20 september 2024
De handlezer
De bevrijdingsleer van Frans Wuytack
As soon as you're born, they make you feel small
By giving you no time instead of it all (…)
A working class hero is something to be
(John Lennon, 1970)
By giving you no time instead of it all (…)
A working class hero is something to be
(John Lennon, 1970)
Als ik aan Frans Wuytack denk, gaan mijn gedachten als vanzelf uit naar Marten Toonder. In 1963, drie jaar voor Wuytack naar Venezuela trok als aankomend parochiepriester, schreef en tekende Toonder de ultieme veroordeling van het hoogkapitalisme in het 104de verhaal van Tom Poes en Ollie B. Bommel: De Bovenbazen. Het is een echte armenbijbel. ‘Geld speelt geen rol’, zegt Heer Bommel. Hij kan het zich veroorloven nooit over geld na te denken, al heeft hij het hart op de juiste plaats. ‘Hm’, zegt Tom Poes. Hij leeft in de gewone wereld. De wereld van handarbeiders en handelaars, van gewetenloze boeven en gevoelloze geleerden, van handige harries en handtastelijke haaien, van sloven en stoven. De dierenfabels van Toonder zijn helderder dan elke filosofie, begrijpelijk voor iedereen, ook voor analfabeten, kinderen, dwazen, en vermolmde geesten. Bommel ‘laat Marx en Mao ver achter zich in de diepe vlucht van zijn hoogstaande daden’, belooft de flap.
Wie het kapitalisme weet te onttakelen hoort bij hem, al beseft hij het zelf niet. ‘Ik wist niet dat ik het in mij had’. Net daarop steunt zijn zelfzekerheid, zijn openheid, zijn zin voor avontuur, zijn ‘eenvoudige doch voedzame maaltijd’, zijn engagement om het goede te willen doen. En daarom geregeld met de neus tegen de muur aanloopt. En toch doorgaat. Dat is de hele overtuiging van Frans Wuytack: de wereld is de mens, de mens in zijn samenleven met andere mensen. ‘We hebben elkaar losgelaten’, zegt hij in een gesprek mat Tine Danckaerts (MO*, 28 november 2007). ‘We zijn elkaar kwijt. We hebben hele volksculturen gedropt in de riolen van monocultuur. ‘We hebben, met andere woorden, begrip nodig, nood aan elkaar terug te voelen en aan te voelen. Dat is de erfzonde bestrijden: de ondermijnende hebzucht waarvan het kapitalisme de meest verfoeilijke vorm is.
In De Bovenbazen tekent Toonder dat meedogenloos uit. De wereld wordt geregeerd door de tien rijksten van de wereld, die zich stierlijk vervelen, en hun vreugdeloos leven ‘spannend proberen te maken door hun bezittingen opnieuw onder elkaar te ruilen’. Ze zijn doodsbang dat er ‘iets zou gebeuren’, want dan dreigen ze iets te verliezen, en het kenmerk van mateloze rijkdom is net dat hij inert is. Groot geld trekt immers altijd klein geld aan. Nooit omgekeerd. Maar laat er nu een vacature zijn. De tiende man ontbreekt, tot bij een idiote weddenschap (wie is de baas van de benzinepomp?) Bommel van Poes één duit wint. Daardoor overschrijdt zijn geld de kritische massa, en gaat zijn rijkdom alleen nog geld aantrekken. ‘Een fusie’. De bovenbazen reppen zich om het nieuwe lid op te nemen in hun geïsoleerde en beschermde Gouden Bergen. In ruil moet Bommel zich afkeren van onvermogenden en liefdadigheid (‘Geef nooit geld weg’). Zelf kan hij dan aandelen ruilen, in motoren, in de energiesector, en om te beginnen in DDT. Een goede daad, denkt Bommel, want dat roeit ongedierte uit. Helaas tast het ook de bodem aan. Een natuurramp die uitbreiding neemt, het milieu aantast, woestijnen doet ontstaan – tot vreugde van de bovenbazen die nieuwe bedrijven en vastgoed kunnen opbouwen. Zelf kan Bommel niet meer aan zijn geld, het is verklonterd in zijn kluis want beweegt niet, zuigt alleen aan. Lonen worden niet meer uitbetaald. Boze stakers rukken tegen hem op. Alleen als een simpele uitvinder, Kwetal, hem een perpetuum mobile belangeloos schenkt, dat Bommel in zijn kluis aanbrengt, gaat het geld weer rollen tot gruwel van de bovenbazen: ‘Energie uit het niets!’, dat brengt niks op en leidt tot een economische ‘krach’! Bommels geld vliegt weg, de stakers zien het als manna neerdalen, al blijft er net zoveel in de kluis over als voor de fusie. ‘Zo gaan die dingen; minvermogenden vinden nog wel eens geld op straat en rapen het op, zonder te begrijpen, dat het waarschijnlijk door een bovenbaas verloren is, die het terug wil hebben.’
Ook dat is een perpetuum mobile, waarmee in al zijn ijver Frans Wuytack zijn hele lange leven heeft geworsteld. Zonder ooit, net als Bommel, zijn goed humeur, zijn optimisme en zijn overtuiging te verliezen. Hij is immers ‘uit een werkmansbroek geschud’ (Knack, 13 februari 1996), en daar wil hij best fier op zijn, want de waarden van de gewone man berusten juist op solidariteit en gezamenlijke inzet. Dé vloek voor het kapitalisme.
In een uitgebreid gesprek met La Fulana Vaca. Revista de Filosofía y Política (24 oktober 2007) beklemtoont hij hoe geweld en geld samengaan. De Groote Oorlog is er het ultieme bewijs voor: ‘He hecho, movido por toda esta verdadera tragedia, La Noche de la Libertad, y también está arriba junto con las demás obras’ – ‘Diep geraakt door deze echte tragedie, heb ik De Nacht van de Vrijheid geschreven, wat ook in mijn andere werken naar voren komt’. Op twee dagen stierven 200.000 jonge mannen aan de Ijzer. (Elders haalt hij Passendaele, de derde slag om Ieper, aan: daar vonden een half miljoen Engelsen en Duitsers op tien dagen de dood; in totaal kostte de zinloze strijd van drie en een halve maand tussen de 700.000 en 800.000 doden). In naam van de keizer, van de koningin, van het kapitaal. In Irak en Turks Koerdistan gebeuren nu dezelfde vernielingen. ‘La religión, la nacionalidad o la raza son cosas que se utilizan para velar el verdadero trasfondo, las auténticas razones. Todo esto es utilizado. Pero el gran origen de toda esta tragedia, hoy y siempre, es el capital’ – ‘Godsdienst, Nationaliteit of Ras zijn voorwendsels om de echte achtergrond te verdoezelen, de echte redenen. Alles wordt gebruikt. Maar de kern van deze hele tragedie, vandaag en altijd, is het Kapitaal’.
En het kapitaal leeft maar bij gratie van verdeeldheid, het stoort zich niet aan grenzen, ideologieën of naties. Het bevordert egoïsme, en versmacht identiteit. Want ‘er is geen identiteit van de mens zonder verbondenheid’, een begrip dat sterker is dan klassenbewustzijn, stelt Wuytack in Vonk, het blad van de Belgische afdeling van de Internationale Marxistische Tendens die in een vijftigtal landen actief is. ‘Het kapitalisme knipt die verbondenheid door. Identiteit bestaat niet zonder anderen, want al wat je aan identiteit hebt, heb je van anderen, van je moeder, je vader, je maten, je werk’ (Wim Benda & Filip Staes, ‘In Venezuela is de Wereldrevolutie bezig’. Vonk, 22 februari 2006). Hier spreekt de arbeiderszoon, niet de pastoor die zijn rok over de haag gooide toen hij in gewetensnood kwam bij de aha-erlebnis dat het kerkelijk instituut dezelfde strategieën hanteerde als de multinationals. Luister naar mijn woorden, kijk niet naar mijn daden.
Elk leerproces, ook op cultureel gebied, vertrekt immers uit ‘het grootste geschenk dat we krijgen. Dat is de universiteit van de revolutie, de volksuniversiteit’. Kunst is de intuïtieve realisatie van de verbondenheid, zij spreekt de werkelijkheid, of het nu om dichtkunst gaat, om toneel, om film, of om beeldhouwwerk. ‘El arte es el loco que hace vivir’, kunst is datgene wat doet leven. Wuytacks uitgangspunt is ‘het humaniseren van het volksverlangen’, de spiritualisering van het dagelijks bestaan. Elk kunstwerk brengt een verhaal over het leven in gemeenschap, reikt de hand naar de lezer, de toehoorder, de bewonderaar, de voorbijganger. Daarbij werd hij geïnspireerd door zijn generatiegenoot Augusto Boal (1921-2009), een Braziliaans dramaturg en activist. Hij zag ‘de werkelijkheid als theater en niet omgekeerd, het theater als verbeelding van de werkelijkheid’ (MO*, art.cit.). Dat betekent dat in de sloppenwijken van Caracas de mensen spontaan over hun lief en leed improviseerden, want daar hadden ze greep op, en er zat geen intellectueel standenverschil in tussen acteurs en publiek. ‘Wij zochten tijdens het spelen naar oplossingen en creëerden actie. Na zo’n theaterstuk gingen we naar de barrio’s (wijken of kwartieren), en dat waren er nogal wat in Caracas: en begonnen we riolen aan te leggen. We pasten toe wat we toonden, het was theater van de daad.’
Dat houdt ook de omkering aller waarden in. ‘Een mond is muiten’, schreef de dichter Lucebert, in opstand komen tegen wie je wil bevelen of overtuigen of misleiden. Maar ook als priester hield Wuytack zich niet bezig met overtuigen. Sterk onder invloed van de Bevrijdingstheologie, die haar grondslag kreeg op een vergadering van de Consejo Episcopal Latinoamericano (CELAM, De Latijns-Amerikaanse Bisschoppenraad) in de Colombiaanse staat Medellin (1968, Wuytack was toen al twee jaar in Caracas), verwierp hij het zelotisme. Hij schaarde zich achter het inzicht dat de Kerk moest uitgaan van de armen, en de economische uitbuiting afwijzen door grootgrondbezitters, militaire dictaturen, en Noord-Amerikaanse kapitalisten. Wuytack was daar zeer vatbaar voor: hij had als zeventienjarige vrijwilliger met Abbé Pierre en zijn Emmaüsstichting in Parijs ontheemden, dompelaars en landlopers onderdak bezorgd. Tijdens zijn studies in Leuven – hij was een late roeping want had al op zijn veertiende de school ingeruild voor scheepsboutenslager op de Boelwerf van Temse – had hij ook al kennisgemaakt met de gedachten van voorlopers die hun conclusies hadden getrokken uit het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). Er was Camillo Torres, die zou sneuvelen als lid van een marxistische verzetsbeweging (1968); dom Helder Camara, die in 1970 zijn paleis verkocht en een sociale werkplaats opzetten; en Óscar Romero, die fel stelling nam tegen de junta en de inbreuken op de mensenrechten in El Salvador, maar door uiterst rechtse doodseskaders werd vermoord in 1980. Wuytacks inzet werd ‘beloond’ met uitwijzingen, ontzetting uit zijn ambt en gevangenis.
Daar leerde hij de eenvoud van zijn kunstovertuiging echt verwoorden. ‘Toen ik de tralies van mijn cel vastgreep, zag ik mijn arbeidershanden. Je hebt er alle tijd ze te bekijken.’ En hij begreep: de hand gaat voor de geest. Handen zijn er om te scheppen, vorm te geven, solidair te zijn, te voelen, te strelen – niet om ze te laten misbruiken voor vlag of geweer. De (Front)gedachte van ‘nooit meer oorlog’ is terug te vinden in zijn overtuiging dat het geweer moet gebroken worden, zoals in het Interbellum de War Resisters’ International deden, de VOS, de dienstweigeraars, de gewetensbezwaarden. Het vloekt soms met zijn eigen verzet, hoe pacifistisch ook, toen hij zich een tijdje aansloot in 1973 bij een linkse verzetsgroep in de bergen van Venezuela, of toen hij de acht weken lange staking van de Antwerpse dokkers in datzelfde jaar tot de laatste minuut verdedigde – en in het ziekenhuis belandde: ‘Voor iedere staker één politieagent’, schreef Trouw (24 mei 1973). ‘Conform haar reputatie, trad de Rijkswacht niet zachtzinnig op’, ook niet tegen een vrouwenbetoging. ‘Tijdens deze betoging werd zelfs door de politie geschoten.’ Reden genoeg voor het Nieuwsblad van het Noorden (14 augustus 1974) om Wuytack in dezelfde rij te zetten als Pieter Daens, Camillo Torres, Daniel Berrigan, Pinto de Oliveiro en tal van andere dwarse priesters. Wuytack zelf verwijst in een gesprek met Ronald Marrero (Aporreo.org, 5 september 2006) naar de eigenlijke grondlegger van de bevrijdingstheologie, de Peruaanse dominicaan Gustavo Gutiérrez en zijn boek Teologia de Liberación (1971): ‘Ik geloof niet in een revolutie zonder bewustzijn, dat is een auto zonder benzine’.
Maar nooit heeft Wuytack zijn eigen lot aangegrepen om het te verwerken in zijn kunst. Zijn doel bleef immers ‘te ontdekken dat je een stuk bent van de oneindige energie in het heelal. Bewustwording is een fantastische ervering: weten dat je niet meer dat stofje bent, maar jezelf’.
Kunst heeft niets vandoen met de imitatie van de werkelijkheid, met de schoonheid van de weergave. Ze moet de werkelijkheid zijn, tastbaar en vrij van hermetische interpretaties. Kunst is de mens, met handen gemaakt, met handen als woordenboek. Anders ‘gaat het alleen om galerij, geld en grote Jan’. Handen zijn het gevoel. Soms buigen ze naar elkaar, zoals in het bronzen beeld De Tijd dat ooit op een pleintje stond in Zwijndrecht, van 1998 tot 2017, wat verloren in de wijk Ter Locht. (Terloops: In de wijk La Matica, Los Teques, een stad 25 kilometer buiten Caracas, is er een pleintje genoemd naar ‘Padre Wuytack’ zelf). Toen werd Ter Locht platgewalst, het standbeeld is nu in de Heidestraat, wijk Nieuwland, geplaatst.
Onderaan ligt op de witsteen een enorme hand, zij stelt de gemeenschap voor. In een krul lijkt een andere, kleinere hand te grijpen naar de onderste, de drang tot versmelting, die tijd kost, juist om identiteit te krijgen – zoals Tijd en Mens, dat zich in 194 Tijdschrift van de Nieuwe Generatie noemde, en in het openingsnummer nadrukkelijk schreef dat het de jongeren van toen een stem wou geven, die ‘niet door professoren maar door de oorlog waren opgevoed’. Ze wezen het rationalisme af dat alleen de onmacht aantoonde om de mens als een vrij en transcendentaal wezen te kunnen zien. ‘Wij willen terug naar de mens in zijn concrete en reële verschijning en gedaan maken met de uniformen en de systemen die de eenheid van de mens verminken. Wij keuren de theorieën af, die de mens onthechten van de tijdsinvloed, maar willen ingrijpen én op de tijd én op het individu.’ Eerst komt de daad, dan pas de theorie. Want rationaliteit, zegt Wuytack, is het wapen van de heersers, die verdelen en mensen als koopwaar beschouwen – de verbruikersmaatschappij. De mens gaat ten onder aan ‘mercantilisme’. Hij mag geen marionet worden. Kunst is dan evenmin een koopwaar, en nog minder een tempel voor geprivilegieerden. Hij citeert Friedrich Engels: als we cultuur ontoegankelijk maken voor de armen en behoeftigen, voor de werkende klasse ook, ‘dan kunnen we niet spreken over vrijheid. Geld is in de kapitalistische maatschappij een wapen van vrijheid’.
In dat opzicht heeft hij een boeiend experiment opgezet in de gevangenis van Almería El Acebuche (Spanje). Hij zette er zijn beeldententoonstelling Momentos op eind 2015, niet zomaar, maar ‘ik wil mezelf ontdekken en een werkelijkheid die verschilt van de dagelijkse sleur. Beeldhouwen is onderzoek en een manier om je door waar te nemen en te verbeelden vrij te voelen’ (‘Es encontrarse a sí mismo y a una realidad diferente de lo cotidiano. Esculpir es una búsqueda y una manera, a través de la observación y de la imaginación, de sentirse libre’ – Diario de Almería, 31 december 2015). Vooral het vervolg was interessant. De directeur van de gevangenis stemde ermee in om van april tot juni 2016 Wuytack een workshop te laten geven die de opgeslotenen konden volgen. Het project Esculpez la Libertad trok 860 geïnteresseerden in de bajes, en leverde ettelijke tentoonstellingen op. Het project liep tot 2020. Dat kon de pijn van opsluiting en isolatie verlichten.
Over pijn en vreugde had hij trouwens al in 1985 (28 november-8 december) in Costa Rica (waar hij toen met zijn vrouw en kinderen woonde, en zijn jongste dochter Francesca geboren werd; de kost verdiende hij als tabaksplukker in Santo Domingo de Heredia) een opstelling van 20 beeldhouwwerken en 6 tekeningen georganiseerd. De pijn die hij verwerkt in zijn beelden is authentiek want existentieel, schreef Juan Carlos Flores Zúñiga in La Nación, ‘con la angustia auténtica y no con la que buscan gratuitamente alguno’. Juist zijn doorleefd politiek engagement (identiteit) én zijn rechtlijnigheid in zijn kunstfilosofie (toekomstgericht) maken dat hij het persoonlijke en het universele kan overbruggen. Dat valt hem niet moeilijk in het beeld Ciego (Blind): opnieuw zijn er de gewrongen handen, nu dooraderd en misvormd, naar mijn gevoel de wanhopige poging om de ander te vatten, te ‘be-grijpen’ zoals hij in een gesprek met Stef Bos aangeeft. Want aarzelend strekt zich ook een kleine hand naar boven uit. Een heel ander beeld heet Insultado (Beledigd). Drie onaffe aangezichten, alleen neus, mond en kin zijn uitgewerkt, vloeien in elkaar over en reiken (hersenloos) naar den hoge. Voor Zúñiga schuilt hier angst achter, angst voor de zonde. ‘Con Wuytack ocurre que ese contacto puede volverse aterrador, nunca indiferente: sus masas descubren el asombro personal ante el pecado humano’ – ‘Het gebeurt dat een contact angstaanjagend wordt. Maar het blijft nooit onverschillig. Hun massa geeft persoonlijke verbazing te zien’. Je kunt het ook anders zien. Gezichten versmelten omdat ze een driekoppige Kerberos vormen die staat tussen tijd en gedachte, tussen isolatie en gemeenschap. Maar de recensent heeft wél gelijk dat er nooit ongeïnteresseerdheid in Wuytacks beelden steekt.
Er zijn namelijk andere beelden waarin gezichten in repen zijn getrokken. Dat beschouwt hij als positief op zoek gaan naar eigen identiteit, zeker bij jongeren. De verticaliteit van andere beelden roept beelden op uit de Mayacultuur. Wuytack heeft grote waardering voor de aardse spiritualiteit, die uit de werkelijkheid stamt, niet uit de leer. Daarom is ook zijn poëzie vormelijk niet zo schematisch of doordacht. Het gaat eerder om lange spreuken die uit het dagelijks leven komen. Ik geef één voorbeeld:
None
Ik ga er niet verder op in, omdat ze een aparte behandeling verdienen. Alle vijf: De Terugkeer van de Mens, jawel, 1982; Aan het Einde van de Nacht, 1983, met een voorwoord door Jan Vercammen; De Overzijde, 1985; Esfera Humana, 1986; De Tunnel van de Tijd, 1988. Evenmin op zijn volkstoneelstukken, die door hun improviserende aanpak moeilijk na te trekken zijn. Het gaat onder meer om Het Proces, De Revolte of De Weg. Zo laat hij een moeder met tien kinderen verhalen over hoe haar man bij een betoging koudweg werd doodgeschoten door de politie, en hoe ze berooid achterblijft. Tenslotte heb ik nog geen beeld van de zelfgemaakte filmpjes die Wuytack, terloops maakte tijdens zijn arbeid, en van de documentaire films waarin hij een vooraanstaande rol speelt zoals Dokstaking ’73 van Robbe de Hert & Frans Buyens (1975). En hier lopen de wegen van Wuytack en Toonder uit elkaar. Wuytack houdt het bij een collectieve inzicht. Toonders Heer Bommel verzucht: ‘Een Heer moet ook alles alleen doen’. Wuytack zal er snel de hand op leggen.
[Op 21 september vindt de vernissage plaats van een grote culturele vredeshappening ‘De terugkeer van de mens’, met werk van Frans Wuytack. De 90-jarige kunstenaar opent zelf de tentoonstelling, samen met Stef Bos. Meer info: https://vrede.be/nl/kalender/expo-de-terugkeer-van-de-mens]
Bekijk hier 'Het lot schreef me in aan de universiteit van het leven', een overzicht van leven en werk van Frans Wuytack.
Meer van Lukas De Vos