7 juli 2021
Solidariteit met je buren is van alle tijden (deel 1)
'Multiculturele samenleving' is een begrip dat tegenwoordig iedereen in de mond neemt, alsof deze toestand een compleet nieuw gegeven is. Akkoord, vandaag de dag verwijst men er vooral mee naar de wrijving tussen de westerse en de islamitische leefwijzen, maar eerlijk gezegd ben ik al heel mijn leven gewend om met mensen van een andere origine samen te leven, al heetten de boemannen in mijn jeugd dan wel Italianen, Polen, Oekraïners, Spanjaarden, Grieken … Ik zat gewoon met hen in de klas. Toch huisden de diverse bevolkingsgroepen in gescheiden werelden – letterlijk. Er bestonden namelijk afzonderlijke wijken waarin niet-Belgen per nationaliteit werden ondergebracht, de zogenaamde cités.
Het klopt dus niet dat er vroeger een hechter sociaal weefsel te vinden was en dat je anno 2018 te veel eilandengroepen aantreft, zoals Zuhal Demir dat beweert. Een dergelijke uitspraak paste allicht binnen haar verkiezingsretoriek, toen de N-VA-politica haar zinnen had gezet op de burgemeesterssjerp van Genk. De werkelijke situatie, de apartheid, zoals die altijd al heeft bestaan in de Limburgse Kempen, maakt Stijn Coninx ons aanschouwelijk in Marina, zijn film uit 2013 waarin hij tegelijk het aperte racisme laat zien dat leefde onder de autochtone bevolking. Toen al. Niets nieuws onder de zon dus.
Genk bleek een gebied waarin de mijnindustrie en de nieuwe Ford-fabriek een aanzuigeffect uitoefenden op werkkrachten uit zowat alle windstreken: niet enkel uit den vreemde, de zogenoemde gastarbeiders, maar ook uit eigen land – een nieuwe goldrush als het ware. We zijn het een beetje vergeten, maar het was ook een heel andere wereld in de jaren '60, toen wij allen veel verder van elkaar verwijderd leefden, omdat de te overbruggen afstanden zo veel 'groter' waren. Er bestonden namelijk nog geen goede, directe verbindingswegen of snelle vervoersmiddelen – wie was er trouwens in het bezit van een eigen auto destijds? De diverse regio's – ook die in eigen land – waren veel minder bereikbaar voor elkaar, wat ervoor zorgde dat bijvoorbeeld de Nederlanders op school van een andere planeet leken te komen, want stel je eens voor wat een vreemdsoortige tradities die erop nahielden: toen hun kroonprins Willem-Alexander werd geboren, deelden ze beschuit met muisjes uit in de klas, een gebruik waar wij hier nog nooit van gehoord hadden! Maar ook de Belgen zelf, die uit alle windhoeken van het land naar Genk waren afgezakt, stonden van elkaars gewoontes een beetje te kijken: tussen Limburger, Antwerpenaar, Brusselaar of Waal gaapte een wereld van verschil op vlak van omgang en achtergrond.
Die parallelle culturen en de scheidingslijnen ertussen kwamen net zo goed tot uiting in dagelijkse beslommeringen. Zo herinner ik me de wekelijkse markt die in tweeën was gesplitst: een deel dat ma voor haar inkopen bezocht, en een deel verderop dat er veel kleurrijker uitzag, waar je groenten kon kopen die mij toen nog compleet onbekend waren, van venkel, artisjokken, peperoncini, courgettebloemen, groene en rode paprika's tot aubergines toe met hun onwaarschijnlijk paarse glans … En toen ik haar op al die diverse tinten en het leven van jewelste dat eromheen hing wees, diende ma mij kort van antwoord: 'Da's voor vreemden!', en daar moest ik het mee stellen.
En toch zat ik met die vreemden op school en had ik er als puber een hartelijke band mee, want ik fietste met mijn klasgenoten naar hun buurten en kwam gewoon bij hen over de vloer. Het contact was misschien niet altijd even gemakkelijk vanwege de taalbarrière, maar de jovialiteit en de gastvrijheid van deze mensen staan op mijn netvlies gebrand, net zoals de exotische smaken van hun diverse gerechten die ik beslist eens moest proeven op mijn papillen. Limburg heeft me niet verdraagzaam gemáákt, het was gewoon een vanzelfsprekendheid; tolerantie is voor mij altijd de evidentie zelve geweest.
Vandaar dan ook de verbondenheid die ik voelde met mijn vriendjes en hun familie op het ogenblik dat de Belgische regering met een simpele pennentrek besloot om de mijn van Zwartberg te sluiten, en dat zonder enige begeleiding, maatschappelijke voorziening of reconversie. Sociale onrust had ik al wel eerder meegemaakt, zoals in 1961 bij de stakingen tegen de Eenheidswet van Eyskens, toen het land wekenlang platlag en mijn ouders mij mee tornden naar de betogingen in het centrum van Antwerpen. Daarvan zijn me vooral de bergen vuilnis in de straten bijgebleven. Op dat moment was ik namelijk nog piepjong en ik beleefde de beroering en de chaos meer als toeschouwer … terwijl ik er hier in Limburg, bij mijn vriendjes thuis, middenin zat.
Opeens hadden de kompels geen job meer, van de ene op de andere dag naakte ontslagen… En ik was getuige van hun verslagenheid, een ontreddering die langzamerhand omsloeg in woede en protest: zij gingen over tot het bezetten van de gebouwen en de ondergrondse schachten. Ook de twee andere Genkse mijnsites, Winterslag en Waterschei, sloten zich bij deze acties aan, want de arbeiders bij die 'putten' vreesden dat hun hetzelfde lot beschoren was. En omdat zowat iedereen in de ruime omgeving van de terrils direct of indirect voor zijn broodwinning afgestemd was op de steenkoolindustrie, groeide de onderlinge solidariteit onder de buurtbewoners. De handelaars stonden in voor de proviand van de stakers, terwijl men er ter plaatse, bij de piketten, zo goed en zo kwaad als het ging de moed trachtte in te houden door er een soort volksfeest van te maken. En daarbij mocht uiteraard de accordeon niet ontbreken. Want tegenwoordig mag iedereen dan misschien wel een beetje op een gitaar tokkelen, in die tijd was er in elke familie wel iemand te vinden die trekharmonica speelde. Vraag maar aan Rocco Granata, dat was het instrument van de volksmens – Lo sai che i minatori son legger', che portan le braghe larghe stivalon' (weet dat de mijnwerkers licht ontvlambaar zijn, dat ze brede broeken en laarzen dragen).
Op 31 januari 1966 steken de eerste opstootjes de kop op in Winterslag, maar pas wanneer de rijkswacht met houten patronen op de betogers schiet, wordt de massa woedend en breken zware rellen uit. Het korps laat versterking aanrukken vanuit Gent en Antwerpen. Dat leidt tot een escalatie in de André Dumontlaan bij de mijn te Waterschei, waar men op die bewuste maandag echte, onvervalste kogels zal gebruiken tegen de manifestanten. De gevolgen blijven niet uit: zeven zwaargewonden en twee doden, allebei twintigers, onder wie een Pool.
Beeld je even in dat men hetzelfde zou doen ginder aan de Schelde, dat men dokwerkers in de haven zou afknallen, het land zou gewoonweg te klein zijn. Maar hier, op Limburgers vuren, dat mocht, allicht in de overtuiging dat men toch alleen maar vreemde luizen zou neermaaien. Geld heiligt nu eenmaal alle middelen. De mijnindustrie was namelijk verlieslatend, zodat de kapitalistische maatschappijen en holdings hun interesse in deze nijverheidstak hadden verloren.
Dat was trouwens een unieke situatie in de westerse wereld, dat het niet de staat zelf was die zijn eigen grondstoffen ontgon, maar dat aan privé-eigenaars overliet. En onder de financiers van deze exploitanten troffen we de eeuwige Société Générale aan, de huidige Generale Bank, die tussen haakjes geldelijke belangen had in vier van de zeven Kempische bekkens. (Wordt vervolgd)
Meer van Rudy Van Giel