5 juli 2022
Wormmaan
Wormmaan is één van die boeken die, na een aanloop met een bepaald verhaal, plots stopt met dat verhaal en op heel wat anders springt, daarna nog eens een andere richting lijkt uit te gaan… Sinds “Ulysses” van James Joyce en de befaamde “stream of consciousness” kan ieder zich respecterende auteur het zich niet meer veroorloven “zo maar” een chronologisch lopend verhaal neer te pennen maar moet hij het in stukjes snijden en die dan aan elkaar tapen in een min of meer willekeurige volgorde.
In vele gevallen levert dat houterige kunstmatigheid op maar dat is soms begrijpelijk, zeker in dit geval, als je weet dat “Elke”, het centrale personage, niet kan kiezen tussen verbeelding en realiteit, tussen toen en nu, tussen man en vrouw. Het is dus een boek dat gaat over genderfluïditeit. Thema dat misschien wel eens de Rode Draad doorheen de roman zou kunnen zijn, het gaat ook over zaadveredeling, over de oervorm van de dingen, bijvoorbeeld de erwt, over domesticeren van gewassen en socialisatie van mensen. Het is een eigenwijs boek dat het de lezer niet gemakkelijk maakt maar dat vol schatten zit. Het heeft iets fris en spontaans, iets dat onstuitbaar naar boven geborreld komt tussen de blijkbaar gesofistikeerde structuur van het verhaal in. Het is duidelijk dat ze zeer bewust de verschillende verhaallijnen onderbroken heeft en naast en door elkaar gezet omdat ze geen logisch verhaal wou distilleren uit de chaos van gevoelens, ideeën, herinneringen, ontdekkingen, reacties, frustraties, vragen, geneugtes, osmose, vondsten, ideeën, theorieën en worstelingen. Vooral gender worstelingen die Elke, en elk mens bezielen.
Elke en een team van zaadveredelaars hebben een superpompoen gemaakt. Eén enkel dagje voor ze die aan de wereld gaan voorstellen, maakt een concurrent bekend dat ze eenzelfde superpompoen op de markt gaan brengen. Zeven jaar werk gaat op in rook. Elke besluit dan maar naar een Waddeneiland te trekken en daar net het tegenovergestelde te gaan doen: “Onze” moderne, gesofistikeerde erwt retro-kweken naar haar oorspronkelijke oerstaat. En dan springt het verhaal naar een totaal ander iets, wat de regel zal zijn in het verder verloop van dit boek. Toch zijn er enkele grotere thema’s die de ribben uitmaken van het verhaal.
De frustratie die Elke, het hoofdpersonage, heeft met haar gender/identiteit. Ze heeft het lichaam van een vrouw maar voelt zich man. Enkel binnen in de tuin van haar tante Co hoeft ze niet te kiezen. Daar hoeft niet bepaald te worden wie of wat ze nu eigenlijk is. Daarbuiten moet ze afstuderen. Ze moet mens worden, ze moet volwassen worden en ze weet niet hoe dat moet. Ze moet in het reine komen met haar man-vrouw zijn. Ze stagneert. Ze wordt voortdurend lastig gevallen door haar andere ik, “zij die ik nooit werd” en die haar vrouw-zijn voortdurend aanvalt en in vraag stelt. En natuurlijk door al die mensen die het beter weten: “Je moet het zelf weten maar die wandelschoenen zijn heel erg lesbisch.” “Hou sowieso niet van je lichaam. Het is van een ander.” “Jouw lichaam is een zondig dier.” “Vermijd dat mensen moeten raden.” “Vermijd uniseks kleding.” “Als sportkledij draag je bijvoorbeeld schoenen met een roze accent dat is vrouwelijk.” “Lief zijn.” “Stel geïnteresseerde vragen als de buurman de moeite neemt je de mestwetgeving uit te leggen.” “Ik ga je niet troosten omdat de mensen je meneer noemen.” “Truien zijn niet sexy en mutsen maken je haar plat.” “Zeg nooit onomwonden wat je wil.” “Tast af, omzeil en verpak.” “Logica geldt niet voor vrouwenlijven. Of wil je een man zijn, is dat het?” “ Ik pas me aan en draag een jurk en schaam me voor mezelf.” Ze zoekt iemand aan wie ze zich kan spiegelen, een bondgenoot. Ze besluit naar Wenen te gaan om daar de onderzoeker te ontmoeten die meer over dat onderwerp weet. Er volgt een affaire.
De historische zoektocht naar de oorsprong van de mens, maar dan zoals in een historische roman, waarin de geschiedkundige feiten aangekleed worden door de verbeelding van de schrijver. Schrijfster probeert zich voor te stellen hoe onze voorouders evolueerden, misschien van het Floresmensje “het meest volledige vrouwelijke skelet”, misschien van uiterst primitieve wezens tot de “wateraap” met “iets dat tussen zijn benen bungelt”, – een tussenschakel tussen aap en mens - tot menselijk wezen. Geschiedenis die ze dan onderbreekt met mythische verhalen van de oermoeder die paart met de oeros, van trekkers en verzamelaars van voedsel, die ouderen gewoon onderweg ergens achterlieten om daar een natuurlijke dood te sterven, tot grondgebruikers en zaadveredelaars die een eigen huis gingen bouwen “binnenwezens”, dieren en planten domesticeerden en die wie stierf onder de vloer van hun huizen zouden begraven om op die manier hun eigendomsrecht te laten gelden. Ze wil dus haar lezers laten “leren”, met soms zeer originele historische standpunten. Zoals het realistische idee dat de ontwikkeling van graszaad tot graan een zo langzame ontwikkeling was dat de opeenvolgende geslachten er zich niet bewust van waren en de goden gingen danken voor dat wonder van een gouden korrel die ze de mensheid hadden geschonken, die ze konden zaaien en waarmee ze zich konden voeden. Ze beschrijft ook heel mooi de tocht van een handjevol mensen dat zich in een Canoe op de wereldzee waagt op weg naar een eiland waarvan ze overtuigd zijn dat daar ergens bestaat. “Kort daarna scheidde het water zich braaf van de lucht en op dat moment zag één van hen een streep die niet bewoog. Ze schreeuwde en iedereen staarde sprakeloos. Ze peddelden en wisselden elkaar als bezetenen af. Ze zouden ergens aankomen. De golven van de branding waren sterk als honderd stieren, schreeuwend laveerden ze er dwars doorheen.”
Of hoe een tengere jongen blijkbaar toch over speciale gaven beschikt en die daarom “Wake” zal worden - een soort priester - maar daarom het ritueel van castratie moet ondergaan. “Ze bonden zijn handen en voeten vast. Hem vertrouwden ze wel. Het was zijn lichaam dat zich zo verzette. Een reep leer tussen zijn kiezen zodat zijn mond zichzelf niet op zou eten. Vier man nagelden hem aan de grond. Ze hadden haast. Ze wilden zaaien. De Waker schoof het onderkleed van de jongen aan de kant, die zijn hoofd wegdraaide. Ze keken allemaal naar zijn zachte jongensgeslacht. Overbodig. De Waker legde heel precies het angstig gekrompen lid opzij, sneed met een kling van zwart obsidiaan de huid van de balzak in één haal open. Duwde de inhoud naar buiten en sneed die eenvoudig van het lichaam los. Het gekrijs wilde de pijn eerlijk verdelen, maar hen bereikte enkel een echo. Toch was zelfs die massief en klonk steeds natter, alsof de jongen borrelend in zichzelf verdronk.
Ze is soms zelfs ietsje naïef omdat ze haar “historische” personages dingen laat zeggen, dromen en doen die ze onmogelijk kan weten. Je leest zulke beschrijvingen met bewondering omdat ze zo mooi zijn, maar je weet dat het verbeelding is.
Er is de aarde, de grond, plantjes, dieren, insecten waar ze als biologe en lerares tuinieren zeer veel van afweet, wil over schrijven, met liefde en plezier en verbeelding. Ze houdt van het leven en het levende. Ze wil de aarde een stem geven en doet dat met een onvergelijkbaar toneel-dialoogje met wormen. Ze kruipt onder het huis van haar oom in een gat in de aarde en glijdt over ze heen. Wormpjes, weekdiertjes, glijden over elkaar buik aan buik, over rug, mond en aars. Plots huiveren ze, hun kopdelen buigen verstoord mijn kant op en hun lijfjes die zich net nog gespierd een weg omhoog wrongen, trillen alsof ze oog in oog staan meteen fletse lentemerel. Ze lubriceren elkaar en de wanden met hun vettige lijfjes, glijden heel geleidelijk omhoog, de vele segmentjes krommen. Ik vraag me af waar ze heen gaan. En ze antwoorden: “Wij stellen geen vragen, wij stellen ons voor: de vorm is worm, die vorm volstaat. De worm is de vorm, de worm is waar. Wij eten je dood. Je wordt wat je weet.” Er volgt knarsend gegrinnik. De woorden vervliegen direct. Ik zou het nogmaals willen horen.
Ze heeft prachtige poëtische invallen: stel je voor dat fotosynthese een geluid zou voortbrengen. “Bij de eerste grijze lichtstralen zou een zacht gemurmel ontstaan. De bomen die uittorenen boven iedereen, zetten hun bladgroenkorrels in werking. De groene pomp begint, koolstofdioxide komt het blad binnen en zuurstof treedt eruit, al die bladeren adelen. Zachte klikjes klinken, van het breken en herschikken van moleculen. Zoëven worden de suikers naar groeipunten verscheept. Terwijl het licht aan kracht wint, zal het gemurmel en geklik plaats maken voor een bescheiden, meerstemmig gesuis.
Kernachtig geformuleerde stukjes inzicht. “Onthoud dan enkel dit: Dat iets werkt maakt het niet waar. Dat het kan, maakt het niet juist. Dat het past betekent niet dat het klopt. Dat het zingt, verandert niets aan de tekst. Dat je iets hervormd maakt het nog niet van jou.”
Wij zien maar enkel wat afwijkt en zelfs dat zien we liever niet. Het afwijkende doet je twijfelen aan jezelf.
Of heb je al ooit het biologisch feit van de zaadverspreiding bij planten zo horen formuleren: “De boom maalt niet werkelijk om het zoete vruchtvlees van zijn appel, niet om het blanke fruit, het olijke kuiltje met het steeltje dat naar je wenkt, die blos, die ronding, hoe perfect hij past in je hand, het kattensnorretje aan de onderkant. De vrucht is er om je te verleiden tot het eten van de appel, met huid en zaad. Verspreiding, dat is de hoofdzaak.”
Op de allerlaatste pagina kom je het woord “Wormmaan” tegen…
Victor De Raeymaeker
Victor De Raeymaeker
Bekroond met de Libris Literatuur Prijs 2022.
Meer van Victor De Raeymaeker