'[3]. Maar wat is imaginair? Godelier ziet twee grote domeinen van het ingebeelde, enerzijds de kunst, het spel enz.; anderzijds de religies en de politiek-religieuze inbeeldingen[4]. Deze producties van het religieuze of politiek-religieuze denken[5] presenteren zich als door zichzelf bestaand (anders dan de Mona Lisa bijvoorbeeld die bewust door een mens gemaakt is en ook als zodanig opgevat wordt). De mythes worden beleefd alsof ze niet door de mens geproduceerd zijn, alsof de mensheid ze ontvangen heeft. Het zijn geopenbaarde waarheden[6].
Ze verwijzen naar een sur-réel dat reëler is dan het reële[7]. Godelier zegt ook supra-realiteit. 'De mythen zijn verhalen die pretenderen de individuen toegang te geven tot de ontdekking van een supra-realiteit die aanwezig is sedert de oorsprongen van de Mensheid'. Het gaat hierbij, zoals gezegd, om des discours de vérité, des croyances die ontvangen en beleefd moeten worden als waar[8]. 'Het imaginaire verschijnt … reëler dan alles wat men zich kan inbeelden, omdat het de toegangsweg geworden is tot een sur-réalité die de fundering zelf van het reële is waarmee de Mensheid zich dagelijks confronteert'[9]. Godelier heeft het over 'de sprong die het denken moet maken om te geloven aan het ongelofelijke' (of die het onmogelijke mogelijk maakt, zoals hij vaak zegt). Hiervoor moet het denken natuurlijk ophouden de criteria toe te passen die in het dagelijkse leven van dienst zijn om te onderscheiden tussen het mogelijke en het onmogelijke, om het reële te definiëren.
Een belangrijke toevoeging. 'De wereld van de goden', zegt Godelier[10], 'bestaat … naar het beeld van de wereld van de mensen en wat er gebeurt gelijkt tegelijk en ook niet op wat tussen de mensen gebeurt. Dat weten de mensen goed vermits de mythes het hun zeggen'. Dus wat is een god of een geest? Het is een wezen – onzichtbaar, hoewel het soms toch een materiële vorm kan aannemen – 'begiftigd met intentionaliteit zoals de mensen die hebben maar ook met machten die de mensen normaal niet hebben'[11]. Waar komt het bestaan van geesten en goden vandaan? Van het feit dat men gelooft in hun bestaan[12]. Wat is dus geloven? Het is voorstellingen en oordelen voor waar houden en er zich naar richten en naar handelen. Het is ook met de goden en de geesten zoeken te communiceren, ze zoeken te beïnvloeden 'om onze verlangens te vervullen of om hun woede tot bedaren te brengen als men in eerbied of godsvrucht tekort geschoten is of een taboe overschreden heeft dat ze voorgeschreven hadden'[13]. Dat gebeurt op bijzondere plaatsen in de natuur, in gebouwen, tempels enz. waar de ontmoeting met goden zal kunnen gebeuren. Men kan ze ook tegenwoordig stellen doorheen maskers, beelden, iconen[14]. In deze laatste worden de goden of de geesten als echt aanwezig geacht (het gaat zo maar niet om een voorstelling).
In de tekst die we bespreken maakt Godelier niet zo expliciet het verband tussen dood, 'hiernamaals', geboorte enerzijds en religie anderzijds.
_De mens onsterfelijk?
De dood, zo gaat Godelier van start[15], lijkt niet te behoren bij de aanvang van de mensheid. Dat is universeel. Zo ontsnapt bij de oude Grieken de dood uit de kruik van Pandora. Bij de Joden zijn Adam en Eva vóór de zondeval onsterfelijk. Ook bij de Tikuna-indianen uit het Amazonegebied waren de mensen eerst onsterfelijk[16]. Dat zijn slechts enkele gevallen. Nergens staat de dood tegenover het leven. De dood daarentegen, zegt Godelier, staat tegenover de geboorte. In alle religies, zegt Godelier in zijn Fondamentaux de la vie sociale[17], of ze nu monotheïstisch, tribaal of de religie van een staat zijn, is de dood niet het einde van het leven. Het leven gaat verder na de dood. Als men dat speculatief postulaat intrekt, is er geen religie meer [mijn cursivering]. 'De dood is wat onomkeerbaar uit elkaar haalt, scheidt wat samengevoegd is geweest en een levend wezen heeft doen ontstaan. Maar in de loop van dit uit elkaar gaan is er "iets" dat het lichaam verlaat, dat vergaat, terwijl dit "ding" weggaat en een nieuwe bestaansvorm begint aan te nemen' (blz. 16). Het is in het algemeen onzichtbaar voor de mensen maar het kan zich vertonen in de vorm van een spookbeeld, van een stem of het kan verschijnen in dromen, ja zelfs het lichaam van een dier inpalmen. Men noemt het 'de ziel'. De ziel is wat een lichaam doet leven en het bij de dood verlaat. Het is onaantastbaar en een principe, een 'vitaal' principe. De ziel is niet noodzakelijk uniek zoals dat in de monotheïstische religies het geval is. Een lichaam kan bewoond worden door tien zielen zoals bij de Chinezen, door 32 zoals bij de boeddhistische Thais (het lichaam zelf bestaat uit 32 delen). De ziel of de zielen kunnen 's nachts het lichaam verlaten gedurende dromen en gaan zwerven op gevaar af gevangen genomen te worden door kwade geesten[18].
De ziel is geen zuivere met het materiële onvergelijkbare 'spirituele' realiteit. Godelier geeft als voorbeeld de Chinese kijk op de zaak. De ziel is een energie, dezelfde als de energie die in het universum circuleert. Het is een microkosmos in overeenstemming met de macrokosmos, het universum[19]. Een ander voorbeeld. Bij de Ngaatjatjarra in Australië[20] integreert de geboorte van een mens zich in het proces van de reproductie van de kosmos. Deze kosmos 'is in de tijd van de oorsprongen gemodelleerd door mythische wezens waarvan de sporen die ze achtergelaten hebben de totemistische plaatsen constitueren'[21] waarvoor enkel de mensen na hun initiatie verantwoordelijk zijn (blz. 19). 'Deze mythische entiteiten worden in verband gebracht met natuurlijke soorten, van dierlijke of plantaardige aard en ook met geesten-kinderen die zij produceren en die leven in de omgeving van de totemistische plaatsen die door heilige stenen gemarkeerd zijn. Opdat de kinderen geboren kunnen worden uit de buik van hun echtgenoten moeten de mannen een ritus vervullen op de totemistische plaats waarvoor ze verantwoordelijk zijn. Deze ritus heeft als effect een van deze de site bewonende geesten-kinderen aan te trekken en zo de natuurlijke soorten te reproduceren die met de mythische held geassocieerd zijn' (blz. 19). Dan dringt de geest-kind de vrouw binnen en bezielt de foetus. Het kind reproduceert in zekere zin de totemistische voorouder vermits het de incarnatie is van een geest-kind. 'De mythische voorouder, de geest-kind, de natuurlijke soort constitueren de totem van de conceptie die het vitale principe wordt van het kind, verantwoordelijk voor zijn geboorte en zijn bestaan' (blz. 20). Maar er is een tweede ritus nodig, die erin bestaat het kind een naam en de persoonlijkheid van een van de afstammelingen (onder zijn grootouders) te geven. Het kind is dus het product van de combinatie van twee componenten, een vitaal principe dat zijn totem is en het verbindt met een mythische voorouder. Wat is dus sterven? Het is de dissociatie van het vitale principe en de persoonlijkheid van het individu. Het vitale principe keert terug in de voorraad van de geest-kinderen. De persoonlijke geest van een ander mens verdwijnt als de overledenen hem niet reeds ritueel overgedragen hadden aan een pasgeborene. Sterven is dus wel 'het gevolg van een dissociatie, van een onomkeerbare scheiding maar dat legt niet uit hoe men sterft, dat verklaart niet waarom men sterft' (blz. 20). De dood is nooit een natuurlijk feit. De dood is noodzakelijk maar heeft altijd een menselijke oorzaak. Het zijn de kannibalen-geesten die de dood provoceren, maar iedere keer aangespoord door mensen. Om deze reden moet elke dood verklaard en gewroken worden. Het is de paradox, zegt Godelier (blz. 20), van een samenleving die om te overleven complexe vormen van solidariteit en wederkerigheid ontwikkeld heeft. De idee dat de dood geen natuurlijk verschijnsel is, is wijd verspreid, Godelier vermeldt dat hier niet.
De christelijke visie is een derde voorbeeld (na dit van de oude Chinezen en van de Australische Ngaatjatjarra). Man en vrouw produceren een foetus. Maar een foetus is nog geen kind. Er moet een ziel ingebracht worden en deze ziel is door God geschapen. De dood is de dissociatie van de ziel en het lichaam – tijdelijk. De dood verschijnt als een natuurlijk feit, maar dat is niet echt zo, want het is door de zonde van Adam en Eva dat de mens sterfelijk is geworden[22].
_De scheiding van ziel (geest) en lichaam
Hoewel, zegt Godelier (blz. 22), in alle religies de dood niet het einde is omdat iets van de dode zijn dood overleeft, overkomt niet iedereen hetzelfde lot, dat is in elke cultuur anders. Misschien overleven een of twee zielen of worden uiteindelijk ziel én lichaam onsterfelijk, zoals bijvoorbeeld in het christendom.
Maar alle 'samenlevingen worden geconfronteerd met de dubbele noodzaak over het lijk te beschikken en de dode te scheiden van de wereld van de levenden van wie de ziel of de zielen na zijn overlijden overleven' (blz. 23). Hiervoor dienen de begrafenisriten. Godelier geeft het Romeinse geval. Men moet er bepaalde riten naleven. Als ze eventueel niet gerespecteerd worden, wordt de dode een gevaar voor zijn familie, voor zijn gens, maar ook voor de Stad. De Romeinse staat verplichtte de burgers de riten te respecteren om slechte doden te vermijden zodat de Stad in vrede kon leven met zijn goden. De goede doden zijn dus zulke die niet terugkomen om de levenden te beheksen en ze te schaden. Hiervoor dienden de riten aan de Manes van hun ouders. Als ze, in mei gedurende drie dagen, terugkeerden, moest de familievader ze verjagen na ze een offerande aangeboden te hebben.
Er zijn meerdere vormen om de dode van de levenden te scheiden: begraven, op een platform leggen waar het lijk ontbindt of door de gieren verslonden wordt, balseming of mummificering. Dan volgt een periode van rouw, en voor de doden een nieuwe vorm van bestaan. De ziel verlaat het lichaam en moet vertrekken. Ze mag niet terugkeren in haar vroegere woning of onder de verwanten. 'In veel samenlevingen zijn de riten bestemd om de geest van de dode te verhinderen diegenen te volgen die hem begraven hebben' (blz. 28). Overal gaat de ziel of gaan de zielen weg en moeten ze een nieuwe vorm van leven beginnen. Bij de Baruya's (de volksstam in Nieuw-Guinea die Godelier jarenlang bestudeerd heeft) vervoegen de doden het verblijf van de doden. Voor sommige clans wordt dit verblijf verbeeld als een onder de aarde gesitueerd dorp, voor anderen als een verblijf in de sterren. Maar in beide gevallen leven de doden er een leven dat gelijkt op dit dat ze geleefd hebben maar nu zonder ziekte, zonder moord, kortom ze leven in een soort paradijs zonder einde (blz. 29). De lezer zal terecht opmerken dat de opvatting van de Baruya's (of van ook nog andere stammen) zwaar dubbelzinnig om niet te zeggen contradictorisch is. Want de ziel of de geest die het dodenrijk vervoegt – in feite terugkeert naar de 'voorraad' zielen of geesten, voorraad die vaak vastligt – lijkt toch enkel een onsterfelijk (en anoniem) levensprincipe te zijn – terwijl het heel concreet wordt uitgebeeld als 'van vlees en bloed'[23]. Te vermoeden valt dat we niet echt van (geloof in) werkelijke onsterfelijkheid en nog veel minder van individuele onsterfelijkheid kunnen spreken – zeker toch wel bij de jagers/verzamelaars die na de dood de voorraad aan levensenergie aanvullen. Maar men kan ook vermoeden dat de ontwikkeling van de religie best wel kan voortschrijden in de richting van een individuele onsterfelijkheid. Het lijkt er sterk op dat hiervoor eerst oppermachtige goden, of nog waarschijnlijker, de ene God, Jahweh bijvoorbeeld, op het toneel moeten verschijnen. Ik denk dat Godelier dat ook zo ziet.
De situatie in de verlossingsreligies ziet er anders uit. Denk aan het hindoeïsme. 'Het individu is bij zijn geboorte schuldenaar van zijn leven ten overstaan van zijn voorouders, de goden en de Brahmanen die de goden op deze aarde vertegenwoordigen' (blz. 29). De mens moet zijn gehele leven, door zijn daden en door de nauwgezette naleving van de riten en zijn devotie voor een gekozen godheid, zich van deze schuld bevrijden, hem in zekere zin terugbetalen (blz. 29). 'Na de crematie verschijnt de van het lichaam gescheiden ziel voor Yama de god van de dood die haar verdiensten en tekortkomingen gedurende het leven afweegt' (blz. 29), en meteen de schuld bepaalt. 'Volgens zijn oordeel wordt de ziel een voorouder die in deze wereld wordt teruggestuurd om zich te reïncarneren in een ander wezen, ofwel krijgt ze direct toegang tot de wereld van de goden of fusioneert ze met het universele principe van het universum, de Brahman, die tegelijk materie en geest is. De Verlossing wordt bereikt als de levensschuld "betaald" is en de transmigratie van de ziel ophoudt (sansara)' (blz. 29). Sommige wereldverzakers (renonçants) kunnen daar aan ontsnappen. In het boeddhisme staat het wat anders. De boeddhistische verlossing bestaat in de uitdoving van alle lijden en in het bereiken van het nirvana, dit is, in de fusie van de individuele ziel met iets dat men de ware essentie van het universum zou kunnen noemen. Godelier merkt op dat het boeddhisme, anders dan het hindoeïsme, universeel is. Voor de gelovigen van het Heil (o.a. het christendom) ziet het hiernamaals er anders uit. De dode zal een enkele keer geoordeeld worden door God en zijn lichaam zal verrijzen.
Merken we op dat bij de Baruya's die het verblijf van de doden vervoegen – zoals bij vele andere volkeren - schuld of onschuld geen rol speelt, ook als de Baruya gedurende zijn leven de schuld voor zijn misdaden niet betaald heeft.
Noteren we verder dat Godelier niet bepaald duidelijk maakt waarom men zich moet inspannen om ziel en lichaam van elkaar te scheiden. De ziel moet inderdaad terug naar haar plaats (de hemel of de voorraad zielen of geesten enz. vervoegen). Misschien speelt de begrijpelijke menselijke schrik voor de dood daarbij een rol. In het christendom bijvoorbeeld is de scheiding er 'vanzelf' en richt de schrik voor de dood zich niet op de dode zelf. Misschien enkel dit laatste punt vermeldt Godelier ten onrechte als universeel. In de christelijke religie is geen sprake van doden die de levenden komen bedreigen.
_Historische ontwikkeling
Wie zien hoe Godelier haast ongemerkt de historische toer is opgegaan. Uit het bovenstaande kan blijken dat er in de loop van de geschiedenis meerdere radicale breuken vast te stellen zijn. Denk aan de radicale wijzigingen die ontsprongen zijn uit mensen als Zarathustra, Gautama (Boeddha), Jezus, Mohammed en anderen. Maar de grote ommekeer om de geboorte en vooral de vermenigvuldiging van de goden te begrijpen, is de neolithische periode, waarin veeteelt en landbouw ontstaan en de jacht en het plukken (en tuinieren) verdringen. De mensheid begint meer en meer af te hangen van natuurelementen (planten, dieren) die, zelf, deels van de mens afhangen om zich te reproduceren. Enkel gedeeltelijk, zegt Godelier, want als een epidemie een kudde decimeert, als de regen achterwege blijft of als de zon de aarde niet op het gepaste moment opwarmt, komt de oogst of het overleven van de kudden in gevaar. Maar 'het is in deze tijd waarin nieuwe vormen van afhankelijkheid van de natuur tot ontwikkeling komen, dat hier en daar goden van de regen, van de zon, van de wind, enz. ontstaan en die men aanroept en voedt met offerandes opdat bij de arbeid van de mensen de weldaden van de goden toegevoegd worden' (blz. 33). Het dominante sjamanisme van de jagers-verzamelaars dat impliceert dat men kan communiceren met de 'meesters-geesten' van de dieren die men jaagt en allianties met hen kan sluiten en ook dat men de kwalen van de mensen kan diagnosticeren en genezen, verdwijnt niet met de ontwikkeling van landbouw en veeteelt. Het komt zelfs tot op heden nog voor in vele samenlevingen. Maar het betreft niet langer het collectieve lot van het leven van een samenleving. Dat is wat Roberte Hamayon – aan wie Godelier heel zeker denkt – zo duidelijk aantoont bij de Boerjaten en andere Siberische stammen.
Er is een tweede breuk gebeurd in de tijd van de opkomst van steden – die zich ontwikkeld hebben tot met elkaar rivaliserende steden-staten. Het is in die tijd dat kasten, klassen, hiërarchische orden verschijnen. De goden zelf worden gehiërarchiseerd in de schoot van pantheons die aan het hoofd een god hebben die machtiger is dan al de andere. In dezelfde periode zijn ook de religies van de Verlossing en de religies van het Heil ontsprongen.
Waarschijnlijk in dezelfde tijd ontspringt een cultus van de voorouders. Roberte Hamayon die twee groepen Evenk (Siberië) met elkaar vergeleek[24], de ene groep die bijna exclusief van jacht en verzameling leefde, de andere die de veeteelt van kudden rendieren beoefende, stelde vast dat het sjamanisme domineerde in de eerste groep, maar secundair werd in de tweede groep waarin de cultus van de voorouders de eerste plaats innam. Deze voorouders kan men aanspreken, men kan ze gebeden sturen enz. Ze zijn opgehouden 'stomme' dieren te zijn, waarvan ze de plaats innemen. Deze stamouders vervullen collectief de rol van waarborg en rechtvaardigheid voor hun afstammingsgroep. Ze legitimeren de groep in zijn bestaan als zodanig en in hun rechten en sanctioneren de tekortkomingen van hun levende leden aan ethiek en aan de wetten van hun voortbestaan. We zitten niet in een relatie van alliantie maar van filiatie, niet horizontaal maar verticaal (de tijd dringt het bestaan binnen, de voorouder hoort niet in het heden zoals de heer (geest) van de dieren, niet van wederkerigheid maar van ondergeschiktheid[25]. Daar de kweker beschikt over gedomesticeerde dieren die als substituut kunnen dienen, offert hij alles aan zijn voorouders, gunsten vragend. 'C'est l'essor du sacrifice et de la prière' (Hamayon). Inderdaad, het (bloedige) offer (sacrifice) is ondenkbaar bij (zuivere) jagers/verzamelaars. Het ontspringt met de mogelijkheid eigen kweek te kunnen offeren.
'Het offer transfigureert het doden van gedomesticeerde dieren en maakt er de potentiële bron van religieuze en materiële gunsten van. De mensheid is binnengetreden in de logica van het donnant-donnant met de goden en de geesten van de natuur' (blz. 35).
Hoe zijn dan (hieruit) de monotheïstische godsdiensten ontstaan? De Joden laten dit duidelijk zien. Er ontspringt een verbond met een god, Jahweh, om ze te beschermen tegen hun vijanden, ze te laten overwinnen en ze weldaden te verstrekken. Dat verhinderde hen lange tijd niet nog andere goden te eren. Maar Jahweh is de grootste en plaatst hen aan het hoofd van alle naties. Uiteindelijk wordt hij de enige. Wat met hun nederlagen en verspreiding? Het is hun fout, hun niet nakomen van wat Jahweh van hen verlangt, en de straf van Jahweh om zich van hem afgekeerd te hebben. Er is maar één god en het Joodse volk is zijn uitverkorene. Met belofte van heil, verrijzenis van het lichaam, verbonden met het overleven van de ziel na de dood! 'De idee van de absolute transcendentie en van de uniciteit van God was aan de gang zoals ook die van een laatste door God uitgesproken oordeel' (blz. 38).
Jezus, de Messias, zoon van God en dus zelf God, komt de zonden terugkopen, niet alleen van de Joden, maar ook van niet-Joden en opent door zijn offer opnieuw de weg naar het heil. Paulus maakt het monotheïsme openbaar aan iedereen en maakt van de transcendente God, beschermer maar autoritair, een God van liefde, een medelijdende God voor de mensen. 'C'est ce Dieu qui est devenu le Dieu des chrétiens' (blz. 39). Dit monotheïsme wordt door Mohammed overgenomen (maar de god van het jodendom en van de Islam is één, die van de christenen is drievoudig).
_De finale commentaar van Godelier
Hoewel de mens ziet hoe rondom hem planten en dieren sterven, lijkt het alsof, sedert de Homo sapiens op deze aarde verschenen is (en misschien ook bij de Neanderthaler en bij de Homo heidelbergensis) de dood niet opgevat noch beleefd kon worden als gewoon het einde van het leven. 'Alsof dus deze gedachte ondenkbaar was, dit is, denkbaar maar onaanvaardbaar voor het denken' (blz. 46). Alles gebeurt dus alsof de Mensheid, sedert ze bestaat, onbewust en bewust de dood had ontkend. Als de dood niet het definitieve einde van het leven is maar het begin van een ander leven, wordt hij aanvaardbaarder, minder schrikwekkend. En als of in de mate waarin de dood minder schrikwekkend wordt, kan men hem zelfs verheerlijken, als hij bijvoorbeeld de dood van een heldhaftige burger in de strijd is. En voor een gelovige die altijd op de juiste manier zijn geloof beleden had, kon hij worden voorgesteld en beleefd als het begin van het ware leven.
De bevestiging, zegt Godelier, dat de dood niet tegenover het leven maar tegenover de geboorte staat, constitueert dus een sleutelelement van wat men religies noemt (blz. 46). De weigering van de dood manifesteert de capaciteit van de mens zich werelden te verbeelden die de wereld waarin we dagelijks leven overstijgen en hem een zin te geven. Deze werelden zijn zeer verscheiden. En ze onderscheiden zich van de moderne wereld die alleszins de universalia die we opgesomd hebben al lang opgezegd heeft.
Sluiten we af met Godeliers laatste beschouwing. De verbeelde werelden, zegt hij, zijn de getuigen van de permanente inspanning van de mensen om hun grenzen het hoofd te bieden, hun schrik te bezweren voor de dood en te hopen op een betere wereld waarin onrecht en lijden overwonnen zouden zijn. 'Utopies certes, mais de celles qui ont obligé les hommes à s'inventer' (blz. 49). Ik lees in Godeliers reflecties fundamentele elementen van wat ik een filosofie van de eindigheid noem.
_Noten
[1] M. Godelier, La mort et ses au-delà, sous la direction de M. Godelier, 2014
[2] Ik maak ook enkele keren gebruik van andere werken van Godelier.
[3] Ib. blz. 72.
[4] Ib. blz. 73.
[5] Godelier is bijzonder geïnteresseerd in dit politiek-religieuze. Hij stelt dat tot ca de Franse Revolutie alle vorsten of koningen in alle staten religieus gelegitimeerd werden. Hij vervoegt hierin Marcel Gauchet die in zijn Le désenchantement du monde met de moderniteit het einde van de religie in politieke kwesties ziet aanbreken.
[6]Ib. blz. 76-77.
[7] M. Godelier, L'imagé, l'imaginaire et le symbolique, 2015, o.a. blz. 121 ; de achterflap.
[8] Ib. blz. 145.
[9] Ib. blz. 81.
[10] Ib, blz. 125-126
[11] Ib. 126.
[12] Dat kan niet als verklaring voldoende zijn. Ook niet dat de religie voor een zin zorgt, zoals Godelier vaak genoeg zegt. In mijn Naar een andere moderniteit heb ik de solidaire gift aan de oorsprong van ons menszijn geplaatst en die gift ook tussen de boven-natuur, de goden, de geesten enerzijds en de mens anderzijds geprojecteerd. Zo kan de mens beroep doen op de boven-natuur om zich in het leven te handhaven, om de jacht te doen slagen, om de storm te doen ophouden, om de vruchtbaarheid van de natuur en van de vrouw te bevorderen enz. Het zijn zaken die Godelier had kunnen vermelden.
[13] Ib. blz. 127.
[14] Ib. blz. 127-128.
[15] De aanduiding van de bladzijden is die van La mort et ses au-delà, tenzij anders vermeld.
[16] Zie Jean-Pierre Goulard, 'La mort chez les Tikuna (Amazonie)', in La mort et ses au-delà, waar Godelier hier gebruik van maakt.
[17] M. Godelier, Fondamentaux de la vie sociale, 2019, blz. 63.
[18] Wat allemaal eigen is aan een geest of een ziel zet Roberte Hamayon in enkele bladzijden uiteen in haar hoofdwerk (over de Siberische Boerjaten) La chasse à l'âme. Esquisse d'une théorie du chamanisme, 1990. Ik heb er een resumé van gemaakt in mijn Naar een andere moderniteit, 2024, hoofdstuk 7 'Op zoek naar de oorsprong van de religie: de jagers/verzamelaars', blz. 166-168.
[19] Zie Joël Thoraval, 'La mort en Chine', in La mort et ses au-delà.
[20] Zie Laurent Dousset, 'La mort chez les Ngaatjatjarra (Australie)', in La mort et ses au-delà.
[2] Ik maak ook enkele keren gebruik van andere werken van Godelier.
[3] Ib. blz. 72.
[4] Ib. blz. 73.
[5] Godelier is bijzonder geïnteresseerd in dit politiek-religieuze. Hij stelt dat tot ca de Franse Revolutie alle vorsten of koningen in alle staten religieus gelegitimeerd werden. Hij vervoegt hierin Marcel Gauchet die in zijn Le désenchantement du monde met de moderniteit het einde van de religie in politieke kwesties ziet aanbreken.
[6]Ib. blz. 76-77.
[7] M. Godelier, L'imagé, l'imaginaire et le symbolique, 2015, o.a. blz. 121 ; de achterflap.
[8] Ib. blz. 145.
[9] Ib. blz. 81.
[10] Ib, blz. 125-126
[11] Ib. 126.
[12] Dat kan niet als verklaring voldoende zijn. Ook niet dat de religie voor een zin zorgt, zoals Godelier vaak genoeg zegt. In mijn Naar een andere moderniteit heb ik de solidaire gift aan de oorsprong van ons menszijn geplaatst en die gift ook tussen de boven-natuur, de goden, de geesten enerzijds en de mens anderzijds geprojecteerd. Zo kan de mens beroep doen op de boven-natuur om zich in het leven te handhaven, om de jacht te doen slagen, om de storm te doen ophouden, om de vruchtbaarheid van de natuur en van de vrouw te bevorderen enz. Het zijn zaken die Godelier had kunnen vermelden.
[13] Ib. blz. 127.
[14] Ib. blz. 127-128.
[15] De aanduiding van de bladzijden is die van La mort et ses au-delà, tenzij anders vermeld.
[16] Zie Jean-Pierre Goulard, 'La mort chez les Tikuna (Amazonie)', in La mort et ses au-delà, waar Godelier hier gebruik van maakt.
[17] M. Godelier, Fondamentaux de la vie sociale, 2019, blz. 63.
[18] Wat allemaal eigen is aan een geest of een ziel zet Roberte Hamayon in enkele bladzijden uiteen in haar hoofdwerk (over de Siberische Boerjaten) La chasse à l'âme. Esquisse d'une théorie du chamanisme, 1990. Ik heb er een resumé van gemaakt in mijn Naar een andere moderniteit, 2024, hoofdstuk 7 'Op zoek naar de oorsprong van de religie: de jagers/verzamelaars', blz. 166-168.
[19] Zie Joël Thoraval, 'La mort en Chine', in La mort et ses au-delà.
[20] Zie Laurent Dousset, 'La mort chez les Ngaatjatjarra (Australie)', in La mort et ses au-delà.
[21] Hierover uitvoerig in M. Godelier, L’énigme du don; A. Testart, Des dons et des dieux, 2006. De tijd van de oorsprongen heet hier De Tijd van de Droom.
[22] Cfr. Karl Rahner, Klein theologisch woordenboek, 1965, zie creationisme: … 'dat God iedere afzonderlijke ziel schept uit het niets en – in eenheid daarmee – verbindt met de in de voortplanting verenigde ouderlijke cellen tot de eenheid van de mens'. Zie ook ziel, schepping van de mens. De ziel is onsterfelijk.
[23] Alain Testart in zijn Les morts d'accompagnement. La servitude volontaire I, 2004 en in zijn L'origine de l'État. La servitude volontaire II, 2004 geeft talrijke beschrijvingen van begrafenissen van chefs, van koningen, die met een deel van hun gezelschap of met geheel hun gezelschap mee het graf in gaan (gedood of zelfs levend begraven worden) om het gewone leven na de dood van de heerser als het ware voort te zetten. Denken we ook aan wat met de Farao het begrafenismonument mee in gaat. Denk aan de honderden terracottabeelden van de soldaten die de Chinese keizer in de dood vergezelden (het gaat hier weliswaar om beelden, maar dit begraven gaat zeker terug op het werkelijk ter dood brengen van de soldaten in vroegere tijden).
[24] Misschien had Godelier ook de Boerjaten kunnen vermelden die door Roberte Hamayon zo indringend bestudeerd werden (zie hiervoor ook het hierboven vermelde hoofdstuk in mijn Naar een andere moderniteit).
[25] Blz. 35, met verwijzing naar Roberte Hamayon.
Meer van Willy Coolsaet
[22] Cfr. Karl Rahner, Klein theologisch woordenboek, 1965, zie creationisme: … 'dat God iedere afzonderlijke ziel schept uit het niets en – in eenheid daarmee – verbindt met de in de voortplanting verenigde ouderlijke cellen tot de eenheid van de mens'. Zie ook ziel, schepping van de mens. De ziel is onsterfelijk.
[23] Alain Testart in zijn Les morts d'accompagnement. La servitude volontaire I, 2004 en in zijn L'origine de l'État. La servitude volontaire II, 2004 geeft talrijke beschrijvingen van begrafenissen van chefs, van koningen, die met een deel van hun gezelschap of met geheel hun gezelschap mee het graf in gaan (gedood of zelfs levend begraven worden) om het gewone leven na de dood van de heerser als het ware voort te zetten. Denken we ook aan wat met de Farao het begrafenismonument mee in gaat. Denk aan de honderden terracottabeelden van de soldaten die de Chinese keizer in de dood vergezelden (het gaat hier weliswaar om beelden, maar dit begraven gaat zeker terug op het werkelijk ter dood brengen van de soldaten in vroegere tijden).
[24] Misschien had Godelier ook de Boerjaten kunnen vermelden die door Roberte Hamayon zo indringend bestudeerd werden (zie hiervoor ook het hierboven vermelde hoofdstuk in mijn Naar een andere moderniteit).
[25] Blz. 35, met verwijzing naar Roberte Hamayon.