2 mei 2022
Enkele bedenkingen bij 'Het verborgen leven van bomen'
De Duitse boswachter Peter Wohlleben debuteerde met dit boek in 2015. Sindsdien bracht hij nog enkele boeken uit met titels als 'Het geheime netwerk van de natuur' en 'De geheime band tussen mens en natuur'. Mysteries alom dus, alsof hij de Dan Brown van de natuurliefhebbers is. Dit boek leest als een liefdesverklaring aan de bomen, een lofzang op al hun vermeende kwaliteiten: de schoonheid, de lieflijkheid, de macht en de grandeur, maar ook het frêle … Als kritisch lezer ben je echter geneigd te denken: 'overdrijf je niet een beetje, loverboy?' Kunnen ze echt communiceren, schreeuwen, leren, analyseren, herinneren, babysitten enzovoort?
Wohllebens boeken zijn bestsellers en gaan als zoete broodjes over de toonbank, maar al dat boekenpapier is, zoals hij het omschrijft, 'geraspt hout van speciaal daarvoor gevelde (en daardoor gedode) sparren en berken'. Je voelt je al lezend ietwat schuldig, minstens medeplichtig: kleeft er nu bomenbloed aan je handen? Als je al zijn beweringen gelooft, dan durf je haast niet meer uit snoeien gaan. Die beukenhaag? Moet ik eerst een offer brengen aan Moeder Natuur en dan, al dan niet doorheen een tranenvloed, met de snoeischaar uit martelen gaan? Kan men nog achteloos naar dat karkas kijken in de woonkamer: die tafel van kerselaar, het plantaardig alternatief voor een vloerkleed van ijsbeer? Wanneer zullen er acties tegen zinloos plantenleed opgezet worden nabij Zweedse meubelhandels? En al die bladeters! Waarom moet de wereld zo'n vraatzuchtig toneel zijn?!
Volgens Wohlleben kunnen bomen pijn lijden, hebben ze een geheugen en leven 'bomenouders met hun kinderen' samen, ja: ze babysitten op hun zaailingen. Alle boomsoorten? Nee, toch niet. Blijkt dat Wohlleben het vaakst met bomen 'beuken' bedoelt. Als hij schrijft dat bomen heel bedaard, sociaal ingesteld en trots zijn op hun leeftijd, dan klinkt dit zo zinvol als 'zoogdieren kunnen fietsen'. Het mag voor mij dus iets preciezer zijn, want veralgemenen is niet echt goed. Dus: beuken zijn in staat 'tot vriendschap'. Maar dan enkel met andere beuken. Wohlleben schrijft wel dat boomsoorten 'vechten met elkaar om de plaatselijke hulpbronnen', maar voor de rest krijg je tijdens het lezen van dit boek de indruk dat elk bos, elke verzameling van bomen een gemoedelijk sprookjesbos is vol genegenheid … Niet dus: het zit er bomvol separatisten! Beuken streven naar lebensraum. Je leest in Wohllebens boek zo goed als niets over wat er gepaard gaat met de typische diversiteit van tropische oerwouden. Niets over het leven in jungles. Beuken doen aan broedzorg volgens Wohlleben. Het zijn liefhebbende ouders … Waarom kan die esdoorn vooraan mijn tuin op straat daar niet van leren?! Honderden piepjonge esdoorns richten zich op luttele centimeters van elkaar dit eigenste moment op in mijn tuin, hardvochtig te vondeling gelegd, rücksichtlos rondgeslingerd, door dat ene loeder van een boom die waarschijnlijk de opvoedkunde van Rousseau hoog in het vaandel draagt.
Ze communiceren. Met ieder die het waarnemen wil. Ze schreeuwen het uit van de pijn als een rups ze bijt. En er zijn de praatzieke bloesems, natuurlijk. Ikzelf kan ze horen met mijn neus, om het op z'n Wohllebens te zeggen, het smakelijke kabaal van de lindes. Een bos is een praatbarak, bovengronds door geursignalen, ondergronds via de bekabeling van het schimmelnetwerk. 'In de levensgemeenschap van het bos wisselen niet alleen de bomen, maar ook de struiken, de grassen en misschien zelfs alle plantensoorten op die manier van gedachten.' Jawel, ze denken, dus ze bestaan. Informatie-uitwisseling bij planten kan misschien wel via geluidsgolven, oppert Wohlleben: grasplantjes reageerden met hun wortels op gekraak, ze kunnen met andere woorden 'horen'. 'Het onderzoek staat echter op dat terrein nog volledig in de kinderschoenen.' De klankentapper van professor Barabas zal misschien ooit een feit worden.
In het hoofdstuk 'Boomschool' vertelt Wohlleben hoe bomen leren. De beschrijvingen zijn op de eerste plaats tendentieuze omschrijvingen, zoals zo vaak in dit boek, formuleringen die zich heel wat dichterlijke vrijheden veroorloven. Je zou van een boom ook kunnen zeggen dat hij standvastig van aard is en daarom weigert rond te lopen. Je zou van water kunnen zeggen dat het zeer sociaal is en dat waterdruppels handig van de zwaartekracht gebruik maken om zich te groeperen. Hij beschrijft een experiment op pagina 47 met de mimosa, een tropische halfstruik waarvan de geveerde bladeren zich sluiten als je ze aanraakt. In een proefopstelling in een laboratorium (!) liet men waterdruppels vallen op hun loof: 'in het begin sloten de bladeren zich meteen angstig' (angstig?!), 'maar na een tijdje hadden de struiken geleerd dat er van het vocht geen beschadigingsgevaar uitging. Voortaan bleven de bladeren open, ook al kwam er een waterdruppel.' Ik vind dit allesbehalve overtuigend. Misschien was het mechanisme stuk, had de plant als een computer zijn nukken, of was het een mimosastruik die zich herinnerde wat regen was: veel regendruppels. Is het voor mimosa's in het wild elke regendag schooldag? Waarom zou je zulk gedrag leergedrag noemen? (Zelf had ik lang geleden ook een mimosaplantje en kon ik dit opvallend 'gedrag' vaststellen: na enkele aanrakingen met de hand vertikte zo'n blad zich nog te sluiten. Na enkele maanden stierf de plant. Moegetergd? Uitgeput? Wohlleben lezend wordt zelfmoord een mogelijke doodsoorzaak. 'Het mimosamysterie', aardige titel … )
Er zouden zich 'hersenachtige structuren' bevinden in de wortelpunten van bomen. Als wortels, zo legt Wohlleben het uit, stuiten op giftige stoffen, ondoordringbare stenen of op natte stukken, dan analyseren ze de situatie en geven ze noodzakelijke veranderingen aan de 'groeizone' of 'overgangszone' door … Wat precies een 'overgangszone' of 'groeizone' is en hoe die zone eruitziet blijft vaag, ondoorgrondelijk vaag. Het moet een mysterieuze plek zijn, daar ergens, ondergronds, neem ik aan. Die groeizone 'verandert vervolgens van richting en stuurt de uitlopers om het gevaarlijke stuk grond heen', zo lees ik. Ik vind dit alles verwarrend klinken. Wohlleben lijkt er in ieder geval van overtuigd dat zich daar, dus ergens in die wortels, 'ook nog een centrum van intelligentie, geheugen en emoties bevindt'. Verder lijkt hij uit onder meer dit te concluderen dat de grenzen tussen planten en dieren best mogen verdwijnen, 'de scheiding plant/dier is sowieso willekeurig gekozen'.
Ik had even een déjà-lu toen ik las over de eik op pagina 72. Die boom is een indringer in beukenbossen en 'het toonbeeld van matigheid en geduld'. De van nature geduldige eik! Die dook op in het wolvenboek van Radinger! Een eik – en ik neem aan grosso modo alle eiken eigenlijk – 'weet dat hij nooit aan de beuk zal kunnen tippen' en heeft zich daarom gespecialiseerd in bescheiden groei met beperkt licht. En in oud worden. 'Toch worden eiken niet hoger dan 20 meter – ze zijn nu eenmaal bescheiden en streven niet naar het hogere.' Schatjes toch. En ze laten zich wellicht even spontaan omhelzen door mensen als vele andere bomen!
Lezers die tot ontroerends toe dol op bomen zijn en ze graag aan de borst drukken, zullen smullen van dit boek. Ik hoop dat er over die kwestie ooit een degelijker en diepgaander boek verschijnt, met meer wetenschap en minder 'poëzie'.
Meer van Dirk Ooms