1 juli 2021
Met ontsteltenis herlezen: Bregman
Over aanstellerig opgeblazen en daardoor veel te gezwollen deugdzaamheid
In de morgen was er van de droom niets overgebleven dan een nasmaak van onheil, van de kaars niets anders dan een keuteltje kaarsvet. Er bleef niets over dan te zien wat hij wilde zien. Iedere idioot kan de ogen voor iets sluiten, maar wie weet wat de struisvogel ziet in het zand.
Samuel Beckett, Murphy
_1.
Het leven voltrekt zich voor de meesten onder ons naar behoren. Dit beseffende en met de mooie herinnering aan de tentoonstelling van Raveel nog in het achterhoofd kan de wereld wat mij betreft niet meer stuk. Als ik de losse eindjes niet vergeet tenminste.
Want wat koop ik met de karrenvrachten pseudo-onderzoek die me 'losjes uit de pols' vertellen dat een meerderheid van de bevolking 'geneigd' is tot het goede. In mijn nauwkeurige lezing zit het venijn hem echter in het woordje 'meerderheid'. Akkoord. We zijn vaak aardig en beleefd tegen elkaar, we verrichten legio altruïstische daden en we hebben vaak mededogen. Maar de relevantie van al die gutmensch-inzichten is vandaag de dag niet echt significant. De coronacrisis drukt ons finaal met de neus op de feiten: de groep mensen die niet deugt, is vaak van veel grotere invloed op de maatschappij dan alle brave dutsen bij elkaar.
Want het is niet omdat twee handen vol archeologen wat oude botten aantroffen waar de hersens niet van zijn ingeslagen, om jubelend te verkondigen dat de meeste holbewoners steevast in peis en vree gezellig aan het kokkerellen en bubbelknuffelen waren rond een knapperend vreugdevuur. Hallo! Sta me toe om hier even de 16de eeuwse rebelse mysticus St. Jan van het Kruis te citeren, al was het maar om de inktzwarte duisternis van zo'n lichtzinnige bewering over de holenmens te bezweren: 'Het duister is mij licht genoeg'.
_2.
Nu ja. Ik durf als vrijdenker dan ook met graagte te beweren dat ons denken en doen vandaag de dag nog steeds gekenmerkt wordt door een soort van 'woonkazernerealisme' zonder enige verbeelding. En weiger ik nu eenmaal boeken te lezen die al vanaf de eerste bladzijden trakteren op een hoera, hoera, hoera-verhaal. Doe mij maar een legger vol dwarse boeken die je doen dwalen, zoeken en ontdekken. Kronieken over misverstane tijdscharnieren waarin, net als vandaag, zelfs de grote mannen in aanzienlijke mate gebonden waren aan de almacht van de groep.
Hoe de 'meesten' hier en nu leven, doet me terugdenken aan die duistere tijden waarin het algemene en universele, de groep, het collectivium zozeer de overhand had boven het unieke en persoonlijke, dat de schilderijen en de literatuur daarvan duidelijk getuigden. De eigenschappen van de mensen waarover het blijkbaar ging, datgene wat ons verteld wordt en wat afgebeeld wordt, zijn bijna altijd de groepseigenschappen, de soortelijke kenmerken; dat is wat in de eerste plaats iemands identiteit uitmaakt. Men is wat de groep is. Ondanks de roep om hervormingen in de renaissance en tijdens de Verlichting. Ronduit roerige tijdscharnieren tijdens dewelke de mens naar oplossingen zocht voor een ongemeen prangende tegenstelling: individu versus massa!
De schrijver en tekenaar Marten Toonder heeft ook een afkeer van massa's en groepen en het daarin opduikende groepsdenken. In zijn verhaal Tom Poes en het monster Trotteldrom (een verhaal uit de Bommelsaga) blijkt het monster ten langen leste uit een grote, samengekoekte drom Trotten te bestaan. De verbouwereerde Trotten zitten bijgevolg met een prangende vraag: 'De meerderheid heeft ontdekt dat wijzelf het monster zijn. Wij zijn een voorgeraakt volk, eendrachtig en eensgezind. Hoe komen we zo gek?' Tom Poes antwoordt hen dat zoiets komt door de eendracht. 'Een menigte wordt altijd een monster dat ervan houdt dingen kapot te maken en zo.'
Daar waar de macht of zelfs de tirannie van de groep regeert, waar de stand, de familie, het kapittel, de orde én de gilde het voor het zeggen hebben, daar is het niet bijzonder goed vertoeven. Daar waar het individu opgaat in de groep, waarbinnen de initiatieven van ieder afzonderlijk onmiddellijk in het gemeenschappelijke handelen en de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid worden opgenomen, is de redding hopeloos veraf.
_3.
De stelling dat 'de meeste mensen deugen' is naar mijn aanvoelen gewoonweg een té simpel gesteld riedeltje. Ik zou bijna gaan geloven in de parabel van de leeuw en het schaap. Dan nog liever een bordje van de Bond Zonder Naam voor m'n kop met daarop het melige: geef mensen een pluim en ze krijgen vleugels … Wat? Niets mooiers dan een kordaat neergepoot vraagteken na weer maar eens een reeks nonchalant neergekwakte luchtledigheden. Toch?
En daarbij, deugt dat boek van opniniemaker én 'gratis geld voor iedereen'-ideeëngoeroe Rutger Bregman eigenlijk zelf wel? Een beetje individualist weet wel beter. De mens is verdorven, en de ánder al zeker. Il faut seulement demander à monsieur Jean-Paul. Nommé Sartre.
Alleen jammer dat er in het zog van dit soort heilbrengers nogal wat nieuwerwetse bakfietsrouteplanners van een absurd 'al te positief' wereldbeeld rondhuppelen. Massaal kwekkend hoe verlossend het wel niet kan zijn om bijtijds stil te staan bij wonderbaarlijk inspirerende, maar werkelijk nietszeggende slogans.
Vertel mij liever opnieuw verhalen vanaf de overkant van de twijfel. Daar wordt iedereen beter van, behalve de vertwijfelde verteller zelf, misschien. Is dit tijdscharnier slechts schijn of kan iemand me alsnog een oorzaak verzinnen? Een logica en de achterliggende ratio voor de voortschrijdende metamorfose van mens in beest?
Vertel mij liever opnieuw verhalen vanaf de overkant van de twijfel. Daar wordt iedereen beter van, behalve de vertwijfelde verteller zelf, misschien. Is dit tijdscharnier slechts schijn of kan iemand me alsnog een oorzaak verzinnen? Een logica en de achterliggende ratio voor de voortschrijdende metamorfose van mens in beest?
_4.
Een paar dagen later herlas ik mijn aantekeningen en kon ik me niet herinneren waar het me in aanvang eigenlijk om te doen was. Verbazend, maar ik krijg eens te meer het gevoel dat ook ik langzaam vervel in een massa. Mezelf opsplits in een handvol at random weerloos-blije, verslagen of furieuze ikken. Die zo nu en dan neeschuddend ja zeggen en neezeggend knikken van ja.
Uit warmhartige solidariteit met alles en iedereen ben ik dan maar de straat op gegaan. Maar dit keer zal mijn lumineus protest mogelijkerwijs een pijnlijke wending aannemen: ik overweeg mijn mond dicht te naaien. Want ook ik schreeuw weleens, zonder dat ze luisteren. Soit. Nog één keer om lucht happen, voordat ik de naald resoluut in mijn lippen zet.
Deugende massa's, mijn gat ja!
Punt andere lijn.
Meer van Benny Madalijns
Punt andere lijn.