4 oktober 2024
De oude man en de zee
Fernand Papon is niet meer. De overtuiging was er nog altijd, maar de kracht niet meer. Hij is zacht ingedommeld, een schim van zichzelf. Maar het voorbeeld blijft.
Fernand Papon
Tot de laatste snik is hij blijven strijden voor zijn idealen, zijn ambacht, net als de oude visser die het in Hemingway's The Old Man and the Sea moet opnemen tegen de natuurkrachten en de haaien. Ook de pers kent haar haaien, en dat is waartegen hij zich rechtlijnig zijn hele lange leven is blijven afzetten. Hij streefde naar bewondering voor schoonheid en menselijkheid, en vooral naar degelijke journalistiek. Die zag hij afkalven, door een teveel aan kapitaal dat de redacties stroomlijnt, een teveel aan elektronica, een teveel aan afschrijverij, een teveel aan commercialisering, een teveel aan nepnieuws. Hij wist, net als de visser, dat hij een verloren strijd voortzette. Maar net als zijn voorbeeld Willem van Oranje trok hij zich op aan Audaces fortuna juvat – De fortuin staat aan de kant der stoutmoedigen. Of, eerder in het Frans (toen dat nog werd aangezien als de cultuurtaal bij de Antwerpse elite), nam hij een uitspraak van Oranje over: 'Point n'est besoin d'espérer pour entreprendre, ni de réussir pour persévérer'. Doorgaan, dat was zijn eer.
Hij heeft zijn eigen krant, De Nieuwe Gazet, zien uitdoven, opgeslokt door een anonieme koepel. Maar net als de oude zeeman, die na 85 dagen vruchteloos vissen een reusachtige zwaardvis, een marlijn, aan de haak slaat die hij niet tot amper kan overweldigen, had ook Papon stille bewondering voor het gevecht dat hij moest leveren voor de eigenheid van zijn krant, voor zijn liberaal gedachtegoed, voor de juistheid van formulering. Hij heeft het zien verslonzen en had medelijden met de tegenstander die hij niet kon harpoeneren zoals de visser deed. En altijd zijn er derde krachten die ten koste van de visser of de journalist de buit naar zich toetrekken. Bij Hemingway zijn het de vraatzuchtige haaien die alleen een skelet overlaten voor de visser zijn hachje nog kan redden. Bij Papon was het tanend cultuurbesef. De handen zijn leeg, maar de dromen blijven.
Alleen de fierheid was gered. Hij heeft dan ook op alle vlakken het eerbiedwaardige beroep van eerlijk journalist met hand en tand verdedigd. Papons verdienste valt moeilijk te overschatten. Hij ging even breedvoerig en welbespraakt als discreet te werk. Steeds hield hij een oog op de hoge standaarden die hij eiste – en kreeg – van de journalisten die lid waren of wilden worden van zijn filmbond. Ik herinner me dat mijn eerste aanvragen tot lidmaatschap van BBF begin jaren zeventig zelfs geweigerd werden. Niet omdat ik te dom of onbetrouwbaar was (mag ik toch hopen), wel omdat ik geen volwaardig journalist was: mijn hoofdopdracht lag toen immers in de academische wereld.
Papon is een schakel die niet weg te denken is tussen twee totaal vreemde generaties. Er was die van zijn voorganger, Marc Turfkruijer, van diens zoon Mon (te vroeg gestorven in 2008), en van het katholieke boegbeeld Joz. Van Liempt, een generatie die nog alles veil had voor volksopvoeding en hoge zedelijkheid. 'Een filmkriticus helpt mee in de ontwikkeling van films die waar zijn op menselijk gebied en artistiek te koesteren zijn', schreef Leon Duwaerts in 1955. Een generatie die in film vooral ethische en ideologische onderbouwing zocht voor de eigen overtuigingen ten koste van afstandelijke analyse. De andere generatie is de mijne. Die van Andere Sinema, De Nieuwe Filmgids, Fugitive Cinema, de semiotiek en het structuralisme, de leerlingen van André Vandenbunder, de zware theorievorming (van jungiaanse ideeën bij Ivo Nelissen en de Peirceaanse filosofie, tot Bourdieu en Bachelard, Barthes en Lacan bij Michel Apers, Mark Holthof of Jan Jespers), kortom de betweterige wijsneuzen die weinig op hadden met ontspanningsfilms. Een generatie die nu zelf dreigt opzij geschoven te worden als 'te hoogdravend en onbegrijpelijk', door mediamanagers, Amerikaanse superproducties en 'universa', platte onderhouding en superhelden uit meestal slechte comics.
Papon kwam uit de oude school. Geëngageerd sociaal-liberaal in hart en nieren, helemaal in de stijl van de negentiende-eeuwse pleitbezorgers voor mondigheid en individuele ontwikkeling. Hij kon de zon zien schijnen in andermans water. Hij was niet te beroerd om maatschappelijk dienstbetoon en esthetische waardering boven scherpslijperij en de nogal geforceerde geplogenheden van het filmwereldje te stellen. Hij wist goed dat ik niet zijn politieke gezindte was toegedaan, maar hij ijverde tijdig voor een zinvolle opvolging aan het hoofd van de – toen nog – Antwerps-Limburgse afdeling van de unitaire BBF. 'Het moet een erkende beroepsjournalist zijn', zij hij eenvoudig. 'Iemand de plichtenleer van het vak hoog houdt.' Met wie hij liefst ook van gedachten kon wisselen over de Wetstraat, de Groote Oorlog, de opera, de haven, de geopolitiek. Tegelijk kon hij moeilijk de behaagzucht en nogal plompe vergaderpolitiek van de nochtans even vrijdenkende nationale voorzitter, Roland Lommé, velen. Veel pose, veel poeha, veel glitter, veel eigendunk – much ado about nothing: Papon had er een broertje aan dood. Hij zat liever in de uilenbak bij de laatste Pollack aan de oesters in Cannes. Niet dat hij geen verborgen ijdelheid had. Hij was doodgelukkig toen wij erin slaagden hem een lintje te bezorgen toen zijn geestesgenoot Patrick De Wael Vlaams minister van Cultuur was (1985-1992). Stille vreugde in de Rex-bioscoop, ereknoop netjes in het linkerrevers gespeld.
Fernand Papon
Drie dingen zijn me altijd opgevallen. Antwerpen. Beroepseer. Breeddenkendheid. Wellicht nog aarzelend en met enige argwaan heeft hij mijn demarches gevolgd toen ik de gordiaanse knoop van de nationale filmbond doorhakte en resoluut koos voor de eigen weg. Het landschap was veranderd. Thematische journalistenbonden verloren langzamerhand hun invloed en betekenis. Het monopolie van baron Heylen had plaatsgemaakt voor de kille exploitatiehuizen van de grote concerns. De filmbond kon niet anders dan de trend volgen van de nationale AVBB: er ontstonden door de bevoegdheidsoverdrachten naar de deelstaten twee vleugels, een Vlaamse en een Franstalige. BBF werd VVF. Toen de vete tussen de Luikse en overwegend Franstalige Brusselse afdelingen ziekelijke trekjes begon te krijgen (met zelfs onderlinge gerechtelijke procedures) en alleen de Antwerpse afdeling nog geld afdroeg aan de BBF, koos ook Papon voor de Vlaamse kaart. Nuchterheid haalde het van nostalgie. De loop van de wereld is niet te stuiten en is vooral niet gebaat met achterhoedegevechten.
Papon is er altijd in geslaagd de ideologische tegenstellingen te overbruggen – Raoul Maelstaf was een onwrikbaar socialist, bij de katholieken waren er progressieven (Maria Rosseels, Ivo Nelissen), gematigden (Jos Horemans) en onbuigzamen (Joz. Van Liempt), de liberalen hadden een brede kijk (John Rijpens), de nationalisten (Walter Soethoudt) waren luidruchtig, het jongere grut dacht links. Overtuiging viel aan te moedigen, maar wie een loopje nam met de deontologische regels was een gruwel voor Papon. Hij vergaf, maar trok besluiten tot royeren toe, of het nu ging om een gewone recensent dan wel een bestuurslid. Hij was daarbij nooit wars van enige zwaarwichtigheid.
De mooiste pose van Fernand Papon was immer die bij een tafelrede, zoals kort voor het Switel afbrandde op 31 december 1994 en er vijftien doden vielen. Het haar met brylcreem platgelegd (dat hoorde zo in de jaren vijftig en zestig), stijl Gene Kelly, Fred Astaire of Bing Crosby, de snor netjes getrimd, de onafscheidelijke hoornen bril met zwaar montuur, de linkerhand in de vestzak, hoofd wat schuin, das keurig in de broeksriem, spiekbriefje opvallend onopvallend in de rechterhandpalm. En dan improviseerde hij, vaak met een zwaar Antwerps accent, zoals het een betrouwbare, burgerlijke voorzitter betaamt. Met een kwinkslag, met anekdotes uit het verleden, gelardeerd met overjaarse spreekwoorden, een milde politieke uithaal, en vooral een hart voor zijn filmmensen. En altijd geflankeerd door zijn montere echtgenote, de blik op hem gericht, bewonderend en aanmoedigend, zichzelf wegcijferend ook. De dood van Simone Schellens, toen hij al in Knokke woonde, is hij nooit te boven gekomen.
Snapshots heeft hij nooit kunnen lezen, e-bladen waren hem totaal vreemd. Soms drukte ik dan kopieën af, die hij monkelend las. Hij was erg opgezet met de aandacht die wij aan hem besteedden in het septembernummer van 2023, ter gelegenheid van zijn 95ste verjaardag. Want zijn bescheidenheid heeft verhinderd dat hij in de annalen van de filmgeschiedenis ten volle is opgenomen. Wie googelt vindt nauwelijks iets over Papon, op Wikipedia is hij afwezig. Onterecht. Hij was nu eenmaal van een generatie die hemdsmouwen oprolde (of manchetknopen gebruikte), sjekjes rolde (of sigaren rookte, redacties hingen in een mist van rook), stoer aan de toog hing met ministers of proleten (liever naast een actrice eigenlijk in een bruine kroeg of aan de feestdis), nog met de hand schreef. Blogonkundig. Het mocht toen nog allemaal. Nu niet meer. En dat verklaart voor een stuk de ontgoocheling die langzaam binnensloop. De wereld was veranderd, er was een virtuele wereld ontstaan, van snickers en wargames, een bespiedingsmaatschappij ook, met overmatige controles en verlies aan privacy, van smartphonekijken en tabletbinge. Papon zag het aan met lede ogen, hij zocht naar de oude geborgenheid van de donkere filmzaal. Zoals acteur Vik De Wachter schreef in Humo op 13 mei 2008: 'Ik wil films absoluut op groot scherm zien. Ik ga enkel en alleen daarom naar de bioscoop. Ik erger me namelijk dood aan het volk dat er tijdens het weekend massaal binnenstroomt, bakken taco's en emmers popcorn meezeult, zich de hele voorstelling lang volpropt en ongestoord zit te kletsen en te gsm'en. Ellende!' Het wegvallen van de persvisies in Antwerpen gaf nog een slag aan zijn wanhoop.
Fernand Papon
De magie van de film, de verwachtingsvolle duisternis in de zaal, het rode pluche, de vreemdheid van Amerikaanse westerns toen een indiaan nog een roodhuid was, de platvloerse frivoliteit van de Franse komedie (nog in 1976 nam Papon de verdediging op zich van het 'krikkel ventje' Louis de Funès na diens hartaanval, tegen de stuitende kritiek van het satirisch blad Le Canard Enchaîné): ze ademden een beheersbare werkelijkheid uit. Papon schreef toen over L'Aile ou la Cuisse (1976): 'Men kan zich nog best amuseren met zijn culinaire avonturen als paus van de Franse cuisine, die in de clinch geraakt met een zekere Tricatel, ongekroonde koning van de "gaarkeukengastronomie" – iedere gelijkenis met ene Jacques Borel is louter toevallig'. (Voor de jongeren: Borel was de 'Napoléon du prêt-à-manger', de fastfoodkoning, simpelweg de Franse McDonalds die toen 'Restoroutes' heetten vanaf 1968). Gek genoeg herkende Papon toen niet het wat vettiger komisch talent van Coluche, hij hield het bij het springkonijn Pierre Richard, 'le grand blond avec une chaussure noire' (1972). Ze zijn weg, voorgoed uitgestorven, die Franse komieken. In de plaats krijgen we dinosaurussen en Marvel-kloons.
De wereld is verbrokkeld geraakt, atomair geworden. Schoonheidsbeleving heeft de plaats geruimd voor zielloze meetbaarheid. Dan is enig heimwee te stade. De oude man had de zee gezien, en besloot aan de wal te blijven. Knokke (Klein-Antwerpen) beseft het niet, maar een groot man is heengegaan. Fernand Papon verdient een struikelsteen voor Cinematek. En voor de Cartoon's. En om het goed te maken: een plaat aan de gevel van WZC Polderparel.
Meer van Lukas De Vos