16 december 2020
Over pretentieuze kunst
Alle economische sectoren delen in de klappen die Covid-19 uitdeelt, maar niet elke sector geniet evenveel medeleven van de maatschappij. En daardoor automatisch van de politieke beslissers die de financiële, verzachtende zalf moeten aanbrengen. Nu de zorgsector een deel van de koek kreeg en zelfs de horeca op veel begrip kan rekenen, valt nog te bezien hoeveel er straks zal overblijven voor de kunstensector. Als ergens het woord 'subsidieslurpers’ valt, is dat zelden vriendelijk bedoeld.
De bijzondere aandacht, of het gebrek eraan, die de overheid nu aan de dag legt voor de kunsten zal wel iets met centen, of liever met het gebrek aan centen, te maken hebben. Maar een ander aspect lijkt me minstens even belangrijk. De roep om een canon en de manier waarop die waarschijnlijk zal worden ingevuld, was nog voor de huidige coronatoestanden een signaal dat er donker weer op komst was.
Ik heb het over wat de onlangs overleden Roger Scruton, de filosoof van het gezonde conservatisme, de hoge en de lage cultuur noemde. Zeg maar, het verschil tussen pakweg Bozar of De Singel enerzijds en 't Echt Antwaarps teoater anderzijds. Het is allemaal cultuur, maar er zit volgens mensen als Scruton een waardebeladen hiërarchie in. Dat verschil heeft vaak, maar niet noodzakelijk, iets met financiële draagkracht van de cultuurliefhebber te maken. Eerder gaat het over de sociale verschillen langs de breuklijnen van opleiding die de kunstbeleving volgen en sturen. Dat is de beleidsmakers ook opgevallen, vermoed ik. Met als gevolg dat ze zich zijn gaan afvragen of Jan-met-de-pet en de lagere middenklasse het snobisme van de hogere middenklasse moet helpen betalen. Niet dat ik een concert met werk van Sjostakovitsj, Stockhausen of Eötvös snobistisch vind, maar ik zie daar bijzonder zelden een Jan-met-de-pet, laat staan Youssef-met-de-fez.
De argumentatie voor subsidie en tegen besparingen is bekend en snijdt ook hout. Als je kunstenaars wilt die straks met 'hoge' kunst Vlaanderen wereldwijd een schitterende uitstraling bezorgen – zodat je in de toekomst ook nog iets hebt om in je canon op te nemen -- dan moet je vandaag investeren in de ontelbare beginners, die zoeken, tasten, vallen en opnieuw vallen om dan uiteindelijk toch maar weer op te staan. Een meerderheid verdwijnt in de coulissen, een deel timmert sukkelend verder aan de weg en enkelingen zullen schitteren. Het probleem is dat je nu niet weet wie waar terecht zal komen. Klaar, duidelijk, kom op dus met die poen!
Eerlijk gezegd verwacht ik dat de slimmere exemplaren aan het beleidsroer dat ook wel weten. Zo moeilijk is die analyse nu ook weer niet. Ik denk dat er eerder iets anders speelt dat veel meer doorweegt. In absolute cijfers en in verhouding tot het totale budget, gaat het immers over bescheiden bedragen. De onderliggende agenda bij heel dat subsidieverhaal heeft iets te maken met twee andere redenen. De eerste is triviaal. Je plast met je links-kritische hautain-artistieke attitude niet ongestraft tegen het been van de rechtse politicus die de subsidiekraan bedient. De tweede reden is iets subtieler, maar even rancuneus. Niet de enige, maar een belangrijke boosdoener is de pretentieuze kunst.
Wat is dat dan, pretentieuze kunst? Sta me toe iets persoonlijks te vertellen, niet als kenner, want dat ben ik niet, maar als liefhebber van allerlei vormen van kunst. Mijn moeder leerde me als kind klassieke muziek appreciëren met het romantische, zeer melodieuze repertoire van bijvoorbeeld Puccini, Verdi, Gershwin. Later leer je dan zelf Wagner, Mahler en de late twintigste eeuw kennen. Standaard parcours, niets speciaals aan de hand. Tot … tot je vastloopt tegen een muzikaal plafond of een muur-van-niet-begrijpen. Jarenlang liep ik gefrustreerd rond en was ik ervan overtuigd dat het aan mezelf, mijn gebrek aan kunst- en muziekopleiding lag. Ik wou niet opgeven en bezocht zuchtend concerten van Berio, Goeyvaerts, Boulez, Schönberg, Webern, enfin dat soort dodecafonisch volk. Geen flintertje melodie waar je je kunt aan vasthouden zoals aan de plot van een roman. Ik begreep er geen bal van en ervaarde het als een domein waar ik buitengesloten werd. Ik had de sleutel niet; ik kende de code niet. Frustratie. Iets zeer vergelijkbaars speelde zich af bij de conceptuele kunst. Je weet wel, tentoonstellingen van het Kassel-type waar een hoopje achtergebleven rommel in de hoek geen vergetelheid van de poetsploeg is, maar een peperduur significant kunstwerk dat in z’n dooie eentje de gehele Westerse kunstwereld heeft doen kantelen. Of dat beweert men toch. Hebt u in de jaren tachtig van vorige eeuw eens geprobeerd het experimenteel theater te volgen, of eventueel een die hard free jazz-concert? En? Genoten? Allemaal in hetzelfde bedje ziek.
Dan kwam natuurlijk de periode van: je hoeft het niet te begrijpen, je moet het ervaren. Wie weet, een parallel met sommige Franse postmoderne wijsgeren die dingen zegden van het type: ik schrijf niet om begrepen te worden, maar om gelezen te worden. Laat de muziek tot je spreken zonder dat je je er iets bij afvraagt. Laat het sub-conceptueel binnenkomen. Het zal wel. Bij Górecki, Glass en Pärt lukt dat aardig, maar die worden dan door de beroepscritici weer niet echt ernstig genomen. Te gemakkelijk blijkbaar. Maar vooral, als je het niet snapt, als je het niet beleeft, dan is dat jouw schuld. Moet je maar niet zo dom zijn. Sukkel, moet je je maar niet vastklampen aan het soort gepasseerde kunst dat wij, de échte kunstkenners (sic), al lang achter ons gelaten hebben.
Ik kan nu wel mopperen, maar mijn onvermogen hoeft niet te betekenen dat die kunst pretentieus is. Ik heb tenslotte geen opleiding ter zake en ik kan geen noot muziek lezen. Misschien moet ik beter mijn best doen? Een kunstenaar mag toch verwachten dat de consument van zijn creaties ook een inspanning levert. Om middeleeuwse kathedralen te 'lezen' moest je toch ook de code kennen. Elke kunstperiode had een eigen idioom. Dus: lees, studeer, oefen. Kinderen moeten ook witloof leren eten.
Ik heb er lang, te lang over gedaan om het zelfverwijt van me af te schudden. Maar uiteindelijk is dat toch gelukt door verklaringen van kunstenaars zelf. In een interview van Messiaen lees ik dat het er bij die muziek helemaal niet meer over gaat het mooi te vinden of over het genieten van harmonieën, maar over de vraag of de structuren boeiend zijn. Tijdens een cursus hedendaags klassiek hoor ik dat het helemaal nooit de bedoeling geweest is om via klanken in vervoering te raken, je wordt verondersteld te 'genieten' van onder andere interessante kantelingen en spiegelingen van de harmonieën. Tsja … Zat ik dus met het verkeerde deel van mijn brein naar die muziek te luisteren.
Maar ik ben echt helemaal genezen van zelfverwijten na interviews en documentaires waarbij een aantal grote namen door de mand gevallen zijn op het moment dat ze mij dachten te overdonderen met wijsgerige duiding van hun werk. Dat hadden ze misschien beter niet gedaan.
Niet in alle, maar in te veel gevallen heeft de keizer echt geen kleren aan van zodra een kunstenaar zijn werk wijsgerig denkt te duiden. Vaak gaat het over klassiekers waar filosofen al eeuwen op lopen te sabbelen. Maar hoe de kunstzinnige verbeelding van zo’n probleemstelling, middels pakweg, een lege zaal met gerangschikte keien, de zaak dan eindelijk inzichtelijk moet maken, is me een nog veel groter raadsel. Men tracht je te vangen in een verbaal labyrint dat echt nergens toe leidt. Vaak lukt dat, omdat men erin slaagde zichzelf wijs te maken een filosofische vraag 'ontdekt' te hebben, waarop ze dan een artistiek 'antwoord' formuleerden. Op vernissages ruikt het verdacht vaak naar gebakken lucht.
Minstens gedeeltelijk (!) hebben kunstenaars het aan zichzelf te danken dat de immer armlastige politiek de tering naar de nering zet als het gaat over het subsidiëren van als kunst vermomde pretentieuze huisvlijt.
Meer van Max Schneider