15 januari 2025
Tweede brief van Johan Braeckman aan Jürgen Pieters (25 november 2024)
Dag Jürgen
Veel dank voor je uitvoerige reactie op mijn vorige brief. Ik ga hier graag in op de vraag die je me op het einde stelt. Je wijst erop dat ik een criticus ben van allerhande pseudowetenschappen, en dat zal ik niet ontkennen. Toch, zo merk je op, hou ik ook van literatuur en fictie. Je legt me dan de vraag voor of dit niet aangeeft, en ik citeer, 'dat pseudo niet altijd waardeloos is', aangezien literatuur en andere fictie bij uitstek tot het pseudodomein behoren. Een uitstekende vraag, waarop ik in wat volgt een antwoord tracht te geven. Ik verontschuldig me bij voorbaat: het zal eerder rudimentair zijn. Later kunnen we misschien voor correctie en verfijning zorgen.
Mijn invalshoek is deze: authentieke fictie, en ik beperk me hier voor de eenvoud tot literatuur, is een eerlijke vorm van bedrog. Ik vergelijk het met wat in de goochelkunst gebeurt. Een goochelaar toont ons een alternatieve werkelijkheid waarin de natuurwetten niet langer gelden, maar we zijn ons goed bewust van het illusoire van hetgeen we zien. De illusionist houdt ons voor de gek en we vinden dat prima. We verwachten het zelfs. Sterker nog, we willen het. We zien een vrouw die gewichtsloos door een hoepel zweeft, maar vragen ons niet af hoe de zwaartekracht dit toelaat. We beseffen dat de illusionist een beroep doet op trucage en onze zintuigen misleidt. Hoe hij het doet, is doorgaans onmogelijk te achterhalen voor een leek, maar we begrijpen dat we geen getuige zijn van een mirakel. Al moet ik hier meteen aan toevoegen dat er uitzonderingen zijn. Ik ben bevriend met enkele professionele goochelaars. Telkens wanneer ze een act uitvoeren die de indruk wekt dat ze telepathisch begaafd zijn of de toekomst kunnen voorspellen, beweren mensen na de show dat ze wel degelijk over paranormale vermogens beschikken. Als de goochelaars dat ontkennen, krijgen ze te horen dat ze niet willen toegeven dat ze bijzondere gaven hebben. Ze doen alsof ze trucs gebruiken, luidt het, maar in werkelijkheid zetten ze hun zesde zintuig in of andere buitenzintuiglijke krachten. Als de goochelaars, tegen hun beroepsethiek in, een truc uitleggen en demonstreren, komt de reactie: jazeker, zo kan het ook, maar jij doet het anders. Tegen een dergelijke argumentatie staat ook Socrates machteloos.
Een eerlijke goochelaar geeft aan dat hij je zal bedriegen, daarna doet hij het ook echt en niemand neemt het hem kwalijk. Een charlatan daarentegen beweert dat hij een zogenaamd medium is, of een helderziende of paragnost. Denk aan de wereldberoemde Israëliër Uri Geller, die nog steeds beweert dat hij op paranormale wijze lepels ombuigt en kompasnaalden beïnvloedt. Bovendien zou hij louter door mentale beïnvloeding zaadjes bliksemsnel tot planten laten uitgroeien en de locatie van fossiele brandstoffen aanvoelen. Die buitengewone gaven heeft hij te danken aan buitenaardse wezens, of aan God. Geller slaagde er zelfs in natuurwetenschappers die hem onderzochten, te laten geloven in zijn bovennatuurlijke vermogens.
Anderen, zoals de eerlijke goochelaar James Randi, ontmaskerden hem als een leugenaar. Alles wat Geller deed, kon Randi ook, maar dan zonder een beroep te doen op het paranormale. Geller is een zeer goede illusionist, maar ook een bijzonder oneerlijk man, die precies weet hoe hij kan teren op de lichtgelovigheid van miljoenen mensen. Geller behoort tot de pseudowereld, omdat hij ons wil laten geloven dat hij over bijzondere krachten beschikt, terwijl dat niet het geval is.
Zoals Geller bedriegen ook pseudowetenschappers hun publiek. Ze doen alsof ze oprechte onderzoekers zijn, die zich houden aan de spelregels van de wetenschap. In werkelijkheid misleiden ze hun lezers en toehoorders. Ze imiteren authentieke wetenschap en willen daar respect voor. Vaak krijgen ze dat ook, doorgaans van diegenen die niet goed beseffen hoe het er in de wetenschap precies aan toe gaat. Pseudowetenschap teert op volgelingen, correcte wetenschap op critici.
Een interessant verschil met een volbloed charlatan als Uri Geller, is dat sommige pseudowetenschappers zich niet lijken te realiseren hoe fout hun opvattingen wel zijn. Ze bedriegen hun publiek zonder dat zelf goed te beseffen, hun bedrog komt dan in de eerste plaats neer op zelfbedrog. Al zijn er uiteraard ook veel die wel degelijk begrijpen dat ze de kluit belazeren. Dat kan relatief onschuldig zijn, denk aan de spreekwoordelijke madame Soleil die op de kermis staat. Andere praktijken zijn minder om te lachen, zoals de kwakzalvers die kankerpatiënten genezing beloven met middeltjes die niet werkzaam zijn, en die ze voor veel geld verkopen aan wanhopige mensen.
Zoals er eerlijke en oneerlijke illusionisten zijn, zo bestaat er ook eerlijke en oneerlijke fictie. James Randi was een eerlijke bedrieger, dat maakte hem zowel entertainend als pedagogisch interessant. Je genoot van zijn kunde om je tot op zekere hoogte in het onmogelijke te laten geloven, maar je leerde ook iets bij, zoals over de beperkingen en kwetsbaarheid van je zintuiglijke en mentale vermogens. Ook eerlijke fictie kan zowel entertainend als leerzaam zijn. Het is fictie, omdat hetgeen we lezen niet echt is, en het is eerlijke fictie, omdat niemand beweert dat wat we lezen of bekijken waarheidsgetrouw is. Uiteraard kan eerlijke fictie van ver of van dicht geïnspireerd zijn door de werkelijkheid, denk aan historische romans zoals die van Umberto Eco en Hilary Mantel. Maar de lezer weet dat het boek dat hij leest geen historisch werk is. De auteur wil niet waarheidsgetrouw, maar wel oprecht zijn. Boeken zoals die van pakweg Erich von Däniken en Frank Joseph daarentegen willen ons doen geloven feitelijk te zijn, terwijl ze de realiteit voortdurend geweld aandoen. Eco en Mantel schrijven historische fictie, Von Däniken en Joseph doen aan pseudogeschiedenis. Wat de eersten doen is ethisch volkomen legitiem, de laatsten daarentegen bevinden zich op moreel dubieus terrein, de een (Joseph) al wat meer dan de ander (von Däniken). De ethiek van fictie, nog zo'n onderwerp waar we het ooit nog moeten over hebben.
Ik weet het Jürgen, het onderscheid dat ik hier maak – of forceer? – tussen fictie en pseudo is lang niet altijd duidelijk. Het zegt ook niet meteen iets over de kwaliteit van de boeken. Er bestaat veel slechte fictie, en er is goed geschreven pseudowetenschap. Maar het gaat me hier in wezen om twee verschillende vormen van bedrog. Eerlijke fictie is bedrog en iedereen beseft dat. Daarom is ze eerlijk. Daartegenover staat datgene wat we pseudo noemen: oneerlijke fictie, die net doet alsof ze geen fictie is, of er niet voldoende duidelijkheid over schept. Wie authentieke fictie schrijft, ontkent niet dat het verzonnen is, in tegenstelling tot wie tot het pseudodomein behoort: die wil net vermijden dat men zijn werk bij de fictie onderbrengt.
Ik kijk uit naar je reactie!
Hartelijke groet
Johan
Meer van Johan Braeckman