22 augustus 2022
Zonder clan en het vrije denken in Vlaanderen
In zijn bijdrage 'Ik word zeventig dit jaar' beschrijft Kristiaan Versluys op schitterende en overtuigende wijze de mentaliteit waarvan het katholieke Vlaanderen in de jaren '50 en '60 doordrongen was, evenals de daarop volgende emancipatie.
Als generatiegenoot kon ik me perfect herkennen in zijn ervaringen en herkende de aanwezigheid van de allesoverheersende, onbetwiste dominantie van de kerk in het openbare en het privéleven van de overgrote meerderheid van de bevolking. Ook de haast onmerkbare manier waarop aan deze overheersing een einde is gekomen, zonder revolutie, zonder grote frustraties of trauma's na te laten, wordt door de auteur zeer treffend weergegeven: 'En dan ineens was het weg'. Ook ik heb diezelfde evolutie meegemaakt als zestien-, zeventienjarige op een katholieke meisjesschool. Dat proces van vervreemding van de katholieke leer en gebruiken had zich dus al ingezet toen ik aan de universiteit van Gent les kreeg van de professoren Etienne Vermeersch, Jaap Kruithof en Leo Apostel. Van een breuk of een crisis was geen sprake, het was een vanzelfsprekend proces dat zich onherroepelijk voltrok.
Kristiaan Versluys noemt enkele factoren die deze evolutie beïnvloed hebben, zoals 'grotere welstand, universele leerplicht, verwezenlijkingen van de wetenschap, sociale zekerheid in plaats van liefdadigheid'. Dat zijn ongetwijfeld belangrijke oorzaken die op grote schaal de secularisering in de hand hebben gewerkt. Naar mijn persoonlijk aanvoelen, weliswaar op beperktere schaal, is ook de impact belangrijk van een aantal schrijvers in die periode op het denken van de jeugd. Tot die literatoren behoorde Jef Geeraerts, die heilige huisjes brutaal intrapte en ons de ogen opende voor wat die katholieke overheersing inhield.
Ik wil het hier daarom hebben over een auteur wiens werk, in het bijzonder de Gangreen-cyclus, momenteel onder vuur ligt omwille van seksistische, racistische en kolonialistische uitingen, die in de huidige context als stigmatiserend en dus als ontoelaatbaar worden ervaren. Elke tijd heeft zijn eigen emoties en ook moraal is vaak tijdgebonden, zoals Marc Reynebeau schreef in zijn bespreking van het boek Het slechte geweten van Vlaanderen. Nationalisme, racisme en kolonialisme in de tijd van Hendrik Conscience van Kevin Absillis (De Standaard 6/8/2022). Reynebeau geeft het voorbeeld van Hugo Claus, die in 2010 felle kritiek kreeg op zijn toneelstuk over Leopold II, 'omdat het bulkt van de raciale stereotypen', in weerwil van Claus' bedoeling om met dat stuk in 1970 de anti-kolonialistische kant te kiezen. Wie nu Gangreen leest of herleest, merkt diezelfde raciale en genderstereotypen en wordt geconfronteerd met racistisch en seksistisch woordgebruik. Over de complexe verhouding van Geeraerts tot het kolonialisme wil ik het hier niet hebben, maar wel over zijn radicale afwijzing van de opgelegde katholieke moraal.
De generatie van Versluys en mezelf heeft inderdaad nog weinig of geen strijd moeten voeren, en ook om die reden mogen we ons gelukkig prijzen. We werden vrijzinnig zonder trauma's. Maar het is wel mede dankzij het gevecht dat geleverd werd door de generatie voor ons. Bij velen onder hen heeft de toen heersende en dwingende moraal wel degelijk frustraties gecreëerd en sporen nagelaten. Jef Geeraerts was zo'n twintig jaar ouder, en beleefde '68 als bijna veertigjarige. Zijn jeugd werd getekend door een strenge katholieke opvoeding. In Zonder clan, het ophefmakende relaas over zijn mislukte huwelijk, fulmineert hij op de meest heftige manier tegen die opvoeding, die, zoals hij zegt, 'niet ongestraft' kon blijven. Hij voltooide dat boek in 1964, maar ik las de tweede druk in 1972. Op dat ogenblik was Geeraerts voor ons als jongere generatie een voorvechter, iemand die de zaken durfde te benoemen, iemand die we bewonderden voor zijn vrijgevochten levenshouding.
De sociale druk van de samenleving werd door Geeraerts als uiterst beklemmend ervaren, en hij oordeelt bijzonder scherp over de gedwongen 'inlijving' in die omgeving. De keiharde woorden waarmee hij de toenmalige kerk, haar geboden en instituten onverbiddelijk afmaakte, zijn uitingen van frustraties, woede, intens verdriet en een gevoel van gevangenschap. Hij schopte om vrijheid te veroveren. Die vrijheid was voor een stuk verworven in de periode die Kristiaan Versluys beschrijft. Hoewel de regels uiterlijk nog werden gevolgd, was de beleving van het katholicisme in Vlaanderen in de jaren zeventig inderdaad grotendeels formalistisch geworden. Versluys verwoordt het ironisch: 'Voor mannen was de kerk de noodzakelijke toegeving aan het goed fatsoen, het voorspel tot de echte beleving van de zondag: kaarten of biljarten bij een sigaar en een fris glas bier'.
Deze toon staat in schril contrast met de striemende woorden waarmee Geeraerts het gedrag in de zondagsmis hekelt: 'de ellebogen die op het plankje leunen één knie half opgetrokken de hangende knieval want om mooi te knielen moet je werkelijk geloven of stijl hebben en dat heeft geen van allen die hier staan want ze vervelen zich dood omdat de oorzaak van hun aanwezigheid sleur angst of eigenbelang is' (p. 86).
Het verschil tussen de twee toonaarden geeft aan welke strijd is voorafgegaan aan de ontvoogding. Het formalisme dat Geeraerts beschrijft beperkte zich niet tot het publieke naleven van een aantal regels, het beknotte het vrije denken en drong binnen in de privésfeer, het huwelijk en het gezin. Mensen gingen er – in de woorden van de auteur – innerlijk aan kapot 'want opgeslorpt door de Clan is alle innerlijk leven onmogelijk' (p. 86).
Maar verweven in de razernij en de vlijmscherpe tirades zit de rode draad van de zoekende mens: 'maar ik had eigenlijk niets door, ik was slechts op zoek naar een mens' (p. 44); 'Ik had grote illusies over de liefde. Ik geloofde in geluk' (p.51); 'er moet op de wereld ergens een mens bestaan minstens één bij wie het mogelijk is soms de magische stroom in het heelal te voelen' (p. 75).
Dat zoeken naar vrijheid en liefde is het thema van het boek: 'voor hen die besloten hebben vrij te denken die dus bewust willen leven die dus het Niets durven te aanvaarden en hiermee de uiterste consequenties van het menszijn' (p. 63).
Ik heb in dit stukje veel geciteerd om aan te tonen hoezeer woede, revolte, geloof in de mogelijkheden van de mens en hoop op liefde in het boek Zonder clan tot een kolkend geheel versmolten zijn. Dat dit proza indruk maakte op ons, jonge lezers in de jaren '70, en ons blijvend beïnvloed heeft, moge duidelijk zijn. De vrijgevochten jaren die volgden in Vlaanderen werden niet alleen mogelijk gemaakt door grote sociale veranderingen maar waren ook te danken aan voorhoedegevechten van filosofen en schrijvers die geen blad voor de mond namen, die choqueerden en ongetwijfeld velen hebben gekwetst maar die spraken vanuit de diepe overtuiging dat revolte de enige manier was 'om het vrije denken te bevorderen' (p. 67).
Jef Geeraerts. Zonder clan. Tweede, herziene druk, 1972. Amsterdam-Brussel: Paris-Manteau.
Meer van Anne-Marie Vandenbergen