6 oktober 2020
Je suis Charlie? Jij ook?
In Parijs is het proces gestart over de aanslag op de journalisten van het tijdschrift Charlie Hebdo, een aanslag die inmiddels alweer vijf jaar geleden plaatsvond, in januari 2015. Velen onder u zullen het blad nooit in handen hebben gehad en het misschien ook niet kunnen smaken omwille van zijn radicaal anarchistische karakter. Maar de spectaculaire aanval door terroristische islamisten is wellicht wél in het geheugen blijven hangen. Die gebeurtenis was bovendien aanleiding om een debat op gang te brengen over de vrijheden van mening, pers en religie.
De verontwaardiging bij velen over deze aanval op de vrije meningsuiting was in ieder geval groot, in die mate zelfs dat verschillende regeringsleiders voorop liepen in een omvangrijke manifestatie ter verdediging van die vrijheid. Toch was er – uiteraard – daarover geen eensgezindheid. Niet alleen vele moslims, ook niet-radicale, voelden zich helemaal niet 'je suis Charlie', ook vele anderen met uiteenlopende politieke en religieuze opvattingen waren het niet eens met die slogan. Het meest verrassende was de tegenstand van nogal wat progressieven en linksdenkenden, die meenden dat er toch niet zomaar moet worden ingehakt op al gediscrimineerde minderheden, dat men toch rekening moet houden met bepaalde gevoeligheden, dat men toch niet nodeloos moet kwetsen, dat er toch een zeker respect moet zijn tegenover andermans geloofsovertuigingen enz. Ik vind dat van die 'linksen' nog steeds een merkwaardige reactie omdat ik altijd heb gedacht dat het ging om rebelse geesten en vrijdenkende mensen. Natuurlijk moet men niet in het wilde weg gaan kwetsen, beledigen of bespotten, maar harde kritiek, spot, humor, ook blasfemie moeten kunnen. Wie dat niet kan aanvaarden, heeft een probleem met een van de grondslagen van onze democratische rechtsstaat of is het slachtoffer geworden van wat tegenwoordig de linkse identiteitspolitiek wordt genoemd. Wie bovendien het onderscheid niet kan maken tussen de spot van Charlie, en de bagger op de sociale media en van uiterst rechts, die heeft een probleem van intellectueel inzicht.
Het probleem van hoever maatschappelijke en religieuze kritiek kan en mag gaan, is er altijd geweest en zal er altijd wel zijn. In onze diverse maatschappij is de kritiek op de islam niet weg te denken en dat zal nog lang zo blijven. Ook wij als vrijdenkende humanisten zitten dikwijls in de knoei met de religiekritiek op de islam. Mijn bescheiden ervaring leert me dat ook de vrijzinnig-humanistische beweging hierover verdeeld is. Velen zijn het niet eens met de verregaande, vrijmoedige aanpak van Charlie en dromen veeleer van het ideaal van de interreligeuze dialoog. Dat klinkt erg mooi, maar het leidt ook naar zelfcensuur en inperking van de eigen overtuigingen. Soms wordt het dan zelfs moeilijk om voluit de beginselen van onze seculiere maatschappijstructuur te verdedigen. Wie daarentegen pleit voor een volmondige kritiek raakt al gauw in de problemen, want zit je dan niet sowieso in het uiterst rechtse kamp, bij de islamofoben? Is het daarom dan niet opportuner grondige kritiek in te slikken? Waar kan men trouwens met een meer gefundeerde, rationele kritiek nog terecht? Mag men nog echt vrij-denken?
De vraag hoe ver de meningsvrijheid mag gelden zonder verdacht te worden gemaakt als extreemrechts, hoeft niet altijd over religiekritiek te gaan. Een gelijkaardige discussie is nu opgedoken naar aanleiding van de coronacrisis. Dat er nog zoiets mogelijk zou zijn als een pandemie, was zodanig onvoorstelbaar geworden dat paniekreacties zo goed als onvermijdelijk waren, soms tot het hysterische toe. Hoewel, mag ik dat wel zeggen zonder als een ontkenner van het probleem te worden weggezet? De angst, ook aangewakkerd door degenen die zegden dat paniek niet nodig was, zeker bij de wat ouderen, was zodanig dat ongeveer alles kon worden opgelegd, dat onze normale vrijheden bijna onbeperkt aan banden konden worden gelegd, dat elementaire sociale contacten konden worden verboden, dat spionageachtige toestanden het nieuwe normaal werden, dat vele zieken niet meer werden behandeld, dat rusthuizen tot gevangenissen werden omgetoverd. We zwijgen dan nog over het succes van het 'eigen volk eerst'-syndroom: de eigen provincie, de eigen gemeente, het eigen recreatiedomein, de eigen fitnessclub, het eigen strand voorbehouden voor het volk op het eigen grondgebied. Plots werd het als normaal ervaren dat de meest fundamentele vrijheden werden weggevaagd. Heel het volmachtenkader van de coronamaatregelen en zeker alle mogelijke straffen steunen nochtans op juridisch broddelwerk, waarvan de grondwettelijkheid kan worden betwist. Eminente juristen hebben dit, zij het wat voorzichtig, beaamd en de voorzitter van het hof van beroep te Antwerpen heeft dit bij de opening van het nieuwe gerechtelijke zittingsjaar openlijk aangeklaagd. Niet zolang geleden hebben we gelijkaardige paniekreacties gezien naar aanleiding van de terroristische aanslagen. Toen moest er stante pede een nieuwe antiterroristische wetgeving uit de grond worden gestampt. Die dreiging is inmiddels grotendeels weg, maar die wetgeving bestaat natuurlijk nog steeds … ook voor andere dingen. Michael Van Peel schreef terecht in De Standaard dat we hele brokken van onze privacy, en daar bleef al niet veel meer van over, met de coronamaatregelen hebben opgegeven en ook die maatregelen gaan niet meer weg als corona voorbij is. Maar mag je dat allemaal nog wel zeggen? Je wordt als kritikaster al snel weggezet als een onverantwoordelijke virusverspreider, als een trumpiaanse ontkenner, als een neonazistische complotdenker, als een van die idioten die boel maken tegen de 'coronawaanzin'. Al een geluk dat stilaan ook meer en meer experten op de onredelijkheid van bepaalde maatregelen wijzen. Een van de beste quotes inzake corona kwam trouwens van een rusthuis- – pardon WZC – bewoner die zei: 'Om te beletten dat ik doodging, hebben ze me belet te leven.' Dergelijke rebelse reacties hebben we meer nodig. Maar goed, de angst overheerst …
Nee, ik heb niets tegen moslims, maar kritiek op de islam is, binnen de grenzen van de wettelijkheid, een fundamenteel recht van meningsuiting. En nee, ik ben geen coronazot, ik doe geen onnozele dingen, ik respecteer de maatregelen, althans binnen de redelijke grenzen van het gezond verstand, maar ik wil wel leven en zonodig ook in dit verband harde kritiek kunnen geven. Ik probeer altijd, als het even kan, Charlie te zijn.
(Dit artikel verscheen eerder in De Scheldegeus, nr. 15, oktober 2020.)
Meer van Nico Jacquemin