18 maart 2021
'Ce n'est q'un combat, continuons le débat'
Naar aanleiding van een nieuwe Vlaamse literatuurprijs reflecteert Yves T'Sjoen over literatuur in de Lage Landen, meer bepaald de positie en perceptie van Vlaamse literatuur vanuit Nederlands perspectief.
Aanleiding voor deze beschouwing is een gerenommeerde commerciële literatuurprijs in de Lage Landen. Of beter: tal van literaire prijzen die ieder jaar weer worden uitgereikt in de Lage Landen aan Nederlandstalige auteurs. Er wordt over bepaalde prijzen wel eens gesakkerd, vooral in Vlaanderen waar een andere literatuur bestaat dan in Nederland. Woensdag 17 maart is bekendgemaakt dat Literatuur Vlaanderen met de steun van het boekenvak en tal van actoren twee nieuwe literatuurprijzen in het leven roept: de Boon voor fictie en non-fictie en de Boon voor kinder- en jeugdliteratuur. Wat prijzengeld betreft, jurywerkzaamheden en bekendmaking (long- en shortlist bestaande uit vijftien respectievelijk vijf titels), zullen de Boonprijzen naast de Libris Literatuur Prijs en de Boekenbon Literatuurprijs een belangrijk (Vlaams) tegengewicht zijn. Is het dan tijd voor een beeldcorrectie, bestaat een urgentie in Vlaanderen om weer een literaire prijs van formaat tot stand te brengen, jaren na de Gouden Uil (en afgeleiden hiervan zoals de Fintro Literatuurprijs)? Er zijn veel redenen voor het initiatief van de vzw Vlaamse Literatuurprijs, zoals op de website van De Standaard is te lezen (17/3).
In Vlaamse media is ter gelegenheid van de officiële bekendmaking van de longlist van voorlopig nog dé prijs, bestaande uit achttien Nederlandstalige romantitels, het aloude Noord-Zuiddiscours gevoerd. 'Maar' vier boeken van Vlaamse schrijvers haalden de longlist en de vraag is gesteld of na een decennium eindelijk weer een Vlaams schrijver de felbegeerde onderscheiding en het hiermee gepaarde geldelijk bedrag (voor 'de beste oorspronkelijk Nederlandstalige literaire roman van het afgelopen kalenderjaar') in de wacht zal slepen. Opmerkelijk is dat naar aanleiding van de shortlist van zes titels, met nog één Vlaming in de running, de journalistieke kritiek in Vlaanderen er nagenoeg het zwijgen toe deed.
_Literatuur in Nederland en Vlaanderen: twee circuits, twee systemen
Net als in de vorige editie is de titel van één Vlaams auteur genomineerd voor de shortlist. De vraag die in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw, naar aanleiding van dergelijke lijstjes, met eigentijdse verontwaardigde felheid zou zijn gesteld, is waarom boeken van Vlaamse schrijvers voor Nederlandse prijzen en voor overwegend Nederlandse jury's doorgaans zo laag in de pikorde staan. Jeroen Brouwers schreef er al vele jaren geleden tal van essays en polemieken over, over het misplaatste Vlaamse inferioriteitsgevoel wanneer het op erkenning in Nederland (en dus ook prijzen) aankomt. Over de periode die in Brouwers' kritisch proza aan bod komt, is sinds 2013 ook een wetenschappelijk onderbouwd studieboek voorhanden. De Nederlandse onderzoeker Floor van Renssen onderzocht in haar proefschrift Lezer, er zijn ook Belgen! (2013) interacties tussen het Nederlandse en Vlaamse literaire subsysteem op diverse niveaus van literaire productie, receptie en communicatie. Zij komt tot het besluit dat in verschillende fasen sprake is van 'een fundamenteel onevenwichtige situatie', een verhouding die 'problematisch genoemd [kan] worden'. Voor de afgebakende periode 1980-1995, zonder meer een ander tijdperk in de Nederlandse en Vlaamse literatuurgeschiedenis, stelt zij dat het Noord-Zuiddebat in de Nederlandse kritiek verwaarloosbaar is: 'het Vlaams subsysteem is voor het Nederlandse subsysteem niet van belang om goed te functioneren'. De Vlaamse literatuurkritiek besteedt dan weer omgekeerd evenredig veel aandacht aan literatuurproductie in Nederland én Vlaanderen. Je kunt ook stellen dat Vlaamse recensenten een ruimer vizier inzetten wanneer het over Nederlandstalige literatuur gaat. Dat verschil in appreciatie, misschien ook kennis, zou te maken hebben met dominantie van en repertoires in het Nederlandse literaire subsysteem, met een onderscheid tussen het Nederlandse centrum en een Vlaamse periferie. De vraag is of deze veronderstelde oppositie wel degelijk zo van belang is. Van Renssen citeert ter staving van haar zienswijze de systeemdenker Even Zohar (1990): 'De polysysteemtheorie stelt dat een afhankelijk systeem zich niet kan onttrekken aan de invloed van een dominant systeem, terwijl een dominant systeem zelf kan bepalen wanneer en hoeveel aandacht het besteedt aan een naburig systeem.'
Van Renssen heeft op basis van kwantitatieve analyse vastgesteld dat in de jaren 1985-1989 in Nederland wel degelijk meer interesse is getoond voor literatuur in Vlaanderen. Kritische belangstelling verloopt klaarblijkelijk in golfbewegingen. In die jaren voerden Nederlandse uitgeverijen een beleid dat nadrukkelijk was gericht op het Vlaamse subsysteem. Aangezien de kritiek zich laat leiden door de uitgeverijstatus, zo beweert de onderzoeker, nam de Nederlandse kritische aandacht voor de Vlaamse literatuur navenant toe. Na 1990 merkt zij dan weer een dalende trend in de kritische beschouwerspraktijk, dat wil zeggen: beduidend minder receptieteksten over boektitels van Vlaamse schrijvers. Dat hoeft niet negatief te worden begrepen. Literatuur in Vlaanderen geproduceerd, werd toen mogelijk vanuit Nederlands oogpunt meer als 'eigen' beschouwd of als 'bijzondere categorie'. Oftewel als deel van de Nederlandstalige literatuur.
_Brems' diagnose en de wereld van vandaag
In DWB trachtte Hugo Brems, enkele jaren na zijn essay Een zangwedstrijd. Over literatuur en macht (1994), een verklaring te geven voor de scheefgetrokken Nederlands-Vlaamse literair-systemische verhouding. Vraag is hoe valide bepaalde beschouwingen zijn voor de hedendaagse literatuur. Bevindingen die toen naar voren zijn geschoven, blijken een kwarteeuw later mogelijk nog steeds van toepassing. Literatuursociologische experimenten – zoals lidmaatschap van jury's met Nederlandse collega's – levert alvast indrukken op die sporen met wat in Brems' artikel staat. Volgens de Leuvense hoogleraar heeft de selectieve blik vanuit het noorden op literatuur in Vlaanderen alles te maken met hiërarchie en dominantie. In 'Het centrum als periferie als centrum' (1996) zegt hij hierover: 'De hiërarchie van de systemen. Het is zonder meer duidelijk dat de literatuur in Nederland hoger staat in de hiërarchie dan die in Vlaanderen. Ik heb het nu niet over literaire kwaliteit, want ook de normen daarvoor worden binnen het systeem, en in interactie met de context geproduceerd, maar over omvang, organisatie, macht, centrale positie. Door die hiërarchisch hogere plaats, waarbinnen de literair-historicus in Nederland handelt, staat het hem vrij om Vlaamse auteurs wel of niet te behandelen. Hij behandelt ze dan meestal in de mate dat zij tot het Nederlandse systeem zijn doorgedrongen en als het ware hun oorsprong zijn kwijtgeraakt. Of als occasioneel uitstapje naar de periferie.' De institutionele rol van literatuurhistoricus kan zonder meer worden vervangen door die van de Nederlandse letterkundige, de criticus of de lezer.
Ter aanvulling citeer ik ook uit het opstel 'Nederlandse literatuur in Vlaanderen?', gebundeld in Een zangwedstrijd. In een descriptieve benadering, opgesmukt met tal van voorbeelden uit de literatuur van de jaren zeventig en tachtig (beslist een ander tijdsgewricht dan vandaag), stelt Brems dat 'in een literair systeem een hele reeks strategieën aan het werk zijn, die gericht zijn op uitsluiting, respectievelijk insluiting'. Hij spreekt in termen van stabiliteit, homogeniteit en 'continuïteit van het systeem' en beweert dat het mechanisme bepalend is voor de verhouding tussen Nederlandse en Vlaamse literatuur. Het systemische perspectief leidt ook tot deze uitspraak: 'in de relatie tussen Vlaamse en Nederlandse literatuur, net zoals in de relatie tussen een dominerend en een perifeer literatuurtype, [gaat het om] een samenspel tussen institutionele posities en literatuuropvattingen binnen een complex en dynamisch systeem. Kwaliteitsoordelen komen daarbinnen tot stand en functioneren als beveiligende of verruimende strategieën'. De literatuur in Vlaanderen heeft zoals in Nederland een 'eigen interne dynamiek, met eigen instellingen, geledingen, normen en een eigen canon, die maakt dat een Vlaams auteur daar een centrale plaats kan innemen, terwijl hij in Nederland niet bestaat of slechts zeer marginaal'. Ik veronderstel dat die zienswijze vandaag in sommige gevallen nog altijd geldt. Ik zou de auteur dan vervangen door de tekst, of de tekstsoort, en spreken over een beperkte kijk op literaire tendensen in de contemporaine literatuur in Vlaanderen. Het is zonder meer ook van toepassing in de omgekeerde richting.
_Nieuw onderzoeksperspectief
Het zal interessant zijn ook de volgende vijftien of twintig jaren van de literaire interactiegeschiedenis tussen Nederland en Vlaanderen te bestuderen. Vraag is of receptiepatronen daterend uit het begin van de jaren negentig ook het volgende decennium van toepassing zijn. Zeker nu almaar meer Vlaamse schrijvers uitgeven in een Nederlands fonds, met uitgeverijen die sinds de jaren negentig zijn gefuseerd en vooral met nieuwe spelers in het landschap, vanuit de vaststelling dat veel werk van Vlaamse schrijvers aanwezig is in Nederland.
Of moeten we gelet op nominatielijsten voor Nederlands-Vlaams literaire prijzen toch weer opmerken dat 'de aandacht voor Vlaamse literatuur in Nederland gering [is]'? Hoe leest de modale Nederlander – vraag is maar of hij bestaat – literatuur die in Vlaanderen is geproduceerd? Naast literatuurproductie en receptieteksten moeten in dat onderzoeksproject ook literaire instituties zoals prijzen en jury's worden bekeken. In 2011 ontving Yves Petry de Libris Literatuur Prijs, voorafgegaan in 2009 door Bernard Dewulf en in 2010 Dimitri Verhulst. Drie Vlaamse laureaten na elkaar en sindsdien alleen maar eervolle nominaties voor de Vlamingen. Kwatongen beweren dat de Noord-Zuidverhoudingen niet met een weegschaal moeten worden gemeten. Het gaat tenslotte over Nederlandstalige literatuur. Doorgaans zijn het Nederlandse kwatongen die deze uitspraken doen. Gezien het promotionele en institutionele belang van literaire prijzen, mee bepalend voor een literair klimaat, zal het interessant zijn om te bekijken of de veronderstelde Nederlandse onderwaardering van literatuur in Vlaanderen vandaag nog bestaat. Ten opzichte van de afgebakende periode waarop Van Renssens focus ligt (en in de tegengestelde richting de studie van Ben van Humbeeck), zijn het uitgeverijlandschap en de literatuurkritiek in kranten, tijdschriften en ondertussen ook op websites ingrijpend veranderd. Ook de Nederlandse uitgeversfondsen, met vandaag mogelijk méér Vlaamse auteurs dan in de jaren tachtig en negentig, en de aanwezigheid van Vlaamse schrijvers op het publieke forum in Nederland zijn gewijzigd. De vraag is of de Vlaamse literatuur op grond van die observaties nog méér 'eigen' is geworden aan de Nederlandse literatuur dan toen. Met data moeten deze impressies worden gestaafd. Het aantal nominaties voor gevestigde prijzen gaat mogelijk onvoldoende mee in die veronderstelde trend. Of doet de Noord-Zuidcompetitie er helemaal niet (meer) toe? Van Renssen formuleert het als volgt, wat betreft de periode vanaf 1985: 'Het succes van de Vlaamse literatuur in Nederland is […] begonnen bij de Nederlandse uitgeverij en breidt zich vervolgens via de literaire kritiek uit over alle domeinen van het Nederlandse literaire systeem.' Het maakt nieuwsgierig hoe het beeld er vandaag uitziet. Zal de uitkomst van een juryberaadslaging anders zijn mocht meer rekening worden gehouden met een evenwichtiger deelname van Nederlandse en Vlaamse juryleden? Waarmee niet de indruk wordt gewekt dat een prijs een Nederlands-Vlaamse competitie is, maar wel dat de discussie wordt gevoerd over recente literatuurproductie met breder vizier en meer aandacht voor literaire tendensen in het taalgebied. Veel kans dat een jury bestaande uit alleen Vlaamse actoren een Nederlandse schrijver bekroont. Is het denkbaar dat de volledig door Nederlanders samengestelde jury van de Grote Poëzieprijs (voorheen VSB Poëzieprijs) uiteindelijk de titel van een Vlaams dichter lauwert? Jury's bestaan uit individuen en patronen zijn lastig te herkennen. Zo niet zou een juryvergadering langs lijnen van voorspelbaarheid verlopen. En dat doen ze gelukkig ook weer niet. Persoonlijke ervaringen in jury's en commissies leiden vaak tot impressionistische of emotionele inschattingen. Beweringen en zienswijzen berusten altijd op selectieve vooronderstellingen en onoordeelkundige verwachtingen. Er is dus nieuw onderzoek nodig in de lijn van Van Renssen en Van Humbeeck.
_Bestaat dé Nederlandse literatuur?
Zijn het dan toch alleen Vlaamse lezers en literair recensenten, hier en daar nog een academisch onderzoeker, die zich druk maken over wat zij wel eens 'onderwaardering' noemen? Of is er sprake van een gebrek aan affiniteit, mogelijk aan interesse, of dan toch van een bepaalde framing van Nederlandse literatuur vanuit een dominant centrum in het noorden? Ten slotte is het de vraag wat 'Nederlandse literatuur in Vlaanderen' en Nederlandse of Vlaamse literatuur zijn in Europees of geglobaliseerd verband. Vijfentwintig jaar geleden boog Brems zich in Een zangwedstrijd ook al over die vraag, om te besluiten dat het onmogelijk is haar 'ondubbelzinnig en definitief te beantwoorden'.
Met dank aan Carl de Strycker, Pol Hoste en Jürgen Pieters voor de gesprekken.
Meer van Yves T'Sjoen