11 december 2024
Mia
Onlangs stroomde de Gentse Vrijdagsmarkt vol om Mia van Gorki mee te zingen. Het was alweer tien jaar geleden dat de legendarische frontman Luc De Vos was overleden. Na de begrafenis stonden buiten de kerk toen al tienduizend mensen in een oorverdovende stilte te rouwen.
Daartoe opgetrommeld zong iedereen deze keer luidkeels het iconische nummer Mia mee. Gebrek aan toonvastheid werd niemand ten kwade geduid. Anderen huilden binnensmonds. Aan hun gezicht was te zien dat een teveel aan emoties hen belette enige noot uit te brengen. De menigte hulde zich aandoenlijk eensgezind in een soort universeel verdriet dat ontstaat wanneer een zanger die het volk wist te beroeren, het leven laat.
Luc De Vos was een zanger zonder pretentie, van simpele komaf en van oorsprong zelfs een rasechte punker die zich expliciet, bijna bij wijze van geloofsbelijdenis afzette tegen roem en gezag. Met Mia had hij vanuit een intuïtieve verbondenheid met het lot van zijn tijd- en lotgenoten een song gecreëerd waarin vele gewone mensen zich herkenden, zonder dat ze direct konden uitleggen waarom. Eenduidige liederen zijn rapper uitgeleefd dan wat meer eigen- en geheimzinnige, veellagige brouwsels.
Mia brengt een onsamenhangend verhaal, verzen die op het eerste gehoor weinig met elkaar te maken hebben maar samen een sfeer scheppen waarin mensen zich dertig jaar geleden in elk geval goed konden herkennen. Leefden ze immers niet in een evenzeer onsamenhangende wereld die hen anderzijds een vreemde soort van warme bescherming bood? De middenstand regeerde het land, klinkt het in het lied en dat mocht je letterlijk nemen. Vakbonden en gilden deelden in de laatste decennia van het vorige millennium in dit natte land bezijden de Noordzee samen de lakens uit. Een bizar democratisch spel zorgde ervoor dat nu eens de enen dan weer de anderen hun accentje mochten leggen. Het fundament was eerder gelegd, na de tweede wereldoorlog en na glasheldere analyse van hoe het zover was kunnen komen dat massa’s ten prooi waren geraakt aan ophitsende volksmenners. Dat fundament nam de vorm aan van een behoorlijk robuuste sociale zekerheid, die als een nationale trots gold en die niemand openlijk in twijfel durfde te trekken. Werkloosheidsuitkeringen waren onbeperkt in de tijd en een indexering van de lonen gold als garantie op welvaartvastheid. Stegen de prijzen dan stegen de lonen. Er was met andere woorden hoop voor iedereen.
Dertig jaar later klinkt de song nostalgisch. We hebben ons inmiddels collectief laten meesleuren in een ander verhaal dat van over de grote plas kwam aangewaaid. Zelfs de sociale democratie verloochende de herinnering aan de sociale strijd van weleer en tekende een zogenaamd derde weg uit. Als we het grote geld wat meer ontzagen, zou naast welvaartvastheid ongekende materiële welvaart ons deel worden, zo luidde geleidelijk het nieuwe adagium. Het zou heus niet alleen meer gaan om een wasmachine, een televisie en een auto. Quasi gratis toegang tot internet, onbeperkt telefoneren, fotograferen en chatten deden ons geloven dat het sprookje waar kon zijn. Dat communistische regimes kort daarvoor waren geïmplodeerd leverde een ander onomstotelijk bewijs dat een schitterende toekomst ons toelachte als we de sukkelaars wat minder zouden gaan bepamperen en de succesvollen onder ons wat meer zuurstof zouden geven. De opgeheven arm van Jacob Van Artevelde herinnert er ons aan dat ons volk niet ongevoelig is voor dat soort kwakzalverij.
We zijn dertig jaar later en we weten ondertussen alweer wat beter. De hoogmoed van een geglobaliseerde eengemaakte markt botste in het oosten op de gekrenkte nationale eer van het vroegere Sovjetrijk. Het verzet van enkele boeren tegen een geciviliseerde Israëlische machine lijkt onder de volhardende onderdrukking niet verneveld geraakt, zoals kolonisten hadden gehoopt. Er is geen eengemaakte wereld waarin het geur- en kleurloze kapitaal de weg wijst. Er is geen vrede voor iedereen.
Het onsamenhangend gevoel au fond gedragen te worden door een middelmatigheid waarin de ene zijn zelfstandige dromen najaagt die wellicht nooit verwezenlijkt geraken en de andere vrede neemt met het leven zoals het is, is verdwenen. Met getrokken messen en hun hoofd vol zotte aangeprate wensdromen staan volkeren en klassen terug tegenover elkaar. Het weeë gemeenschappelijk gevoel tot iets of tot een deel daarvan te behoren maakte plaats voor een gepolariseerde sfeer, waarin onzekerheid, angst, woede en diep verdriet met elkaar wedijveren, net als voor de analyse.
Mensen zijn sociale betekenisgevers. Ook op dit gevoel van unheimlichkeit kleven we graag namen. Ook in een tijdsgewricht van dreigend geweld, van een gecommercialiseerde obsessie voor migratie- en misdaadnieuws, waarin we hopeloos door markt- en efficiëntiedenken dat nergens op slaat uit elkaar gespeeld zijn, zingen we graag schouder aan schouder onze hymnen. Mia is vanuit die existentiële noodzaak om ons verbonden te voelen, een soort vlag geworden die wappert over een verlangen dat even diffuus is maar ook even juist aanvoelt als de tekst van de song.
Luc De Vos wordt de held van pretentieloze middelmatigheid die we wat graag terug tegen de hoogmoed waarin we ons lieten meesleuren, zouden willen inruilen, althans indien we ons daar bewust van waren en vervolgens wisten hoe daaraan te beginnen.
Meer van Hans Claus