6 november 2025
Uitvoeren van euthanasie is vanaf 1 november 'gewone geneeskundige hulp'
'Indien u als arts een euthanasie uitvoert, ontvangt u vanaf 1 november 2025 hiervoor een honorarium.' Op 21 oktober werd via verschillende medische kanalen dit 'heuglijke' nieuws verspreid. 'Einde-lijk! Het werd tijd', reageerde de voorzitter van het weliswaar kleine Algemeen Syndicaat van Geneeskundigen, 'dit werd zelfs al opgenomen in het akkoord Artsen-Ziekenfondsen en men reserveerde een budget vanaf 2020!' Dat wordt betwist door het grootste landelijke syndicaat BVAS-ABSyM dat meer dan de helft van de stemmen heeft in de geneeskundige technische raad van het RIZIV. Dat orgaan staat in voor de 'langzame' nomenclatuurvorming sinds 2019, onder druk van minister Frank Vandenbroucke. Alhoewel dat syndicaat onlangs nog staakte tegen de hervormingen van 'die socialist die de artsen wantrouwt', waren ze in de jaren na de euthanasiewetgeving het wel eens met één standpunt van een toenmalige socialistische minister van justitie, Laurette Onkelinx (2003- 2007) en sociale zaken en volksgezondheid (2007-2014) die ze voor alle andere aspecten niet vertrouwden.
Onkelinx herhaalde meermaals dat euthanasie verwijst naar een misdrijf, met name moord – alhoewel dit niet expliciet in de strafwet staat zoals abortus – en dus geen normaal medische zorghandeling genoemd kan noch mag worden. Een nomenclatuurnummer was uitgesloten. Artsen geneerden zich om iets te vragen, tenzij sommigen het tarief van een huisbezoek; patiënten voelden zich schuldig niets te kunnen betalen en stortten soms een bijdrage voor de Palliatieve Zorg, Kom op tegen Kanker of de vzw Recht op Waardig Sterven.
Maar zoals de tijden en de zeden veranderen ook ministers. De liberale minister Maggie De Block (2014-2020) zorgde voor een vergoeding van de adviserende andere en tweede arts via een constructie buiten de euthanasiewetgeving om. Die artsen krijgen nu 177,50 euro op hun rekening gestort via een opgericht LEIF-EOL-consortium dat meteen controlerend werkt voor het RIZIV dat hen het bedrag, meestal laattijdig, in trimestriële periodes stort. De Block bereidde ook een vergoeding van de euthanasietoepassing voor maar moest de wettelijke goedkeuring overlaten aan een volgende regering.
Haar partijgenoot minister van justitie Vincent Van Quickenborne (2020-2023) zorgde er 'heerlijk helder' voor met een nieuw ingevoegd 'financieel' artikel 13 in de euthanasiewet, 20 jaar na de eerste wetspublicatie: 'De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, voorzien in een vergoeding voor de arts die de euthanasie toepast en het bedrag, de voorwaarden en de modaliteiten van deze vergoeding bepalen evenals de regels voor de betaling van deze vergoeding'.
In de volgende regering – de huidige – kon minister Vandenbroucke twee jaar later op 25 juli aankondigen dat artsen vanaf 1 november 180,24 euro kunnen aanrekenen. Waarom heeft de politiek zolang gewacht om euthanasie als een medische prestatie te erkennen? Waar wacht de politiek nu op om een euthanasietoepassing op te nemen in de patiëntenrechtenwet, als mogelijkheid van stervensbegeleiding? Naast de andere mogelijkheden van stopzetten of niet meer opstarten van behandeling, palliatieve sedatie …? Gekaderd binnen een palliatieve zorgsetting, overlegd en opgevolgd in een 'Advanced Care Planning'? ACP is de 'wettelijke' omschrijving van een nomenclatuurnummer (103692) dat huisartsen eenmalig mogen gebruiken voor hun patiënten met een GMD die als palliatief worden geïdentificeerd volgens de identificatieschaal van de palliatieve patiënt, ter waarde van 107,37 euro.
Het is geweten dat minister Vandenbroucke de euthanasietoepassing wilde overhevelen naar zijn hernieuwde patiëntenrechtenwet maar dat hij botste op het verzet van sommige coalitiepartners. Zijn 'zet' om het via een nomenclatuurnummer te introduceren, is vergelijkbaar met de terugbetaling van een abortusingreep in het begin van deze eeuw … Ook daar duurde het jaren om dit als een medische zorghandeling te erkennen en wordt het nu terugbetaald via een revalidatieovereenkomst met het RIZIV ter waarde van 582 euro, met een remgeld van 4,5 euro door de vrouw.
Voor het 'uitvoeren van een euthanasie' met nomenclatuurnummer 107251 (ambulant) – 107262 (hospitalisatie) zal geen enkele patiënt een remgeld betalen. Toch blijft er een aantal vragen. Onder deze prestatie valt ook het vaststellen van het overlijden en het invullen van de overlijdensakte, wat bij geen enkel ander overlijden gehonoreerd wordt. De materiaalkost wordt betaald maar de te gebruiken medicatie moet de patiënt volledig zelf betalen. Die kost tussen 65 en 80 euro voor de orale methode, als de patiënt zelf het middel tot zich neemt (als ultieme vorm van zelfbeschikking), en kan oplopen tot 335,20 euro voor de intraveneuze methode, toegediend door de arts.
Het middel dat gebruikt wordt voor palliatieve sedatie, zonder nomenclatuurnummer, kost de patiënt voorlopig niets. Er blijft dus nog discriminatie in de nomenclatuur en de terugbetaling maar voorlopig kunnen we toch van een mijlpaal spreken dat na 23 jaar (!) euthanasie wordt beschouwd als een 'gewone geneeskundige hulp, aanrekenbaar door elke arts' en als 'diverse technische verstrekking zonder remgeld terugbetaald voor elke patiënt'.