14 januari 2025
Leopold Flam: 'Het huis van de wereld'. Altijd onderweg naar de Dageraad
Ik las 'Het huis van de wereld' van Leopold Flam in stukken en brokken over een periode van twee, drie weken en dat bleek geen goed idee te zijn. 'Het huis van de wereld' (1966) is namelijk niet alleen een 'beschouwelijke roman' (dixit Flam zelf), maar ook een dagboek, een kroniek, een autobiografie en een collectie filosofische overwegingen, dit alles in een mix van stijlen, zoals de dialoog en de parabel. Ik las het dan maar een tweede keer.
Ten gronde behandelt dit boek de mogelijkheid – en dus ook de onmogelijkheid – van een ideaal, meer bepaald een ideale mensengemeenschap.
De schrijver-filosoof Leopold Flam is zelf de hoofdfiguur: een eenzame, mislukte, verstoten man die zijn toevlucht zoekt tot het Klooster van het Huis van de Wereld, een soort ideale gemeenschap, zeg maar gerust de vrijmetselarij. Flam, zelf vrijmetselaar, is de Zoekende: het Huis van de Wereld biedt uiteindelijk geen soelaas, maar hij trekt toch verder, richting dageraad, bestemming het nieuwe huis, nu Lichtend Tehuis genoemd. Of dát werkt, komen we niet te weten, want met het begin van de nieuwe tocht eindigt het boek.
De schrijver-filosoof Leopold Flam is zelf de hoofdfiguur: een eenzame, mislukte, verstoten man die zijn toevlucht zoekt tot het Klooster van het Huis van de Wereld, een soort ideale gemeenschap, zeg maar gerust de vrijmetselarij. Flam, zelf vrijmetselaar, is de Zoekende: het Huis van de Wereld biedt uiteindelijk geen soelaas, maar hij trekt toch verder, richting dageraad, bestemming het nieuwe huis, nu Lichtend Tehuis genoemd. Of dát werkt, komen we niet te weten, want met het begin van de nieuwe tocht eindigt het boek.
_Het Trio Flam
De auteur, lid van het Klooster, wil de kroniek van het Huis van de Wereld schrijven, opdat ook buitenstaanders kennis kunnen nemen van zijn idealen en werkwijze. Deze 'beschouwelijke of filosofische roman', 'een dialoog' (p. 5) opent dus niet toevallig met een bijeenkomst die een zitting in een vrijmetselaarsloge evoceert. Wanneer een Broeder, Ariël genaamd, het woord neemt over de filosoferende mens, herkennen we meteen Flam zelf (pp. 10-11). Het lukt hem niet om de afstand te bewaren die eigen is aan een schrijver-observator, zodat we deze 'kroniek' ook een autobiografie mogen noemen. De schrijver, de Broeder en de mens Leopold Flam vormen een trio dat alle rollen speelt en alle invalshoeken belicht, gesteund door een aantal alter ego's en klankborden.
_De mensenbond
Leopold Flam rekent meteen af met de theorie van drie types moraal: de 'profetische', die iedereen in het gareel doet lopen voor later; de 'realistische', die enkel vaststellingen doet over 'de menselijke natuur'; en de 'humanistische', een voorbeeld van de gespletenheid tussen woord en daad, een speeltje van een welgestelde elite. Het is Flam echter niet te doen om de theorie van een moraal, maar om de praktijk van de menselijke verhoudingen. In tegenstelling tot de onpersoonlijkheid van de verhouding 'ik–hij', leidt de verhouding 'ik-gij' tot de dialoog, het 'geheim' tussen twee mensen, maar ook tot een rangorde. Ik-gij bevordert de afzondering, maar blijft werkzaam in een kleine gemeenschap. Enkel de wij-verhouding leidt tot een 'nieuw humanisme': dat humanisme leeft in een 'toekomstig heden', dat ook het verleden in zich opneemt. Dergelijke Mens verhoudt zich ook tot de Natuur. Aangezien het gros van dit boek uit de jaren 1950 dateert, loopt Flam ver voor op zijn tijd: '"Wij" zijn niet alleen mensen, "wij" zijn bomen, wolken, rivieren, dieren, stenen, heuvelen en bergen. "Wij" vormen een mensenbond die geen enkel bestaan uitsluit.'
_Nieuw humanisme
Dit type Mens is niet prozaïsch, maar poëtisch: 'De enige grondslag die dit nieuwe humanisme nodig heeft, is de poëtische opbouw van een Wij', uitgaande van 'het eigen leven'.
Deze verhouding, Wij, kan leiden tot universalisme, d.w.z. dat elkeen 'het geheel van de Mensheid incarneert' (pp. 13-14).
Tot daar de 'meditatie' van Broeder Ariël.
Deze verhouding, Wij, kan leiden tot universalisme, d.w.z. dat elkeen 'het geheel van de Mensheid incarneert' (pp. 13-14).
Tot daar de 'meditatie' van Broeder Ariël.
Dit nieuwe humanisme, gebaseerd op de praktijk van menselijke verhoudingen, veronderstelt echter oprechtheid, onbaatzuchtigheid, zelfopvoeding, voorbeeldigheid en contemplatie. En dat is veel gevraagd, heel veel. Het Huis van de Wereld verschijnt algauw als een 'onmogelijkheid', want het wordt overgenomen door externe, profane elementen: niet zozeer door geld of bezit, maar simpelweg door 'hartstochten' en gebrek aan inzicht in de ander. Flam voert een Broeder op die, net zoals hij, eenzaam blijkt te zijn in het Klooster, nochtans het toonbeeld van een ideale, broederlijke gemeenschap. In tegenstelling tot Flam, die het Klooster zal verlaten, leeft deze Broeder er verder als de drenkeling die hij was, maar hij verdrinkt er voor ieders ogen – ogen die niet zien omdat de theorie van een onfeilbare, broederlijke gemeenschap, het wint van de ware intermenselijke verhoudingen (pp. 18 e.v.).
_De onmogelijkheid
Dat de Broeder – alias Flam – blijft filosoferen, betekent op zich dat hij in het zoekende leven een hogere zingeving vermoedt, een houvast ook. Middels een dialoog, laat hij een zelfingenomen kunstenaar opdraven, die er fier voor uitkomt kunst te beoefenen voor de eer en het geld. Dat brengt de idealistische Broeder-Flam van de wijs, maar een medebroeder kan enkel bevestigen dat zelfs het Klooster geen bestendigheid kan bieden. Het Klooster is een onmogelijkheid, sterker nog, een onmogelijkheid die men tracht te verwezenlijken. En laat die paradox nu precies richting, zin en liefde geven. Een lang gesprek met de Dood lost niets op en de kroniekschrijver sluit weer aan bij het genootschap van de 'onrustigen van het onmogelijke', het 'leven van de geest' (p. 37), maar ook bij het type leven dat waarlijk humanistisch is: 'een bestendig toekomend leven', dat een 'hedendaags toekomende mens' veronderstelt, dit is een mens die zich bevrijdt van het 'papieren bestaan', lees de theorie, maar naar de mensen gaat met 'liefelijke daden' (p.50).
_De som der Daden
Flam blijft hameren op het onderscheid tussen theorie en praktijk in de menselijke verhoudingen in gemeenschappen die zich als ideaal voorstellen.
De theorie volstaat met een verklaring die het statuut van waarheid krijgt aangemeten, zoals 'ik ben een humanist'. De praktijk daarentegen, bestaat uit daden, die het Zijn uitmaken. Zelfkennis en Zijn = de 'som van de daden' (p. 63). Daarom wijst hij zowel het kapitalisme als het socialisme af, omdat ze berusten op een 'wetenschappelijke Moraal' (p. 53), maar ook de wetenschap zelf, die is verworden tot een Ersatz, een godsdienst.
Door alles af te wijzen waarin de meeste mensen probleemloos geloven, belandt Flam in de eenzaamheid. Hij is dan ook de hoofdpersoon van het hoofdstuk 'Het verhaal van Niemand'. Zo belanden we bij het beeld dat Flam een leven lang van zichzelf zal ophangen: eenzaam, onbegrepen, verlaten, verstoten, kortom 'mislukt' in de zin dat hij niet realiseert wat deze samenleving van hem verwacht. Flam vraagt zich dan ook af of hij het geluk kan vinden in zichzelf, dus buiten de menselijke verhoudingen om – maar geeft meteen aan dat niemand zich kan ontdoen van de relatie met de anderen (p. 79). Hij schakelt over op een ander stijlmiddel, de parabel, om te concluderen dat hij een Meester – dit is een wijze mens – nodig heeft en er tegelijk geen kan verdragen (pp. 62 en 66).
De theorie volstaat met een verklaring die het statuut van waarheid krijgt aangemeten, zoals 'ik ben een humanist'. De praktijk daarentegen, bestaat uit daden, die het Zijn uitmaken. Zelfkennis en Zijn = de 'som van de daden' (p. 63). Daarom wijst hij zowel het kapitalisme als het socialisme af, omdat ze berusten op een 'wetenschappelijke Moraal' (p. 53), maar ook de wetenschap zelf, die is verworden tot een Ersatz, een godsdienst.
Door alles af te wijzen waarin de meeste mensen probleemloos geloven, belandt Flam in de eenzaamheid. Hij is dan ook de hoofdpersoon van het hoofdstuk 'Het verhaal van Niemand'. Zo belanden we bij het beeld dat Flam een leven lang van zichzelf zal ophangen: eenzaam, onbegrepen, verlaten, verstoten, kortom 'mislukt' in de zin dat hij niet realiseert wat deze samenleving van hem verwacht. Flam vraagt zich dan ook af of hij het geluk kan vinden in zichzelf, dus buiten de menselijke verhoudingen om – maar geeft meteen aan dat niemand zich kan ontdoen van de relatie met de anderen (p. 79). Hij schakelt over op een ander stijlmiddel, de parabel, om te concluderen dat hij een Meester – dit is een wijze mens – nodig heeft en er tegelijk geen kan verdragen (pp. 62 en 66).
_Zekerheid afgewezen
De paradox blijft, verandert enkel van vorm en stijl. Zonder geluk werkt het leven niet en uiteindelijk moet er toch worden gekozen. Flam laat een medebroeder een mogelijke oplossing aanbrengen over de drie 'kringen' waarin een mens verkeert: 1) het stoffelijk leven, dus het materiële welzijn; 2) het noodzakelijke samenzijn, dat hiërarchisch verloopt en 3) het inzichtelijke leven, het leven van de dichter, de filosoof, de plastische en muzische mens. Uiteraard opteert Flam voor de derde mogelijkheid, die hij ook in het Klooster meende te kunnen vinden – maar niet vond. Flam blijft zich een 'vreemdeling' onder de mensen voelen (p. 81). De paradox loopt verder: hij zal het Klooster verlaten, net omdat het zekerheid biedt aan de ontredderde, het houvast dat ook God biedt, terwijl een zoekende, een onrustige, een humanist van de daad, zich niet met zekerheid kan verzoenen – hoewel hij moet erkennen dat illusies, zoals het Klooster, ook aangenaam kunnen zijn (pp. 81 e.v. en 86). Of toch weer niet, want het Klooster gaat ten onder aan profane invloeden, lees: de buitenwereld sijpelt hoe dan ook binnen en vreet het ideaal aan. De Rechtvaardigen, de Reinen, de Onrustigen – hier de vrijmetselaars – bijten uiteindelijk in het zand (p. 90 e.v.). Misschien is dat toch weer niet zo erg, want het geluk behoort ook toe aan wie alles werd ontnomen, gewoon omdat er niets meer te verliezen valt of omdat men van zichzelf heeft afgezien (pp. 150 en 157). Flam, de eeuwige schipbreukeling.
_Reizen naar de Dageraad
In puur maçonnieke stijl, onderneemt de auteur-Broeder-Flam drie reizen om Wijsheid te ontdekken: door het land van de haat, het land van de eenzaamheid en het land van de dood. Die drie terreinen zijn hem niet onbekend en uiteindelijk blijken de reizen een maat voor niets te zijn. Erger zelfs: door nogmaals de haat, de eenzaamheid en de dood te ervaren, werd de reiziger-Flam onverschillig. Wanneer hij hoort dat een nieuw Huis werd opgetrokken, slaat de twijfel toch toe. Hij is noch wijs, noch waanzining. Hij zoekt geen Huis om tot rust te komen. Het nieuwe Huis lijkt hem dus niet te kunnen helpen. En dan neemt de stilte over en blijft hij alleen achter. Het Huis legt immers niets op.
Dan volgt de loutering. Flam voelt zich bevrijd van alles, ook van zichzelf. Hij blijft echter niet bij de pakken zitten, ook al omschrijft hij zichzelf als een 'banneling' en 'schipbreukeling'. Integendeel: hij stapt vrolijk verder, op weg naar 'de dageraad', naar 'een echt, naar een lichtend tehuis', ja, naar een 'Lichtend Tehuis' met hoofdletters. Zo eindigt het boek: '(…) ik wist dat het (het Lichtend Tehuis – EB) er was, ik had maar te gaan, moedig te stappen, zonder me enige rust te gunnen, naar de dageraad toe. Steeds maar naar de dageraad toe.'
Meer info op de Facebookgroep.
_Referentie
Leopold Flam, Het huis van de wereld, Wereldbibliotheek, Amsterdam Antwerpen, 1966.
Meer van Eddy Bonte