10 september 2025
De islam en de dhimmi's
Koert Debeuf schrijft over het Midden-Oosten en wat je moet weten om het te begrijpen (zie zijn boek 'Wat je moet weten om het Midden-Oosten te begrijpen', De Bezige Bij, 2025; zie ook 'De Gedachtestreep', aflevering met Koert Debeuf). Als achtergrond is er een historisch luik. Ik heb daar enkele bedenkingen bij. Ik meen dat Koert Debeuf sommige zaken te rooskleurig voorstelt. Bij deze een reactie.
Voor alle duidelijkheid: ik heb het boek van Koert Debeuf gelezen en vond het heel interessant. Maar in het gesprek met Johan Braeckman gaat hij dieper in op de historische achtergronden. Daarbij stelt hij sommige historische feiten – volgens mij – te positief voor. Ik denk daarbij aan de Arabische veroveringen in de eerste eeuwen na de dood van Mohammed. Eerder heb ik daarover geschreven in de recensie van het boek van historicus Justin Marozzi, De Arabische veroveringen. De verspreiding van de islam en de eerste kalifaten (2023, oorspronkelijk in het Engels, uit 2021). Hieruit blijkt dat veroveringen met veel geweld en bloedvergieten gepaard gingen. Koert Debeuf heeft wel gelijk als hij stelt dat het succes van de Arabieren deels te wijten is aan de verzwakking van het Byzantijnse rijk en het Perzische rijk, die elkaar in de vorige periode lang bestreden hebben en zo uitgeput raakten. Ook de overgang van het Omajjadische naar het Abbasidische rijk binnen de islam ging gepaard met veel bloedvergieten: de Omajjaden werden uitgemoord. Een uitzondering daarop is de Omajjadische Abd al-Rahman die wist te ontsnappen, die uiteindelijk in het Iberische schiereiland belandde en daar het emiraat van Córdoba stichtte in 756.
Het vele geweld bij de veroveringen is mij vooral bekend uit de geschiedenis van Al-Andalus, het Moorse Spanje. Als Spanjeliefhebber heb ik daar meer over gelezen. Getuige onder meer het boek van Luk Corluy, Al-Andalus 711-1492. Acht eeuwen godsdienststrijd in Spanje (2020), dat ik eveneens besproken heb. De auteur gaat nauwgezet in op de vele veldslagen en de strijd. Een boek dat me ook is bijgebleven, is The myth of the Andalusia Paradise (2016) van Darío Fernández-Morera. Dat maakt een einde aan de alom geldige opvatting van een 'paradijselijk' Al-Andalus waarin joden, christenen en Moren samenleefden onder een Moorse leiding die heel tolerant was. In het Spaans spreken we dan van 'convivencia', het vreedzaam samenleven van verschillende geloofsovertuigingen.
De verovering van het Iberisch schiereiland door Arabieren en Berbers verliep niet vreedzaam, zoals sommige bronnen ons willen doen geloven. Integendeel, die verovering was een ware jihad, in de militaire zin van het woord. Fernández-Morera toont aan dat in de islamitische teksten uit die tijd jihad alleen begrepen kon worden in de militaire betekenis en dat er geen sprake was van jihad in de betekenis van 'inspanning' of 'streven' (om een betere moslim te worden), zoals sommige moslims ons vandaag willen doen geloven. In elk geval verliep de veroveringstocht door Arabieren en Berbers met veel geweld. Steden en kerken werden vernield en platgebrand, mannen werden gedood, vrouwen en kinderen gevangen genomen om te dienen als slaven (dus ook als seksslavinnen). In bepaalde gevallen – als de bewoners van een stad zich vreedzaam opstelden en zich wilden onderwerpen aan de veroveraars – bleef de stad gespaard van dit geweld en werd een zogenaamd 'vredesakkoord' gesloten. Dan waren de keuzes voor de inwoners beperkt: zich tot de islam bekeren, terechtgesteld worden (mannen) of slaaf worden (vrouwen en kinderen) ofwel het dhimmi-statuut aanvaarden en de djizia-belasting betalen. Door deze vredesakkoorden gaven de Moren tijdelijke privileges en autonomie aan de Visigotische seculiere en religieuze leiders die geen weerstand boden. Zo konden de Moren, die minder in aantal waren, verder oprukken. Maar geweld tegen niet-moslims bleef steeds een stok achter de deur, zodat je niet kunt spreken over twee evenwaardige partijen in zo'n akkoord.
Dit dhimmi-statuut dat werd verleend aan de aanhangers van het 'boek' (de bijbel) gaat terug op het verdrag van Omar. Dit is een verdrag dat volgens de traditie vlak na de oorspronkelijke moslimverovering rond het jaar 640 is overeengekomen tussen de tweede kalief, Omar ibn al-Chattab, en de christenen van Syrië. Niet-moslims kregen hiermee de status van dhimmi's. Het dhimmi-statuut is een historisch feit in de door moslims veroverde gebieden na de dood van Mohammed. De verovering van het Iberisch schiereiland lag in het verlengde van deze expansie, die we gerust imperialistisch mogen noemen. Interessant is ook dat Justin Marozzi als bijlage in zijn boek de tekst van het verdrag van Omar opneemt. Zo verneemt de lezer rechtstreeks wat het dhimmi-statuut inhield.
In haar boek De islam in 500 woorden (2015) schrijft Hind Fraihi het volgende: 'Dhimmi betekent in het Arabisch "beschermeling". Om precies te zijn, gaat het om de juridische bescherming die een islamitische staat biedt aan niet-moslims. (…) De dhimmi mocht zijn religie blijven uitoefenen, maar had weliswaar beperkte burgerrechten.' Dit dhimmi-statuut heeft lang bestaan in de moslimwereld; in 1908 werd het afgeschaft in het Ottomaanse rijk. Maar als je het boek van Darío Fernández-Morera leest, begrijp je pas dat woorden als 'bescherming', 'beschermgeld', en 'beperkte burgerrechten' zware eufemismen zijn. In de praktijk waren niet-moslims hiermee tweederangsburgers die vooral vernederd moesten worden door de moslims en die zich steeds bewust moesten zijn van hun onderdanigheid aan de moslims. Fernández-Morera spreekt in zijn boek over 'maffiapraktijken': 'betaal beschermgeld en we zullen uw zaak beschermen, zo niet …' Inderdaad, geweld tegen niet-moslims bleef steeds een stok achter de deur.
Dhimmi is bij ons jammer genoeg een te weinig bekend begrip, dus heeft het zin om hier even bij stil te staan. De dhimmi's hoefden zich niet te bekeren tot de islam, op voorwaarde dat ze zich hielden aan een aantal strikte regels. Deze omvatten onder meer: bestaande gebedshuizen (kerken, synagogen, kloosters) konden blijven, maar er mochten geen nieuwe gebouwd worden zonder toelating van islamitische heersers en herstellingen van schade werden beperkt of uitgesloten; kerkgebouwen of andere gebouwen van joden en christenen mochten nooit hoger zijn dan moslimgebouwen; aan de buitenzijde van kerken mochten geen kruisen te zien zijn; dhimmi's moesten onderdak bieden aan moslimreizigers en niet aan spionnen; de koran hoefde niet aan hun kinderen onderwezen te worden; hun religie mocht niet in het openbaar worden beleden, zoals door middel van processies; kerkklokken mochten niet geluid worden, christenen mochten geen kruisje dragen op hun kleiding; dhimmi's mochten geen moslims willen bekeren; ze moesten respect tonen tegenover de islam en de moslims; dhimmi's mochten zich niet kleden (groene kleding) of gedragen als moslims.
Joden moesten een geel teken op hun kleding dragen om aan te duiden dat ze jood waren; een dergelijke maatregel gold ook voor christenen. Dhimmi's mochten niet te paard rijden, ze mochten wel op een ezel rijden, maar dan alleen zijdelings gezeten (zoals vrouwen, met de bedoeling hen te vernederen). Bedoeling van het verbod op paardrijden was dat geen jood of christen ooit in een fysiek hogere positie zou zitten dan een moslim. Uiteraard was de jaarlijkse djizia-belasting verplicht te betalen (voor mannen, mannelijke gezinshoofden). Deze was hoger dan de belasting voor moslims (zakat). In feite kwam dit dhimmi-statuut neer op verplichte onderdanigheid jegens moslims. Op het beledigen van de islam of de profeet stonden strenge straffen. Dhimmi's leefden dus in angst en onderdanigheid. De angst om beschuldigd te worden van belediging van de islam of pogingen tot bekering tot het christendom was een van de grootste factoren bij het aannemen van een nederige houding tegenover moslims. Het dhimmi-statuut maakte een ware samenleving van op gelijke voet geplaatste religieuze gemeenschappen onmogelijk. Dhimmi's konden zich wel bekeren tot de islam, om aldus vrij te worden van de djizia-belasting. Omdat moslimmannen mochten huwen met een christenvrouw en hun kinderen als moslims werden opgevoed, was er eveneens een geleidelijke vermindering van het aantal christenen. Moslimvrouwen mochten onder geen beding huwen met een niet-moslim. Joden hadden op hun beurt ook strenge eigen regels die een vermenging met andere volksdelen met een andere godsdienst verhinderden. In die zin bleef hun gemeenschap klein maar stabiel.
Het gesprek met Koert Debeuf gaat niet over Al-Andalus, maar wat we hier schreven over dhimmi's geldt ook voor christenen en joden in andere door de islam veroverde gebieden. Het verklaart ook waarom in de loop der eeuwen de veroverde gebieden steeds meer islamitisch werden. Ik meen dat dit een belangrijke aanvulling is op het historische luik van zijn gesprek over het Midden-Oosten.
Het gesprek met Koert Debeuf gaat niet over Al-Andalus, maar wat we hier schreven over dhimmi's geldt ook voor christenen en joden in andere door de islam veroverde gebieden. Het verklaart ook waarom in de loop der eeuwen de veroverde gebieden steeds meer islamitisch werden. Ik meen dat dit een belangrijke aanvulling is op het historische luik van zijn gesprek over het Midden-Oosten.