25 augustus 2025
Worden onze kinderen 120 jaar? Een geschiedenis van de levensverwachting
Vlot leesbaar, onderhoudend en informatief. Terzake en tegelijk breed in scope. Goed onderbouwd. Geschreven met kennis van zaken. Nauwkeurig en subtiel, zoals wanneer de nuance tussen levensduur en -verwachting wordt toegelicht. Dit overzicht in 22 korte hoofdstukken over de geschiedenis van deze laatste is het allemaal, zonder baanbrekend te zijn.
De auteur neemt de vraag of onze kinderen 120 jaar zullen worden vanuit verschillende invalshoeken onder handen. Een eerste benadering is demografisch en statistisch: over welke gegevens beschikt men voor verschillende periodes? Hoe zijn de metingen van deze fenomenen geëvolueerd? De aanloop, waarin de Bijbel, Pythagoras, de berekening van lijfrente bij de Romeinen, Fibonacci en de Verlichting de revue passeren mag enigszins lang lijken, ze verveelt niet.
Deboosere vertelt met verve over het ontstaan van de waarschijnlijkheidsrekening, de invoering van sterftetafels ten dienste van verzekeringsmaatschappijen, over Quetelet en zijn bijdrage tot de statistiek, om naadloos over te gaan tot de evolutie van sterftecijfers onder invloed van de industrialisatie. Zowel de impact van werkende moeders, de bijhorende moeilijkheid tot borstvoeding en inadequate kunstvoeding, van kinderarbeid als die van latere sociale wetgeving komen aan bod, om vlotjes te belanden bij de geboorte-, zuigelingen- en kindersterfte aan het begin van de twintigste eeuw en de figuur van Jean Jaurès, de bekende Franse socialist, vermoord aan de vooravond van de eerste wereldoorlog.
Na een uitgebreide analyse van de sterfte in de laatste eeuw komt de auteur tot de conclusie dat de vrij recente toename van de levensverwachting zich niet zomaar op dezelfde wijze kan verderzetten: “Als we de sterfte bij de geboorte en het eerste levensjaar in België volledig zouden kunnen uitschakelen dan bedraagt de totale winst in levensverwachting 0,3 jaar. Door onsterfelijkheid onder de leeftijd van dertig jaar te bereiken zouden we daar nog 0,4 jaar kunnen aan toe voegen. En onsterfelijkheid onder de leeftijd van vijftig jaar voor mannen en vrouwen in België zou de levensverwachting in totaal met amper 1,5 jaar doen toenemen” (p.148). Om die verder op te trekken zijn dus andere methoden nodig.
In hoeverre is de huidige bovengrens aan de menselijke levensverwachting een vastliggend biologisch maximum? Is deze reeds opgeschoven? Na de laatste vraag negatief te hebben beantwoord maakt Deboosere brandhout van charlatans die te koop lopen met levensverlengende doorbraken en die allerlei wondermiddeltjes die niet als effectief medicijn kunnen worden verkocht dan maar aansmeren als voedselsupplementen en verjongingszalfjes. Lezers voor wie de ietwat vreemde dokter Le Compte een onbekende is maken kennis met deze wonderdokter van eigen bodem die beweerde met een vitaminekuur duizend jaar te zullen worden en in 2008 overleed op een respectabele, maar niet echt buitengewoon bijzondere 78-jarige leeftijd. Over toekomstige doorbraken in levensverlenging stelt de auteur dat ze blijkbaar minder makkelijk te realiseren zijn dan sommigen beweren die ervan garen spinnen, zonder de kans erop volledig uit te sluiten.
Na een ontnuchterende vergelijking tussen de levensverwachting in België en in de Verenigde Staten van Amerika en een korte bespreking van de evolutie ervan aan de andere kant van de plas sedert de invoering van het neoliberalisme in 1980 onder Reagan besluit Deboosere met stelling te nemen tegen Harari, bekend van de bestsellers ‘Sapiens’ en ‘Homo Deus’. De gestegen levensverwachting is het gevolg van verbeterde materiële levensomstandigheden die niet plaats vonden dankzij, maar ondanks het kapitalisme. Ze zijn te danken aan de arbeidersbeweging die de welvaartstaat en sociale zekerheid wisten te realiseren. Een visie die in dit verband niet aan bod komt is dat deze beide kampen elkaar de laatste eeuw hebben gevonden in een dynamisch reformistisch evenwicht. Welke partij hiermee op lange termijn het grootste voordeel behaalt mag hier in het midden worden gelaten.
Al is dit werk niet tot louter ideologie of propaganda te reduceren, het eindigt met een ondubbelzinnige oproep aan bewegingen van verschillend pluimage om de handen in elkaar te slaan in de strijd voor een betere wereld en om de groei van de levensverwachting niet verloren te laten gaan. De toon doorheen het betoog is niet die van een polemiek. Ze blijft altijd rustig, aimabel en cordiaal. Deboosere laat de feiten voor zich spreken, al is het duidelijk dat hij niet waardeert dat kooplieden het hoge woord voeren in de werkplaatsen van de rede en de wetenschap. Misleidende, onjuiste methodes, sensationele artikels, hypes en ‘praatjesmakers als Trump’ krijgen geen sneer, maar worden wel zonder veel omhaal neergezet voor wat ze zijn. Het effect is er niet minder om. In een tijd dat het hoofd van een statistiekbureau in een land als de U.S zomaar kan worden ontslagen wanneer cijfers niet passen in het kraam van de president is deze ongezouten aanpak meer dan welkom.
Editoriaal moet worden opgemerkt dat sommige grafieken niet altijd voldoende leesbaar zijn: letters zijn soms te klein en kleuren weergegeven in niet van elkaar te onderscheiden grijstonen. Het handvol zetfouten blijft binnen de perken. Vervelender zijn de onvolledigheden (bijvoorbeeld Hart & Hertz) en de systematisch lijkende fouten (zoals Trump, Le Compte, Harari) in de index.
De niet onbelangrijke vraag of een langer leven ook wenselijk is, is niet het hoofdonderwerp van dit werk. Toch neemt de auteur, zonder er over uit te weiden, er duidelijk stelling in. Mijn kapper, een lolbroek van formaat – maar zoals men weet is het vaak de zot die lachend een waarheid uitspreekt – en beducht voor hoe 120-jarige kinderen er zouden uitzien, doet dat ook, zonder de vergelijking met Deboosere te ver te willen doortrekken. Op een ernstiger noot: het is niet ver zoeken in onze samenleving naar een gezin waarin twee grootouders hun levenseinde eerder als laattijdig dan als vroegtijdig beschouwen, een derde levensverlengende behandelingen weigert en een vierde waarschijnlijk niet of nauwelijks nog beseft of ze leeft of niet. Deboosere houdt het desalniettemin bij een ongekwalificeerd “Lang leven is een zegen” (p.216). “Lang kunnen leven kan een zegen zijn”, was waarschijnlijk juister geweest.
Yves Claeys
Meer van Yves Claeys
Yves Claeys