Kwintessens
Geschreven door Karel D'huyvetters
  • 4173 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

30 mei 2022 Homoseksualiteit, een bedreiging?
Wij genieten het uitzonderlijke voorrecht te kunnen leven in een omgeving die niet alleen gekenmerkt wordt door grote welstand, maar tevens door een benijdenswaardige vrijheid van mening en van het recht om die te uiten. Deze vrijheid is ongemeen belangrijk. Zoals Spinoza al met nadruk stelde, is ze niet alleen volstrekt verenigbaar met het vredig en eerbiedig samenleven in de staat, maar heeft het opheffen van die vrijheid zelfs tot gevolg dat de vrede en de eerbied in de staat zelf opgeheven worden ('Tractatus theologico-politicus', titelpagina).
Men zou daaruit kunnen afleiden dat de vrijheid om te denken wat men wil en te zeggen en te schrijven wat men denkt een absolute stelregel is. De uitzondering bevestigt ook in dit geval de regel: wanneer meningsuitingen in feite neerkomen op daden, moeten ze als daden beschouwd en beoordeeld worden. Aanzetten tot geweld, onder welke vorm dan ook, is zo'n uitzondering. Dat is zeker het geval wanneer dat gebeurt door bepaalde mensen in een verkeerd daglicht te plaatsen en hen valselijk te beschuldigen.
Er is ook de zogenaamde haatspraak, die in onze wetgeving concrete vorm heeft gekregen in de antiracismewet, de antidiscriminatiewet en de genderwet. Er zijn drie criteria voor de strafbaarheid van overtredingen: er moet aangezet worden om actie te ondernemen; het moet gaan om een bewuste oproep tot een bepaald gedrag; de feiten moet zich voordoen in welbepaalde omstandigheden: in het publiek, of in aanwezigheid van de beledigde persoon en een getuige; wanneer het in geschriften gebeurt, moeten ze eveneens publiek zijn, of verstuurd naar verscheidene personen.
Dat is allemaal erg algemeen. Maar het is belangrijk en nuttig die essentiële achtergrondinformatie in gedachten te houden wanneer we het over concrete toepassingen hebben.
Een zo'n kwestie is sinds mensenheugenis het voorwerp van discussie, namelijk de menselijke seksualiteit. Enerzijds kunnen we er niet naast kijken dat mensen hun seksualiteit altijd al op de meest diverse manieren beleefd hebben: al wat ook maar enigszins mogelijk is, en zelfs heel wat dat gemeenlijk voor onmogelijk gehouden werd, is ongetwijfeld al eens door mensen geprobeerd, en dat zal ook zo doorgaan in de verdere evolutie van de mensheid. Anderzijds hebben diezelfde mensen altijd al gemeend grenzen te moeten stellen aan de seksuele omgang. Dat die grenzen zeer verschillend zijn in bepaalde beschavingen en in bepaalde periodes weten we onderhand ook al. Sommige regels lijken verantwoord omdat ze zware negatieve gevolgen trachten te vermijden. Zo heeft men al vroeg vastgesteld dat voortplanting onder nauwste bloedverwanten het risico op lichamelijke en mentale aandoeningen bij het nageslacht aanzienlijk verhoogt. Het monogame huwelijk is zo wijdverbreid dat daarvoor wel goede redenen voorhanden moeten zijn, en bijgevolg zijn er ook altijd al wetten geweest die deze samenlevingsvorm beschermen en de bestraffing van de overtreding vooropstellen, al was het maar als ontrading.
Daarnaast zijn talrijke vormen van seksualiteit in bepaalde culturen, in bepaalde tijden en al dan niet officieel, toegelaten of oogluikend geduld, zoals knapenliefde, tempel- en andere mannelijke, vrouwelijke en kinderprostitutie, religieuze en andere orgieën, homoseksualiteit, om maar die te noemen. Maar evengoed zijn sommige daarvan, of zelfs alle, onder gelijksoortige omstandigheden streng verboden en bestraft. Dat is in onze westerse beschaving zeker het geval met homoseksualiteit, vooral onder invloed van het christendom. De bijbelse argumenten die men traditioneel inroept om homoseksualiteit te verbieden, wegen niet zwaar en de betekenis van de weinige citaten uit de joodse geschriften wordt terecht in twijfel getrokken. In de evangelies wordt daarover niets gezegd. In de zogenaamde brieven van Paulus wel, maar zonder enige argumentatie. Paulus' opvattingen over (onder meer!) seksualiteit en zondigheid in het algemeen worden heden ten dage als ten minste bedenkelijk beschouwd. Niettemin hebben ze ervoor gezorgd dat er een ware hetze ontketend werd tegen homoseksualiteit en tegen mensen die hun seksualiteit op deze manier beleefden. Die uiterst strenge verboden zijn allengs overal opgenomen in de burgerlijke wetgeving, en houden in vele landen stand tot op onze dagen. Maar zelfs in de landen waar men, mede op basis van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, discriminatie op grond van seksuele geaardheid verbiedt, en zelfs homoseksuele relaties en contracten wettelijk erkent, is deze discriminatie verre van verdwenen in de toepassing van de wet, en is ten minste een deel van het publiek nog steeds argwanend of ronduit afkerig tegenover deze seksuele geaardheid.
Hoewel het laatste woord daarover niet gezegd is, aanvaardt men nu echter vrij algemeen dat het wel degelijk gaat om een seksuele geaardheid, veeleer dan om een vrije keuze die men maakt, of om een ziekte, of een afwijking, of een abnormale beleving van de seksualiteit. Het ook door Kerken uitentreuren aangehaalde argument dat seksualiteit enkel toegelaten kan zijn wanneer ze gericht is op haar 'natuurlijke' doel, namelijk de voortplanting, heeft nooit steekgehouden: ook in het huwelijk is de seksualiteit slechts in enkele zeldzame gevallen op dat doel gericht, zeker in een cultuur waarin geboortebeperking algemeen ingeburgerd is.
Zoals gezegd, blijven de meningen evenwel verdeeld. Homoseksualiteit blijft de gemoederen beroeren. Ook hier in Vlaanderen en in zelfs in wat men intellectuele kringen noemt, zijn homoseksuele personen nog steeds 'anders', en ervaren zij heel vaak nog dat zij anders bekeken en behandeld worden. Dat zij zich tegen deze ternauwernood verdoken en vaak manifeste discriminatie verzetten, hoeft ons niet te verbazen, en niet te verontrusten. Bedenk dat zonder hun volgehouden inspanningen en hun strijd voor erkenning onze maatschappij zeker nog veel langer en sterker extreem homofoob zou gebleven zijn.
Wanneer hun strijd voor erkenning zelfs onder welwillende en verstandige mensen nog lang niet ten einde is, wat moeten we dan denken van de even verbeten als onverantwoorde en ongegronde uiterst negatieve houding die zowel extreemrechtse als islamitische personen, organisaties en zelfs regeringen nog steeds, en zelfs in toenemende mate tegenover hen aannemen? Zij worden in talrijke landen nog steeds met de doodstraf bedreigd, en in nog meer landen de facto tot in hun fundamentele burgerrechten gediscrimineerd.
Me dunkt dat een begripsvolle en welwillende houding dan ook aangewezen is wanneer de verenigingen en organisaties die zich inzetten voor de gelijkberechtiging van homoseksuele personen manifestaties organiseren om hun terechte verzuchtingen of zelfs maar hun bestaan onder de aandacht te brengen. Recentelijk is de zogenaamde regenboogvlag zowat het symbool geworden van de homobeweging, al was die vlag al bij de Inca's bekend, en is hij ook het symbool van de vredesbeweging. De homobeweging heeft zich ingespannen om die vlag ook op openbare gebouwen te laten wapperen bij speciale gelegenheden, zoals op 17 mei, de Internationale Dag tegen Homofobie. Bij enkele geïsoleerde incidenten hebben vandalen dergelijke vlaggen verwijderd en zelfs verbrand of verscheurd.
Wanneer iemand dan meent te moeten stellen dat men er beter aan doet zich te onthouden van dergelijke manifestaties omdat ze deze reacties uitlokken, dan lijkt dat veeleer een geval van blaming the victim, de schuld leggen bij de slachtoffers. De baldadigheden zijn inderdaad niet veroorzaakt door de compleet onschuldige, niet-bedreigende en louter symbolische acties van de homogemeenschap en hun sympathisanten, maar door de vooringenomenheid en de opgefokte haatgevoelens van onwetenden en fundamentalistische heethoofden. Het strookt niet met de waarheid dat de inderdaad vaak heftige en gewelddadige reacties tegen homoseksualiteit binnen bepaalde groepen te wijten zouden zijn aan enige provocatie door de homobewegingen. De virulente homohaat was daar immers al veel langer duidelijk en openlijk aanwezig. Het getuigt dan ook van een ernstig gebrek aan inzicht, zo al niet van intellectuele oneerlijkheid, te stellen dat 'het regenboogactivisme contraproductief is en in strijd met de gewetensvrijheid' (sic!).
Het is goed dat we ons afvragen waar die aversie tegen homoseksualiteit en homoseksuelen vandaan komt. Onmiskenbaar heeft dat te maken met de eeuwenoude kerkelijke en burgerlijke veroordeling, waardoor mensen zodanig geïndoctrineerd raken dat ze homoseksualiteit als een intrinsiek kwaad gaan beschouwen zijn, zonder zich ook maar een ogenblik af te vragen waarom dat zo zou zijn, of waarom ze dat denken. Dat zijn vooral mensen die überhaupt niet gewoon zijn om zelfstandig na te denken en veeleer de gevestigde opvattingen delen van de groep waartoe ze behoren, zeker indien dat een fanatieke religieuze gemeenschap is. Wanneer men evenwel nagaat waarom die groepen of godsdiensten homoseksualiteit veroordelen, blijkt dat de aangehaalde argumenten in feite neerkomen op apodictische uitspraken: omdat God het niet wil! Wij weten dat God geen uitspraken doet, tenzij door de mond van zijn vertegenwoordigers op aarde. Dat betekent dat het veeleer deze priesterkaste is die deze opvatting erop nahoudt. En dan rijst weer de vraag: waarom?
In het vroege christendom was de verwachting naar de imminente terugkeer van de Messias zeer hooggespannen. Dat kan een invloed gehad hebben op de negatieve ingesteldheid tegenover seksualiteit en voortplanting: het eeuwige leven was immers nabij. Daarnaast werd ook de 'zuiverheid van geest' benadrukt, en het leven volgens het geloof, dat zich niet bepaald met de seksualiteit inliet, en die van langsom meer als onrein beschouwde. Dat kwam vooral tot uiting in de voorkeur die al door Paulus was uitgesproken voor de verheven algehele seksuele onthechting voor wie dat aankon, en het dulden van seksualiteit voor wie te zwak was om zich te verzetten tegen de 'lusten van het vlees'. Het (veel latere!) verplichte priestercelibaat, dat de katholieke Kerk nog steeds volhoudt, is daarvan de meest bekende uitdrukking.
Er lijkt weinig twijfel over te bestaan dat men deze houding moet situeren in de machtsstructuur van de Kerk. Enerzijds is het veel gemakkelijker om hiërarchisch gezag uit te oefenen over vrijgestelde celibatairen dan over gehuwde mensen, die immers andere belangen en bezigheden hebben, zoals een gezin en een beroep. Anderzijds kan een gezag zichzelf slechts opwerpen, vestigen en in stand houden wanneer aan de onderdanen regels opgelegd worden en de overtredingen gesanctioneerd worden. Door een zo essentieel aspect van het menselijk leven, namelijk de relatievorming en de seksualiteit, aan banden te leggen, verwerft men een formidabele greep op de leden van de Kerk, en door de alliantie met het burgerlijk gezag ook op de bevolking in het algemeen.
Maar die mis- en ontkenning van de seksualiteit verklaart niet meteen, en niet volledig de even manifeste en zelfs absolute afwijzing van de homoseksualiteit door de Kerk en door de burgerlijke overheid. Waar de heteroseksualiteit als normaal beschouwd werd, of toch geduld (omdat het niet denkbaar is dat ze helemaal zou verboden worden voor de hele bevolking), zolang ze binnen de vastgelegde grenzen bleef, waren er geen grenzen waarbinnen homoseksualiteit toegelaten of zelfs maar enigszins geduld werd, al bestond die natuurlijk wel, en niet het minst onder de celibataire geestelijkheid.
Misschien moeten we daar wel zoeken naar de diepere gronden voor die furieuze kerkelijke veroordeling van de homoseksualiteit. De seculiere en reguliere geestelijken moesten de celibaatsverplichting onderhouden, en wij weten hoe moeilijk ze het daarmee altijd al gehad hebben: in bijna alle gevallen was het niet meer dan het niet openlijk samenwonen als gehuwden, en vaak zelfs niet eens dat. Door een verbod op heteroseksualiteit, en dan vooral op het verwekken van kinderen (en dus echtgenoten en erfgenamen) was men aangewezen op niet-reproductieve vormen van seksualiteit, zoals manuele, orale, interfemorale en anale seks, en laat dat nu juist de vormen van seksuele handelingen zijn die onder homoseksuelen gangbaar zijn. Bovendien leefden mannen en vrouwen streng gescheiden samen in grote kloostergemeenschappen, waar naast masturbatie enkel homo-erotische seksualiteit mogelijk was.
In het licht van de schandalen die vooral de jongste tientallen jaren aan het licht gekomen zijn over het seksuele misbruik van kinderen door priesters en religieuzen, past het hier tevens te vermelden dat ook dat zeker ten dele moet worden verklaard vanuit de onnatuurlijke en onhoudbare celibaatsverplichting. Ook daar gaat het meestal om homoseksuele, zij het vooral pederastische contacten. Dat was ook in de Kerk algemeen geweten (aangezien zovelen zich eraan schuldig maakten en nog meer er het slachtoffer van waren, en het dus zelden verborgen kon blijven), en dus moest daarop een streng verbod uitgevaardigd worden. Maar omdat het onvoorstelbaar was dat men dat verbod zou beperken tot de priesters en religieuzen, en dus toegeven dat het daar hard nodig was, maakte men er een algemeen verbod van op homoseksualiteit. En zoals wel vaker veroordeelt men bij anderen precies die zwakheden en overtredingen waaraan men zich zelf schuldig maakt. Homoseksualiteit was dus veeleer een binnenkerkelijk dan een maatschappelijk probleem, hoewel men van hogerhand liever had dat priesters en religieuzen er homoseksuele en zelfs pedofiele relaties op na hielden, omdat die niet tot hinderlijke publieke zwangerschappen konden leiden. De strenge bestraffing trof uitsluitend de homoseksuelen onder de leken, hoewel het daar vrijwel alleen om contacten met wederzijdse toestemming ging. De kerkelijke homoseksuelen konden hun activiteiten jarenlang ongestraft voortzetten, ook wanneer die vrij algemeen bekend waren, in die mate zelfs dat de katholieke seminaries een toevluchtsoord werden, niet alleen voor homo's, maar helaas ook voor pedofielen. De katholieke Kerk was immers altijd al, en tot op vandaag, zeer actief in het onderwijs en de jeugdzorg, en deed ook voor de liturgie een beroep op jonge kinderen, die daardoor in een uiterst bedreigende situatie belandden, zoals blijkt uit ontelbare getuigenissen.
De kerkelijke en de burgerlijke overheden hebben hun greep op het seksueel verkeer onder de mensen altijd verdedigd vanuit het argument dat zonder die wettelijke beteugeling de samenleving in een wellustige chaos zou ontaarden, waarbij iedereen zomaar met iedereen seks kon hebben, de afkomst van de kinderen compleet onnaspeurbaar zou zijn, en de mensen alleen nog aan seks zouden denken, en al hun andere verplichtingen, en niet het minst die tegenover de kerkelijke en de burgerlijke overheid, zouden verwaarlozen. Dat dit een bijzonder doorzichtig en waardeloos argument was, moge blijken uit het feit dat in primitieve gemeenschappen waar er geen uitgewerkt gezag aanwezig was, die toestanden zich helemaal niet voordeden, zowel als uit het feit dat wanneer zowel het kerkelijke als het burgerlijke gezag zijn invloed op het privéleven van het individu grotendeels heeft ingeboet, de beschaving evenmin ten onder is gegaan in een Apocalyps van wellust.
Tegenstanders van homoseksualiteit gaan vaak uit van een sterk gevoel van bedreiging. Door homoseksualiteit toe te laten of zelfs maar te dulden, vreest men dat meer kinderen, jongeren en volwassenen zich ertoe aangetrokken zullen voelen. En dus verbiedt men niet alleen de homoseksualiteit, maar zelfs om erover te spreken of te schrijven. Dat is onlangs nog gebleken in Hongarije en in Polen, maar het is nog altijd de algemene houding in talrijke staten, zoals het overigens tot voor zeer kort ook overal ter wereld was. Het valt te betwijfelen of deze vrees gegrond is. Enerzijds lijkt homoseksualiteit in de eerste plaats een geaardheid, en niet een aangeworven voorkeur waartoe men overgehaald kan worden. Het aantal homoseksuelen is niet opvallend in opmars in de landen waar men er niet meer voor vervolgd wordt. Allicht is het zo dat homoseksuelen zich daar vrijer voelen om hun geaardheid te uiten en te beleven, maar dat betekent nog niet dat hetero's zich daardoor plots aangetrokken zouden gaan voelen tot partners van hetzelfde geslacht: daarvoor is er geen enkel bewijs.
Overigens blijft het zo dat seksualiteit een uiterst complexe aangelegenheid is, zoals trouwens de meeste andere aspecten van ons mens-zijn. We hebben het wel over seksualiteit, maar wat daarmee precies bedoeld wordt in elke context waarin het ter sprake gebracht wordt, is allerminst duidelijk. In rechtbanken bespreekt men seksuele daden, zoals penetratie, en zelfs de diepte daarvan, alsof het een exacte wetenschap is. Men spreekt van homo's en hetero's, maar we beseffen maar al te goed dat er meer schakeringen zijn in dat brede spectrum. We spreken over seksualiteit alsof we er alles over weten, maar we beschikken over weinig statistieken, en de statistieken die we hebben blijken weinig betrouwbaar, omdat het nu eenmaal lastig is om mensen te overhalen al hun seksuele contacten en activiteiten te turven. We weten dat seksualiteit een belangrijke plaats inneemt in het leven van de mensen, maar de meesten onder ons hebben geen flauw idee van wat de anderen zoal doen of laten, en hoe vaak, of hoe zelden, en met wie of wat, en wat precies, en hoe, en wat ze daarbij ervaren en voelen. We weten dat we gedurende ons leven onze seksualiteit op allerlei manieren aanvoelen en beleven, van bij het prilste ontwaken ervan tot ze stilaan verpietert en zelfs verdwijnt. Over veel van die belevenissen praten we niet, zelfs niet met onszelf. We hebben geen nood aan pseudowetenschappelijke psychoanalyses om te beseffen dat deze weinig rationele benadering van onze seksualiteit aanleiding kan geven tot mentale conflicten en diepe trauma's, zowel bij onszelf als bij onze gewillige of onwillige partners.
Deze verdoezelende houding hebben we te danken, of liever: moeten we wijten aan de eeuwenlange seksuele beteugeling die het gezag heeft uitgevoerd, dat wil zeggen aan het oordeel dat sommige mensen over hun medemensen hebben geveld, aan wat de ene mens aan de andere verboden, toegestaan en opgelegd heeft, zonder dat daarvoor een goede reden of zelfs enige aanleiding was. Gelukkig lijkt er stilaan iets te veranderen, althans in de meest beschaafde landen, waar men inziet dat het gezag en de gezagsdragers zich niet dienen in te laten met het privéleven van hun landgenoten, zeker niet op seksueel gebied, zolang er geen rechtvaardige wetten overtreden worden en er geen aanwijsbare slachtoffers zijn.
Daarom ten slotte dit Bijbelwoord: 'Oordeel niet en u zult niet geoordeeld worden; veroordeel niet en u zult niet veroordeeld worden; laat los en u zult losgelaten worden. Geef en aan u zal gegeven worden: een goede, vastgedrukte, geschudde, overlopende maat zal men u in de schoot geven, want met dezelfde maat waarmee u meet, zal er bij u ook gemeten worden.' (Lukas 6:37-38).
Kwintessens
Karel D’huyvetters (°1946) legt zich toe op de geschiedenis van het atheïsme en het antiklerikalisme. Van hem verschenen Nederlandse vertalingen van de belangrijkste werken van Spinoza, met uitvoerige commentaren. Hij onderhoudt een website over Spinoza en een persoonlijke website.
_Karel D'huyvetters -
Meer van Karel D'huyvetters

_Recent nieuws

Bekijk alle nieuwe berichten

_Populair nieuws

Bekijk meer populair nieuws