30 november 2022
Is subsidiëring van cultuur nodig?
Er was recent opnieuw veel te doen rond de subsidiëring van de cultuursector. In Antwerpen namen de 5 (!) stadsdichters ontslag nadat een gedicht van Ruth Lasters, een van de dichters, door het stadsbestuur werd geweigerd.
Over de specifieke redenen en omstandigheden voor de weigering is reeds veel geschreven. De kern van het verhaal is dat de belangen van het politieke bestuur en de kunstenaars niet noodzakelijk overeenkomen. Dat is op zich reeds een uitvoerige analyse waard, maar daar wil ik het in dit stuk niet over hebben.
Het is echter belangrijk om even stil te staan bij de gepercipieerde noodzaak die de cultuursector ervaart om subsidies te moeten ontvangen. Is het eigenlijk wel noodzakelijk dat hij rijkelijk wordt gesubsidieerd? Op deze vraag is het onmogelijk eenduidig te antwoorden. De cultuursector is namelijk een veelkoppige draak.
Men kan deze grosso modo opdelen in vier verschillende onderdelen: het culturele erfgoed, het cultuuronderwijs, de 'culturele centra' en de artiesten.
Het culturele erfgoed bestaat uit zaken die door vroegere generaties zijn gemaakt en nu nog steeds bestaan. We hechten hier als maatschappij veel waarde aan omdat ze een getuigenis vormen van ons verleden. Onder cultureel erfgoed verstaat men erfgoed zoals monumenten, landschappen en archeologische sites maar ook cultureel erfgoed (zowel materieel als immaterieel). Materieel cultureel erfgoed bestaat uit kunstobjecten, artefacten, audiovisuele dragers, statisch beeldmateriaal, handschriften en oude drukken ... Onder immaterieel cultureel erfgoed begrijpen we onder meer verhalen en taalgebruik, muziek en podiumkunsten, feesten, rituelen en sociale gebruiken, sport en spel, natuur en landbouw, eten en drinken, ambacht, vakmanschap en techniek …
Er is geen enkele reden te bedenken waarom dit cultureel erfgoed niet zou moeten worden bewaard. Zeker het materiële cultureel erfgoed kan niet blijven bestaan zonder een vorm van subsidiëring en regelgeving. De financiële return on investment is moeilijk te berekenen. We mogen ervan uitgaan dat er wel degelijk een substantiële return is via toerisme. Ook de bijdrage aan de gemeenschapsvorming kan volgens mij niet onderschat worden.
Dankzij cultuuronderwijs leren kinderen en volwassenen de waarde van kunst kennen en worden ze gevormd om eventueel zelf kunst te creëren of uit te voeren. Ook hier is er geen twijfel mogelijk: subsidiëren is onontbeerlijk. Deze vorm van onderwijs kan onmogelijk gedragen worden louter door financiering door de gezinnen. De leraars, de omkadering e.d. worden dan ook best door de gemeenschap gedragen. Bovendien is kunst belangrijk voor de zelfexpressie en gemeenschapsvormend.
Onder de noemer cultureel centrum onderscheid ik de culturele centra en de 'cultuurhuizen'. Elke gemeente heeft wel zijn eigen cultureel centrum waarin tentoonstellingen, muziek, podiumkunsten, dans etc. wordt aangeboden. Bij de 'cultuurhuizen' reken ik operahuizen, theaters, concertzalen e.d. Deze culturele centra worden best door de overheid ondersteund opdat het publiek van cultuur kan genieten. Subsidies mogen echter enkel de werkingskosten van deze centra zelf dekken.
Als laatste categorie zijn er de artiesten, de mensen die kunst creëren of uitvoeren zoals schilders, schrijvers, theateracteurs, dansers, muzikanten etc. Zij worden nu echter vaak gesubsidieerd via allerlei kanalen. Deze categorie doet het echter best zonder subsidies en daar zijn verschillende redenen voor.
Kunst is een uitingsvorm die (een deel van) de persoonlijkheid of identiteit van de uitvoerder blootgeeft. Dat betekent dat iedereen die zich op de een of andere manier creatief uit meteen ook als kunstenaar kan worden beschouwd. Indien een persoon die een bepaalde creatie heeft voortgebracht deze als kunst beschouwt, heeft niemand het recht dit te ontkennen. Wel heeft een derde het recht die kunst al dan niet goed te vinden aangezien kunst subjectief is.
Hoe kan iets subjectiefs objectief gemeten worden? In sport is de waardebepaling van een atleet een pak beter meetbaar, zeker als de prestaties kunnen worden uitgedrukt in tijd, meters of toernooiwinsten. Dit zijn dan ook redelijk objectieve parameters. En laat dat nu precies zijn waar het vaak aan ontbreekt in kunst. Welke zijn de objectieve parameters die een bepaald kunstwerk als kwalitatief bestempelen? Uiteraard moet muziek op een technisch correcte manier worden uitgevoerd of moeten acteurs emoties herkenbaar naar voren brengen, maar dat is niet wat ik bedoel. Ik heb het over de objectieve, intrinsieke kwaliteit van een werk. Is het muzikale repertoire van Marco Borsato bijvoorbeeld kunst of enkel dat van Bach? En wat met de muzikale composities van mijn buurman? Hoe staat een Rubens tegenover een Picasso? Is een toneelstuk gebracht door een amateurgezelschap dat technisch goed gebracht wordt minder kwalitatief dan dat van een professioneel gezelschap?
Deze bedenkingen over objectiviteit en subjectiviteit illustreren hoe moeilijk het is om kwaliteit inzake kunst te (h)erkennen. Dit heeft implicaties voor vereisten voor subsidiëring van een kunstenaar. Indien kunstenaar A wel gesubsidieerd wordt maar kunstenaar B niet, komt dat over als willekeur. Bovendien riskeert men met subjectieve toekenningen van geld terecht te komen in een ons-kent-onswereldje waarbij bevriende kunstenaars wel worden ondersteund terwijl anderen in de kou staan.
Maar vooral: kunst maken is een hobby, net zoals sport dat is. Indien je ervan je beroep kan maken, dan behoor je tot de gelukkigen. Maar is het ook te verantwoorden dat de gemeenschap je hobby zodanig financieel ondersteunt dat je ervan kan leven?
Bovendien kunnen we ons de vraag stellen of alles wat ons waardevol lijkt ook moet gesubsidieerd worden. Mensen zijn namelijk bereid geld uit te geven aan zaken die ze als waardevol ervaren. Kijk maar naar het succes van festivals of grote musicals. Indien een kunstproject niet voldoende opbrengt, betekent het allicht dat er onvoldoende vraag naar is.
Dan volgt de vraag: moeten kunstenaars überhaupt gesubsidieerd worden? Mijn antwoord is neen. De redenen zijn dat we niet over voldoende objectieve criteria beschikken om kunst naar waarde te schatten. Daarnaast is het gebrek aan levensvatbaarheid een aanduiding dat er te weinig vraag naar is. Ten slotte moeten we ons de vraag stellen of het verantwoord is om schaarse overheidsmiddelen te gebruiken om in het levensonderhoud van niet-succesvolle kunstenaars te voorzien.
Wat dan met de huidige professionele kunstenaars die (gedeeltelijk) van subsidies leven? Hoe kunnen ze dan nog geld verdienen met hun kunst indien subsidies verdwijnen? Het vervelende antwoord is dat slechts enkelen ervan zullen kunnen leven. Andere kunstenaars zullen op het gebied van het genereren van inkomsten voor hun werk creatiever moeten worden. Zo kunnen acteurs die nu geld met subsidies verdienen zich meer gaan toespitsen op commercieel interessante producties om hun brood te verdienen.
Vele anderen zullen helaas niet van hun kunst kunnen leven en zullen daardoor een 'gewone' job moeten beoefenen. Dat betekent uiteraard niet dat ze hun kunst niet meer zullen kunnen beoefenen; dat kan perfect in hun vrije tijd, zoals de overgrote meerderheid van de niet-gesubsidieerde kunstenaars het nu al doen. Wie weet kunnen ze er op termijn van leven via succesvolle verkoop.
Meer van Jean-Nicolas De Wulf