Kwintessens
Geschreven door Luc Vervloet
  • 5459 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

18 februari 2021 Een pleidooi voor een niet-brandmerkende tenlastelegging
Dit is de eerste van twee bijdragen waarin ik stilsta bij de rechtspraktijk en enkele summiere voorstellen doe om de rechtsbedeling te verfijnen. Maar vooraf dit: wie ervan verdacht wordt zich schuldig te hebben gemaakt aan een delict, moet zich voor de rechter verantwoorden, punt uit. Zelf ontving ik een dagvaarding om voor een politierechter te verschijnen. Daar heb ik op zich geen probleem mee, wel met de manier waarop een en ander is verlopen.
De lectuur van de dagvaarding/aanklacht sloeg mij met verstomming.
Die zou het karakter moeten hebben van een neutrale en respectvolle tenlastelegging, die de verdachte – tot nader order onschuldig – in zijn waardigheid laat. De aanklacht die ik ontving, is daarentegen een voorbeeld van hoe het niet hoort. Het is een botte, gratuite beschuldiging: onbeleefd, intimiderend, niet met redenen omkleed en 'gesloten'. Ik ga hier kort op in.
De dagvaarding is opgesteld in 'ambtenarees', vol gallicismen en niet-geijkte uitdrukkingen. Zo'n document moet in een correcte en toegankelijke taal zijn geschreven, niet in een specifiek taalregister. Dat is niet enkel een kwestie van beleefdheid, maar ook van democratie. Het is evident dat de communicatie van Justitie, als openbare instelling (en nog wel met dienstverlenende en beschermende functie) moet zijn gericht op een breed publiek, dat wil zeggen een doelgroep die overwegend niet juridisch en ambtelijk geschoold is. Bovendien is de tekst soms polyinterpretabel en dus bron van twijfel en misvatting. Een zin als: 'Wij, Procureur des Konings, gelasten […] te verschijnen […] om […] op onze besluiten het vonnis te horen uitspreken', suggereert dat het de aanklager is, niet de rechter, die de besluiten neemt (het vonnis velt). Een basisbeginsel van de rechtsstaat is nochtans dat het de rechter toekomt, onafhankelijk, neutraal en vrij van elke druk, een uitspraak te doen op basis van wat zij/hij van alle partijen te horen krijgt. De aanklager kan niet rechter én partij zijn. Overigens, 'op iemands besluiten iets aanhoren' is een onbestaande uitdrukking. Ook daardoor is de zin niet eenduidig, dus niet met zekerheid, te interpreteren.
De dagvaarding is intimiderend van toon. De aanklacht is niet neutraal geformuleerd. Meer, zij heeft een uitgesproken suggestieve teneur.
Rechtsfilosofen en constitutionalisten zijn het erover eens dat de neutraliteit waaraan een overheidsambtenaar (in functie, t.o.v. de burger) gehouden is, niet alleen betekent dat die neutraal moet zijn in woord en daad, maar ook elk vermoeden en elke schijn van partijdigheid moet vermijden. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor een overheidsdocument.
Een dagvaarding mag niet suggereren dat de schuld al bewezen is; zij mag niet de schijn wekken dat de schuldvraag niet langer het voorwerp van onderzoek en deliberatie vormt. Welnu, de tenlastelegging is zo opgesteld dat de feiten lijken vast te staan en bewezen. De aanklager poneert stelligheden; nergens uit zij mogelijkheden of vermoedens. In dit stadium van de procesgang is dat voorbarig.
Uit de tenlastelegging is inderdaad iedere nuance – en bovenal elke twijfel – gebannen. Met andere woorden: de mogelijkheid van onschuld (van de beklaagde) of vergissing (van de aanklager) wordt gewoonweg niet ingecalculeerd. Dat is om drie redenen verwerpelijk.
1) Wetenschappelijk. Een rechtgeaarde onderzoeker (die dus 'waarheid' nastreeft) gaat principieel uit van twijfel. Dit noemt men 'de wetenschappelijke attitude' of ook 'intellectuele eerlijkheid'. En een oordeel – bijvoorbeeld een vonnis – kan maar rechtvaardig zijn, als het berust op waarheid. Dat is wat ik bedoel met een 'gesloten' dagvaarding: het 'open einde'-perspectief ontbreekt (de mogelijkheid van vergissing of onschuld wordt niet verdisconteerd).
2) Psychisch. Wanneer men de mogelijkheid van onschuld of vergissing openhoudt, dan laat men de beklaagde in zijn waardigheid. Door het ontbreken van dat voorbehoud, krijgt de aanklacht een bezwarend – culpabiliserend, mogelijk zelfs stigmatiserend – karakter. Dat laatste is afhankelijk van de veerkracht c.q. kwetsbaarheid van de beklaagde. Niet alle mensen zijn psychisch (even) sterk. Een tenlastelegging moet zich verheffen boven het niveau van de verdachtmaking. Doordat de aanklager niet respectvol ten laste legt, maar aanklaagt (en inherent hieraan verbonden) verdacht maakt, wordt zijn/haar tenlastelegging meteen ook een straf; niet de iure, wel de facto. Anders gezegd, juridisch mag dan van bestraffing geen sprake zijn, psychologisch is dat wél het geval. Welnu, bestraffing die voorafgaat aan de rechterlijke uitspraak: ook dat is in tegenspraak met de beginselen van de rechtsstaat. Reikt de macht van een aanklager werkelijk zo ver dat die, zonder enige bewijsvoering, een (voor)oordeel de wereld in mag spuien, de goede naam van een onschuldige – want: niet-veroordeelde – burger te grabbel gooien, diens zelfvertrouwen en psychisch welzijn aantasten en, nog voor de rechter uitspraak heeft gedaan, een straf opleggen? Het lijkt wel alsof de beklaagde – om het simpele feit dat hij aangeklaagd wórdt – op voorhand al een lesje verdient.
3) Ethisch. De aanklager vertrekt van een preferentiële keuze. Zij gaat uit van een negatief mensbeeld en vertrekt van het schuldprincipe. Dat is een vooroordeel. Bovendien vormt de schuldvraag een eindpunt; zij is het resultaat van overleg en deliberatie, niet het vertrekpunt. Nergens staaft zij die preferentie: zij expliciteert nergens de grond waarop haar (voor)oordeel gefundeerd is. Meer zelfs, de tenlastelegging wordt niet met precieze redenen omkleed. Zij verwijst naar de artikelen van het strafwetboek die (mogelijk) overtreden zijn, maar beschrijft nergens de concrete inbreuken. En toch is dat van groot belang. De beklaagde moet zijn verdediging immers optimaal kunnen voorbereiden.
Dat is het wat ik wou zeggen met de uitdrukking 'gratuite beschuldiging'.
Nu kan men tegen bovenstaande beschouwingen verschillende bezwaren aanvoeren. Ik noem er twee.
Eerst: 'Wacht nu maar eerst het proces zelf af; daar krijgt de zaak haar beslag'. Goed, maar een aanklacht die zo ongenuanceerd beschuldigend is, hypothekeert en perverteert (het verdere verloop van) de rechtsgang zelf. 'Framen' heet dat: het proces wordt vooraf al in een bepaalde plooi gelegd. Er dreigt een stilzwijgende verglijding van 'onschuldig tot' naar 'verdacht tot' nader bewijs.
Twee, de aanklager moet 'een slag om de arm' houden. Zij mag geen 'twijfel' tonen. Dat zou een zwaktebod zijn, waarvan de 'tegenpartij' meteen kan profiteren. In deze optiek wordt een rechtsgang gezien als een strijd. In mijn ogen is dat een aberratie. Een proces mag toch niet verworden tot een machtsspel? In zaken van rechtsbedeling is het confrontatiemodel funest, want het verdoezelt – en verstoort? – waar het wezenlijk om gaat: 'rechtvaardigheid via waarheidsvinding'.
Beide tegenargumenten hebben direct te maken met deze twee-eenheid. (Mijn volgende bijdrage diept dat thema uit.)
_Concreet
1) Waarom niet, naar Nederlands voorbeeld, consequent de term 'tenlastelegging' hanteren? Hij is semantisch juist (de inhoud dekkend) en is – anders dan 'aanklacht' of 'beschuldiging' – niet beladen(d).
2) Om mijn beschouwing niet vrijblijvend te laten, heb ik zelf een proeve van niet-bedreigende dagvaarding geschreven, die ik kan bezorgen aan wie erom vraagt.
(Lees hier het tweede deel van deze tekst.)
Kwintessens
Luc Vervloet is historicus, arabist en gewezen leraar in het GO!
_Luc Vervloet -
Meer van Luc Vervloet

_Recent nieuws

Bekijk alle nieuwe berichten

_Populair nieuws

Bekijk meer populair nieuws