8 april 2021
Ik word zeventig dit jaar (deel 2)
In de eerste aflevering van dit autobiografische verhaal schreef ik over de ontkerstening van Vlaanderen. In deze aflevering heb ik het over seks. Beide zijn, in onze contreien, niet van elkaar te scheiden. Maar daarover straks meer. Laat me beginnen met te zeggen hoe verwonderd ik ben dat het woord 'seks' zo vlotjes uit mijn klavier lijkt te rollen. Om te weten waar die verwondering vandaan komt, moet je zeventig zijn geworden en de tijden hebben meegemaakt dat dit woord totaal taboe was. In mijn jonge jaren heerste er rond zaken van lichamelijk genot een totaal en onbreekbaar mutisme.
Dat is nu wel anders. Ik hoorde onlangs een jongen van een jaar of tien vragen aan zijn oom toen die aankondigde dat hij een nieuwe vriendin had: 'En, is ze goed op bed?' Men klaagt soms over het dalende niveau van ons lager onderwijs. Dit voorval bewijst overduidelijk dat het gebruik van het correcte voorzetsel nog wat oefening vereist. Maar het taalkundige manco wordt ruimschoots gecompenseerd door de verbluffende libidineuze precociteit, die ons op die leeftijd totaal ontbrak. Natuurlijk schuilt er ook een seksistisch vooroordeel in de opmerking van de jonge snaak. Daarover moet ik het ook nog hebben.
In onze tijd wisten we echt nergens van. Ik denk dat ik al in het eerste jaar van de middelbare school was aanbeland toen ons, in de meest antiseptische bewoordingen, de geheimen van de menselijke voortplanting werden onthuld. Wat we daar hoorden, stootte op ongeloof. Dat kon toch niet waar zijn. Hoe vies, zeg. Maar kort nadien werden 'the facts of life' bevestigd. Onder de leerlingen van het college circuleerde in het grootste geheim Bartje zoekt het geluk, een indertijd succesrijke streekroman van de Nederlandse schrijver Anne De Vries. Daar stonden een paar scènes in die ons rode oortjes bezorgden en waaruit we dus veel lering putten. Niettemin leefden we nog geruime tijd in de grootste onschuld. Ik herinner me een scène uit de godsdienstles in de vierde Latijnse (zijnde het derde jaar van de humaniora). De eerwaarde pater was al zeker een kwartier aan het peroreren over de gevaren van pornografie toen ik de euvele moed had hem te vragen wat dat woord eigenlijk betekende. Zijn antwoord was zo omzwachteld en omfloerst dat we collectief nog meer in de war raakten. Zo naïef en onwetend waren we toen. Zo bang was men indertijd voor de naakte waarheid.
De kerk en seksualiteit: het was – om een goedkope woordspeling te gebruiken – geen geslaagd huwelijk. Maagdelijkheid was het devies en het ideaal. Seks, daarentegen, werd gebrandmerkt als een noodzakelijk kwaad, een puur functionele activiteit in dienst van de voortplanting. Dit werd nog eens zwaar onderstreept in de pauselijke encycliek van Paulus VI uit 1968, Humanae Vitae. Daarin wordt periodieke onthouding (geen seks tijdens de vruchtbare periode van de vrouw) aangeprezen als enig legitiem middel tot geboorteregeling. Anticonceptie was des duivels, een perverse medische innovatie, die ingaat tegen de door God geordonneerde natuurwet en noodzakelijkerwijze leidt tot losbandigheid en verval. 'Het valt ook te vrezen', schrijft de paus, 'dat de [getrouwde] man, wanneer hij aan het gebruik van deze anticonceptionele middelen gewend is geraakt, de eerbied voor zijn vrouw verliest, haar zonder zich om haar lichamelijk en geestelijk evenwicht te bekommeren tot een middel ter egoïstische bevrediging van zijn hartstocht maakt en haar niet meer als zijn geëerbiedigde en geliefde levensgezellin beschouwt.' In mensentaal: seks maakt de man tot monster.
De doorsnee Vlaming, inclusief een deel van de gelovige bevolking, reageerde nuchter of smalend op deze hysterie en er werd geen pil minder om verkocht. Integendeel, de beschikbaarheid van een veilig, betrouwbaar en betaalbaar voorbehoedsmiddel verbrak voorgoed en voor de eerste maal in de menselijke geschiedenis de band tussen voortplanting en seksualiteit. De victoriaanse pudeur en het makke burgerfatsoen verloren hun bestaansreden. Het zou hypocriet zijn te beweren dat deze nieuwe vrijheid in alle gevallen toegang verschafte tot een erotisch walhalla. Heel wat experimenten in free love eindigden in eenzaamheid en ellende. Maar onze generatie, geplaatst op een historisch kruispunt en half ontvoogd, exploreerde de nieuwe mogelijkheden met een mengeling van verwondering en omzichtigheid. We kwamen tot wasdom precies op het moment dat seks mogelijk werd zonder te moeten vrezen voor een ongewenste zwangerschap. Nog doordrongen van de traditionele seksuele moraal begrepen we als vanzelf dat deze nieuw verworven latitude het meest genietbaar was binnen de intimiteit van een vaste relatie. Recreatieve seks of losse scharrels behoorden niet tot onze levenssfeer. We sliepen wel met ons lief en vonden dat avant-garde en avontuurlijk. Maar we bleven elkaar trouw. Strikte (al dan niet seriële) monogamie bleef de regel, met weinig uitzonderingen.
Het loswrikken van de moraal uit de pruderie viel samen met een andere, gelijktijdige en verwante revolutie die onze tijd tekende. Daarover heb ik het in een volgend stukje.
Lees hier 'Ik word zeventig dit jaar (deel 1)'.
Meer van Kristiaan Versluys