Colm Tóibín
Victor De Raeymaeker
fictie
  • 1788 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

5 april 2022 De Tovenaar. Een diep empathisch portret van Thomas Mann
Een geromantiseerde versie van een biografie schrijven is een uiterst moeilijke onderneming. Om te beginnen moet je natuurlijk wel bijzonder veel of (bijna) alles weten over de persoon waarover je gaat schrijven. Je kan er niet zo maar op los fantaseren zoals je dat kan bij het verzinnen van eigen hoofdfiguren en een eigen plot in je eigen roman. Je moet je dus om te beginnen zeer degelijk informeren. Onder andere omdat je reputatie en zelftrots je zullen influisteren dat je toch moet vermijden dat naijverige collega’s, critici en goed ingelichte lezers je op flagrante of dwaze “fouten” zou kunnen wijzen…
In “De tovenaar” (de bijnaam die zijn kinderen hem gaven) is de hoofdpersoon Thomas Mann (1875 – 1955).  Tóibín  moet zeker geweten hebben dat er weinig schrijvers zijn over wie meer geschreven is dan over Mann. Hij heeft dus bewust voor een kanjer van een uitdaging gekozen. Want de andere moeilijkheid is dat je vervolgens bij het schrijven pseudo gehandicapt bent omdat je telkens weer tegen de beperking van de “gekende” Mann aanbotst.
Tóibín is niet aan zijn proefstuk toe want in 2004 schreef hij “The Master”, boek waarmee hij zijn lezers meenam in (een periode uit) het leven van Henry James. Het is wel opvallend dat er zoveel gelijkende en gelijklopende brokken leven terug te vinden zijn in de romans en het echte leven van beide hoofdpersonages. Ze komen allebei uit eenzelfde fijnburgerlijk milieu, ze hebben beide oudere broers die gekende schrijvers waren, waar ze natuurlijk toch ergens mee wedijverden, ze waren wereldburgers met connecties en kennissen overal, ze brengen het grootste deel van hun leven in “den vreemde” door, beide auteurs schrijven graag kronkelende, lange, ingewikkelde barokke zinnen, beide hebben te kampen met een verdoken homosexualiteit. Alhoewel dat laatste voor Tóibín’ wel de reden kan geweest zijn om als personage Mann te kiezen, gezien Tóibín’s eigen geaardheid en als onderwerp regelmatig aanwezig in romans, artikels, interviews en lezingen. Tóibín is natuurlijk niet de eerste de beste schrijver, zoals wij allemaal weten sinds we “Nora” mochten lezen, het boek gewijd aan zijn moeder.
Thomas Mann, was de jongere broer van schrijver Heinrich Mann (1871-1950). Verder had hij twee jongere zusters, Julia en Carla, en een jongere broer Viktor. Hij kwam – zoals gezegd - uit een welstellende familie uit de “betere klasse” wat hem de perfecte manieren en een verfijnde smaak zal bezorgen die hem voor de rest van zijn leven in omgang en verschijning zal kenmerken. Zoals trouwens de rest van de familie en later zijn eigen kinderen, die allemaal ergens met cultuur bezig waren. Drie van Mann's zes kinderen, Erika Mann, Klaus Mann en Golo Mann, werden ook belangrijke Duitse schrijvers. Ze kozen bewust waar ze in de wereld naartoe wilden. Zijn vader, laatste telg uit een rijk koopmansgeslacht, senator Mann, was een eerder teruggetrokken man die vooral bezig leek met zaken doen en zich ook thuis terugtrok in zijn bureau. Wat Mann later ook zal doen. Vader Mann stierf vroeg. Zijn moeder, elf jaar jonger dan haar man, de half-Braziliaanse Julia da Silva-Bruhns, die uit een rijke, Portugese familie van plantagebezitters stamde, was net het tegengestelde, onconventioneel en levendig. Mann voert niet veel uit op school, moet gaan werken bij een verzekeringsmaatschappij waar hij zich lustig aan het schrijven zet. Hij wordt ontslagen maar wordt ook meerderjarig, krijgt daarom de erfenis van zijn vroeg gestorven vader en reist zijn broer achterna naar Italië. Ze nemen het er nogal van en leiden een lustig leventje zonder veel te “doen”. Toch lukt het Thomas enkele verhaaltjes te schrijven en enkele kritische artikels te publiceren.
Dan verschijnt plotseling de groots opgezette zedenroman “De neergang van de Buddenbrooks”, waarin Mann ruim gebruik maakt van zijn eigen familiegeschiedenis. Volgens Tóibín reageren de familieleden ofwel niet, ofwel zeer onderkoeld, alhoewel het voor iedereen die de familie kent wel  duidelijk is over wie het gaat en niet alles en iedereen er bijzonder flatterend in behandeld wordt. Hij vervoegt hiermee meteen het toneel van grote Duitse schrijvers. Andere romans, buiten nog zoveel meer geschreven werk in een zeer vruchtbaar schrijverschap, die deze reputatie zullen bevestigen, klinken nu nog als merknamen: “De Toverberg”, “ Dokter Faustus” en “De Dood in Venetië”. In 1905 trouwt hij met Katharina Hedwig Pringsheim („Katia“), die uit een rijke, seculiere industriële joodse familie stamt, ondanks het feit dat hij bij zichzelf duidelijk homoseksuele neigingen erkent. Hij zal de vele “verliefdheden” in zijn dagboeken regelmatig vermelden. Waarbij het, volgens Tóibín helemaal niet bij neigingen of verliefdheden bleef. In 1929 kreeg hij de Nobelprijs voor literatuur. In 1936 week hij uit naar Zwitserland met vrouw en zes kinderen, omdat Katia in Duitsland gevaar liep vanwege het nazi-regime, gezien ze als joodse aanzien zou kunnen worden. Van 1939 tot 1952 woonde hij in de Verenigde Staten. Daar werd hij algemeen erkend als iemand die overtuigd actie voerde tegen het fascisme. Mann was trouwens een van de weinige publiekelijk actieve tegenstanders van het nazisme onder Duitse expats in de VS. Later verhuist hij weer naar Zwitserland waar hij zal overlijden in1955.
Dit, en nog meer vertelt Tóibín ook in “De Tovenaar”. Met het verschil dat dit “feiten” zijn en “De Tovenaar” een roman. De schrijver moet zich nu op dat dubbelsporige pad begeven en zich aan de feiten houden en toch personages, omstandigheden, achtergrond en ook gebeurtenissen verzinnen die zijn romanfiguren tot leven brengen, moet zich inbeelden hoe het allemaal “écht” verliep, met personages die in het werkelijke leven staan en dat dan zo neerschrijven dat zijn lezers geboeid meeleven met Thomas.
Zo beeldt hij zich in dat de jonge Thomas graag deed alsof hij erg geïnteresseerd was in de familiezaak en alles wat met zaken doen te maken had. Als vader thuiskwam zou hij met hem gaan praten in zijn bureau. Alle volwassenen vonden dat natuurlijk prachtig en zagen allemaal dat hij er erg veel talent voor had. Zijn vier jaar oudere broer, Heinrich, wist wel beter en zei hem dat hij geen komedie hoefde te spelen want dat hij wel wist dat Thomas eigenlijk in een grote droomwereld leefde. Stilaan zal hij beginnen de gesprekken met zijn vader over te slaan, die daar – zonder er iets van te laten merken - wel onder leed.
Natuurlijk zal Tóibín er niet aan kunnen weerstaan het sexuele leven van Mann in de verf te zetten. Tenminste de door hem (hoogstwaarschijnlijk) gefantaseerde homosexuele verhoudingen plus intieme scènes, want alhoewel Mann zes dochters bij zijn vrouw had, rept hij met geen woord over zelfs maar een liefdevolle band die er toch wel moet geweest zijn. Begrijpelijk dat hij eerder geneigd zal zijn Mann bij de kring van bekende homo’s te voegen, maar in feite is er in de opsomming van aantrekking en verliefdheid in Mann’s dagboeken geen enkele aanduiding of bewijs dat hij ook werkelijk een lichamelijke verhouding zou gehad hebben met één van zijn uitverkorenen, ook niet met de aantrekkelijk beschreven mooie blonde jongen uit “De dood in Venetië”. “Sodomie” was een misdaad in die tijd en ondenkbaar voor de verfijnde bourgeois die Mann toch was. Natuurlijk is deze “onbeantwoorde en gesublimeerde passie” een zeer belangrijk iets geweest in Mann’s leven. Alhoewel zijn onderliggende reactie bij weer een volgende verliefdheid er eerder één van irritatie of lichte ironie dan van pijn lijkt te zijn. Tóibín schrijft trouwens eerder ingehouden en verfijnd over het fysieke van de verhoudingen, enkel overdrijft hij wel in het aantal keren dat hij meent een volgende “crush” tot voldoening te moeten laten komen. Als hij er dan ook nog op aanstuurt Mahler tot homo te verheffen, begint het toch wel van het goede te veel te worden.
Tóibín is een meesterlijke verteller die, zonder grote literaire trucs te gebruiken toch literatuur schept. Waarschijnlijk heeft hij gewoon de Ierse gave van het storytelling en de “gift of the gab”. Zo beschrijft hij prachtig de paniek van Mann als de koffers met zijn fameuze dagboeken erin verloren geraken. Het is niet in te denken wat er zou kunnen gebeuren als die in de verkeerde handen zouden terechtkomen. Hij stelt zich levendig voor wat men zou maken van zijn verzotheid als 52 jaar oude man op een 18-jarige Klaus Heuser. Toen men Heuser later op het spoor kwam en men de dan oude man vragen ging stellen over “zijn verhouding met Mann” was die verbaasd dat dat bij Mann zo heftig geweest was en verklaarde dat er van iets sexueels hoegenaamd geen sprake geweest was. Hij had Mann ervaren als een vriendelijke, gereserveerde oude gentleman. Zijn vrouw, Katia, de tweelingzus van een broer die gay was, herkende maar al te best de verliefdheden van haar man en volgens wat Mann zelf schreef in één van zijn dagboeken, vuurde ze daarover vrolijke opmerkingen op hem af toen hij gek werd op een Kellner die Franz Westermeier heette in hun hotel in Zurich. Mann zelf sprak en schreef openlijk over dat aspect van zijn natuur en in zijn boeken is er zoveel “gay” materiaal  dat homo’s hem natuurlijk als één van hen gingen beschouwen, vooral omdat hij altijd beweerde dat al wat hij schreef autobiografisch was.
Wat niet wil zeggen dat de betroffen intermezzo’s die Tóibín op die manier in de roman inlast niet zorgen voor de nodige pittigheid op de juiste plaatsen.
Tot zover de gekende controverse die door Tóibín’s boek toch weer even opgerakeld wordt…
Tóibín’s boek is een 500 bladzijden dikke kanjer geworden. Op het eerste zicht is dit een ongelooflijke prestatie want er zijn al zoveel fictieve en non-fictie biografieën over Thomas Mann geschreven, dat je je niet kan indenken welk miraculeus iets Tóibín daar nog aan heeft kunnen toevoegen.
Dat is, na enkele bladzijden, wel duidelijk. Tóibín heeft blijkbaar het ijdele plan opgevat zich zo grondig en diep in te leven in Mann’s omgeving, familieleven en bestaan dat hij in zijn boek de realiteit zou herscheppen in al haar details. Mann zou zich weer bewegen in zijn wereld, zoals die toen was, tussen de mensen die hij kende en waar hij mee omging. Een huzarenstuk, dus.
Dat heeft hij ook gedaan. Tenminste, hij heeft zich die wereld voorgesteld in al zijn details. Maar de echte dagelijkse wereld is voor een groot deel banaal. Wat er gebeurt is heel gewoon, de gesprekken die gevoerd worden zijn gewoon, de mensen zijn gewoon. En dus zijn hele bladzijden in dit boek ook “gewoon” geworden.
Zoveel gepraat. “Uw zoon is van harte welkom in München,” zei ze. “Ik kan het maar beter met mijn man overleggen,” zei de moeder van Klaus. “Klaus heeft wel tijd, maar ik zou niet willen dat hij u tot last is.” “Dat is hij niet, hoor” zei Katia. “We hebben meer dan genoeg plek”, zei Elisabeth. “Het wordt helemaal het einde,” zei Monika… enz. Je waant je soms in een boekje van de famous five.
Er zijn zelfs losse stukjes zin die nergens toe dienen, geen onderdeel zijn van het geheel, niets bijdragen tot het verhaal. In een onschuldig (onnodig) gesprek gaat het over de broer van Katia en maakt Thomas de als spot bedoelde opmerking: “Jouw broer Klaus? Normaal?” Waarna er gewoon een andere paragraaf begint, met een andere scène. Broer Klaus komt niet meer terug.
Overbodig en zelfs vervelend, zijn al de kleine verhoudingen tussen de kinderen, met wie ze spelen, hun plagerijen, hun karaktertrekjes, hun verschillen.
Kleine grapjes, zo maar eventjes: “Moet je nagaan”, zei de arts, “ Ik heb nooit iemand ontmoet die kerngezond was.”
Waarom krijgen we die gedetailleerde beschrijving van een Röntgen onderzoek? Als dat nu de eerste keer zou zijn dat het personage dit ziet, zou dat misschien enig effect kunnen scoren. Maar dat is blijkbaar niet zo. Tenminste die verbazing wordt niet beschreven of zelfs niet meegedeeld.
Waarom is er die bladzijdenlange conversatie over muziek? En een fotosessie. Een “grappige” babbel over het zwembad.
“De tovenaar”, zonder deze waarschijnlijk welbedoelde extra maar lege bagage, waardoor het boek tot de helft zou herleid zijn, zou een veel krachtiger boek geweest zijn. Zeker als je de tijdspanne in beschouwing neemt waarbinnen het zich afspeelde: Werledoorlog I, de opkomst van Hitler, Wereldoorlog II, de koude oorlog, verbanning. Misschien was het dan ofwel een stevige roman of een degelijke non-fictie biografie geworden.

Leesbaar maar niet van het gewone gehalte van Tóibín.

Victor De Raeymaeker
Colm Tóibín
Victor De Raeymaeker
fictie
-
_Victor De Raeymaeker - Recensent
Meer van Victor De Raeymaeker

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies