9 november 2021
Wat betekent het om een mens te zijn?
Toen ik 2,5 jaar oud was verhuisde ik van Kampala naar België. Moeder was toen 27 en vastberaden om een duurzame toekomst uit te kerven voor haar kinderen. Op jonge leeftijd heeft zij mijn broer, mijn zus en mij doen kennismaken met enkele cruciale principes, namelijk zelfredzaamheid, doelbewustheid en het aannemen van een kritische houding ten aanzien van de wereld rondom ons. Deze principes legden de basis voor mijn verdere ontwikkeling.
Alles startte aan de Begijnhofdries te Gent, waar ik lagere school liep. Deze omgeving zou mij nooit meer loslaten. Als zieke peuter maakte ik er voor het eerst kennis met Rudy Van Giel. Wat ooit startte als een arts-patiëntrelatie, zou uiteindelijk uitgroeien tot een levenslange vriendschap. Ik nam zijn plaats over op de praktijk, en het is vanop die plek dat ik nu deze tekst schrijf … dezelfde plaats dus waar het al die jaren geleden begonnen is voor mij.
Waarom viel mijn keuze op de Vrije Universiteit Brussel om mijn doktersstudies te doorlopen? Waarom verlaat iemand een stad als Gent? Vooral wanneer je alles wat je liefhebt en al je zekerheden daar kan terugvinden.
Vanaf het ogenblik dat ik in dit land toekwam, had ik altijd het gevoel een nomade te zijn. Iemand die nergens volledig thuishoort en zich nergens echt thuis voelt. Naarmate ik ouder werd, voelde ik mij des te meer een bezoeker, zowel in mijn geboorteland als hier. Hoewel dit eenzaam kan schijnen, gaf het mij een mooie en zeldzame gift, met name vrijheid. Ik besefte dat ik niet vastgeketend was aan de ankers van ancestrale tradities, landelijke loyaliteiten en regionale religies. Ik was iemand die openstond voor nieuwe informatie en die in mij kon opnemen, om die te benutten zoals ik dat nodig achtte.
Moeder moedigde actief aan kritisch te reflecteren over de wereld. Hoewel zij islamitisch was opgevoed, vormde godsdienst nooit een punt bij ons thuis. Zij liet haar kinderen vrij in hun keuze.
Ik ontwikkelde een brandende fascinatie voor geschiedenis, literatuur en tradities. Naast de plastische kunst verdiepte ik mij in mythologieën en religies. Zo ontwikkelde ik een persoonlijke traditie en geloof. Als een leeg glas kon ik dit opvullen met de waarden, normen, morele overtuigingen en gezindtes die mij het best dienden op een gegeven moment. Ook kon ik datgene verwerpen wat mij niet langer diende.
Op 14 maart 1989 werd ik geboren. Zonder doel, zonder leidraad. Geliefd om de simpele reden dat ik bestond. Volledig voldaan en zelfzeker dat ik alle aandacht verdiende en dat ik in het centrum van de wereld stond. Zonder schaamte, zonder terughoudendheid. Een veilige omgeving, een veilige wereld om in op te groeien, om te ontdekken, om te vragen. Een gevoel. Onvoorwaardelijke liefde. Maar zonder dat ik het wist, ook een paradijs dat gedoemd was om te verdwijnen.
Als kleuter observeerde ik graag. Ik focuste mij zeer hard op de kleinste details. De vorm van een blad en wat dit zou kunnen betekenen. De kleurschakeringen in een regendruppel en hoe die druppel tot stand kwam. Het aantal poten op een voorbijlopende mier en waarom dit wezen er meer had dan ik. Ook had ik een aanleg voor tekenen. Kijken, analyseren en neerleggen op papier. Vervolgens zou ik nog staren naar wat er op mijn blad stond en mij inbeelden dat de figuren en plaatsen tot leven kwamen. Ik tekende omdat er een innerlijke drang in mij raasde. Ik had geen aanmoediging nodig, want het plezierde me. Maar aansluitend bij mijn enthousiasme en genot kwam het geprezen worden. Geprezen worden door volwassenen. Verwonderd en enthousiast als ze waren hoe een kind op zo een jonge leeftijd dergelijke illustraties kon produceren. Geprezen en geliefd, maar wel gebonden aan voorwaarden.
Hoe ouder ik werd, hoe meer ik de voorwaarden van aanvaarding leerde kennen. Volgen van normen, talen, accenten. Het verliezen van het idee dat geliefd zijn volledig onvoorwaardelijk kon zijn. Ik schikte mij ook naar deze gedachtegang. Hoe meer ik presteerde, hoe meer ik geprezen werd, en aansluitend hierop: hoe meer ik aanvaard werd. Deze gedachtegang zou mij nog lang bijblijven.
Wie zou iemand ontmoedigen om een dergelijk pad te volgen? Van kindsbeen af absorbeerde ik de nodige vaardigheden om te overleven in de wereld. Logische stappen. En hoe meer ik hieraan voldeed, hoe meer ik werd beloond.
Met het ouder worden raakte ik almaar verder verwijderd van het zelf dat ik was in mijn vroege jaren. Ik ontwikkelde een masker: de persoon zoals hij zich aan de buitenwereld presenteerde. Een masker dat snel begrepen en geaccepteerd werd door die buitenwereld: kind, zoon, student, vriend, dokter. Hoe meer die epitheta zich ontwikkelden, hoe meer van mijn persoonlijke identiteit ik eraan hechtte.
Er was een onuitgesproken belofte. Een belofte dat als je de opdrachten en de uitgestippelde paden volgde, een terugkeer naar dat kinderlijke paradijs mogelijk was. Maar dat is nooit in vervulling gegaan. Ik werd me integendeel bewust van het feit dat ik dat paradijs nooit meer zou kunnen betreden. Tenminste, niet door het uitgestippelde pad te volgen. Onbewust had ik het ook opgegeven. Ik schoof de idee weg als een kinderlijke gedachte.
Er vormde zich een knagende vraag. Waarom? Wat was het doel van wat ik deed? Waarom voerde ik de taken uit die mij werden voorgelegd? Waarom gehoorzaamde ik aan mijn ouders, leerkrachten, maatschappij? Ik vond het antwoord hierop in de dichotomie van het brein.
Binnen het wonderbaarlijk architecturale brein heerst er een tweestrijd. Enerzijds tref je de rationele kant aan, de kant die ons ertoe aanzet schilderijen, muziek, dans, literatuur, poëzie en architectuur voort te brengen. De kant die ons in staat stelt tot reflectie over onze daden. De kant waarmee wij ons bewust associëren. Dit ben ik. Dit is waar ik in geloof. Dit zijn mijn gedachten.
En anderzijds tref je een tweede meester. Veel ouder en sterker dan wij willen toegeven. Het reptiel. Een deel van ons dat instaat voor onze impulsiviteit, lust en agressie en ongefilterd gedrag. Een tegenstelling tot onze dichterlijke, geletterde, muzikale en planmatige zelf. Hoewel deze eigenschappen op het eerste gezicht een negatieve connotatie opwekken, zijn het drijfveren. Drijfveren die we overerven om te kunnen overleven.
Om onze oerdriften te bestrijden en ons te beschermen tegen hun irrationele en agressieve eigenschappen, werden als antwoord wetten en tradities gecreëerd, met de bedoeling sociale cohesie op te bouwen en te behouden. Langs de ene kant onderwijs om toekomstgericht te denken en langs de andere kant wetenschap om de waarheid te objectiveren. Voor lange tijd boden beide een relatieve oplossing in onze strijd met het reptiel.
Het reptiel was echter het oerkind dat ik ooit verloren was. Ik besefte dat ik – ondanks de jaren en de denkwijzen die ik internaliseerde – nog steeds verlangde naar het gevoel dat ik had toen ik jong was. De vrijheid om te observeren, te zien, te creëren en te ontdekken, zonder daarin gehinderd te worden. Te zien en te horen zonder filter van vooraf bestaande ideeën.
Sindsdien zwoer ik een eed om een doelbewust pad te kiezen. Een pad dat mij zou scheiden van een lotsbestemming. Een pad om mij te verenigen met de authentiekste versie van mijzelf. Gedaan met het trachten weg te denken van mijn innerlijke oerkind! In plaats daarvan zou ik me bewust worden van dit onderdeel van mezelf en het steeds in beschouwing nemen bij mijn daden. Er even bij stilstaan en me afvragen waarom ik iets doe, waarom ik iets denk. Erkennen dat de kunst, literatuur en wetenschappelijke ontdekkingen die wij maken, voortkomen uit onze passie, lust en drang naar zelfpreservatie, en dat het reptiel – het oerkind – een essentiële component vormt van het mens zijn.
Wat betekent het dus voor mij om mens te zijn? Ik beschouw het als een reünie met mijn innerlijke kind. Dat deel van mij dat openstaat voor nieuwe ideeën, nieuwe visies. Dat deel dat kan genieten van te kijken naar de kleinste korrel zand en naar de oneindigheid van de hemel. Dat deel dat een potlood kan vastgrijpen en het over een stuk papier streelt zonder aanmoediging, verwachtingen of belofte van liefde en aanvaarding.
Mens zijn betekent voor mijzelf een paradijs construeren. Met de gevoelens, passies en inspiraties die wij verzamelen doorheen ons leven, om hiermee een huis te bouwen voor het oerkind dat wij ooit waren. Het oerkind dat ikzelf was vergeten.
Mens zijn betekent voor mij een onvoorwaardelijke liefde, uitgaand van mijzelf.
To see a World in a Grain of Sand
And a Heaven in a Wild Flower
Hold Infinity in the Palm of your Hand
And Eternity in an Hour
William Blake (1803)
Meer van Ibrahim Kimera Mutebi
And a Heaven in a Wild Flower
Hold Infinity in the Palm of your Hand
And Eternity in an Hour
William Blake (1803)