27 juni 2025
Is westers worden onontkoombaar?
Volgens Maurice Godelier een onontwijkbare vraag
Inleidende nota. Misschien is het nodig Maurice Godelier even voor te stellen. Hij lijkt me weinig bekend te zijn in Nederland en Vlaanderen, getuige het feit dat geen enkel van zijn boeken in het Nederlands vertaald werd. Maurice Godelier (geb. 1934) is een Franse antropoloog en socioloog, hij kan zich ook historicus noemen, want zijn idee is (terecht) dat beide geen zin hebben als de geschiedenis er niet in geïntegreerd is. Hij is een der belangrijkste antropologen van onze tijd. Hij geniet wereldfaam. Zijn enorme oeuvre behandelt alle belangrijke antropologische thema's, de gift, incest, verwantschap, man/vrouwverhoudingen, politieke gemeenschapsvorming, religie. Zijn belangrijkste werken, naast de in onze tekst gebruikte, zijn: L'énigme du don, 1996; zijn werken over de Baruya, o.a. La production des grands hommes, 1982/1996, Suivre Jésus et faire du business, 2017; Métamorphoses de la parenté, 2004; Levi-Strauss, 2013, La mort et ses au-delà, sous la direction de M. Godelier, 2014; Quand l'Occident s'empare du monde (XVe-XXIe siècle). Peut-on alors se moderniser sans s'occidentaliser?, 2023. Het is dit laatste boek dat we hier onder de loep nemen.
_Thematiek
Zoals vaak het geval is, geeft de schrijver in de ondertitel van zijn boek zijn thematiek aan. Dat is met Godelier niet anders[1]. Peut-on alors se moderniser sans s'occidentaliser. De vraag roept waarschijnlijk reeds – nog voor een ja of neen bepleit wordt – controverse, om niet te zeggen geroep en geschreeuw op. Daar is alweer een blanke (wat zeg ik, een verschrijving, het moet een witte zijn) die zich met onze identiteit inlaat! Wie zou hier aan het woord kunnen zijn? In de inleiding van een ander belangrijk werk van Godelier Au fondement des sociétés humaines[2] zijn het de zwarte en gekleurde wokers – een terminologie die Godelier nooit hanteert, maar het is overduidelijk dat hij de genoemden viseert. In zijn werk zijn het de vele stammen (die allemaal deel uitmaken van een onafhankelijke Staat) met een cultuur die gelijkaardig is aan die van de Baruya, de stam uit Papoea Nieuw-Guinea die Godelier jarenlang bestudeerd heeft. Er zijn er nog steeds honderden over de hele wereld verspreid. Zij allen willen hun roots behouden of herwinnen, zich los maken van wat het Westen hen opgedrongen heeft. We zullen met Godelier begrijpen dat dit alleen maar lijkt zo te zijn. Dat praten over identiteit – ieder zijn eigen identiteit – klinkt postmodern en woke, en is het ook, want de postmoderne deconstructie die van geen universele waarheid, van geen rationaliteit meer wil weten, is een belangrijke inspiratie voor al wie wil 'ontwestersen' en ieder zijn identiteit 'terugbezorgen'.
Het draait dus om identiteit – een bedreigde, om niet te zeggen onmogelijke, als ze terug wil naar een leven voorafgaand aan moderniteit en verwestersing. Godeliers recente boek toont dit duidelijk genoeg aan – hoewel de term identiteit in zijn boek niet veel voorkomt, maar het begrip verwestering wijst zonder enige twijfel op de problematiek. Ik zie beide werken Quand l'occident s'empare du monde en Au fondement des sociétés humaines als nauw met elkaar samenhangend. Ze verhelderen elkaar.
_Verwestersing/modernisering
Maar houden we ons bij Godeliers recente werk. Godelier gaat er van uit dat al de niet-westerse stammen en volkeren effectief de modernisering en (op zijn minst) een stuk verwestersing op zich genomen hebben. Ze werd hun weliswaar opgedrongen maar ook aanvaard. Ze kunnen niet terug, maar ze willen dat ook niet. Dat zal overduidelijk blijken uit onze parafrasering en bespreking van hoofdstuk 1 'Devenir moderne en s'occidentalisant. Retour de l'expérience: l'anthropologue, un historien des temps présents', een tekst die dateert van 1991 en in zijn Quand l'Occident s'empare du monde opgenomen is. Dat die tekst als hoofdstuk I aan Deel I voorafgaat, zal geen toeval zijn.
Om de vraag van de ondertitel van het boek te beantwoorden, is natuurlijk nodig te begrijpen wat Godelier onder modern en onder verwestersen verstaat. Wat is volgens Godelier het Westen? Het is 'een mengeling van reëel en imaginair, van feiten en normen, van wijzen van handelen en van denken die rond drie assen draaien, drie blokken instituties, met eigen logica, voorstellingen, waarden: het kapitalisme, de parlementaire democratie en, via het christendom, een bepaalde relatie tot de religie'[3]. De drie genoemde assen houden in feite nog heel wat meer in dan Godelier hier vermeldt. Het is ondenkbaar dat hij niet ook de werkzaamheid van de Verlichting, van de Franse Revolutie (liberté, égalité, fraternité) in de bepaling van wat tegenwoordig westers genoemd wordt, zou opnemen. Maar wat kan bedoeld zijn met 'een bepaalde relatie tot de religie'? Een cryptische uitspraak, misschien om niet te moeten zeggen dat de religie in het westen afgedaan heeft? Overduidelijk in politieke zaken. Godelier vervoegt heel zeker Gauchet met zijn Onttovering van de wereld. En in individuele aangelegenheden houdt de religie maar stand door te vluchten in de fictie dat 'uiteindelijk alles goed komt' (of in een vergelijkbare andere zinledige verbeelding). Godelier zegt niet dat de modernisering in wat Westers genoemd kan worden opgenomen is – als haast één ermee – want hij zal er ons op wijzen dat modernisering niet zonder meer samenvalt met wat ze heden is (en die met de Industriële Revolutie begonnen is). De reden van het onderscheid is duidelijk. Het is een historisch feit dat modernisering niet met verwestersing hoeft samen te vallen. Maar het is ook duidelijk dat de overname van de huidige (westerse) modernisering zelfs de onafhankelijk geworden landen identiteitsproblemen bezorgt.
Maar wat is moderniseren eigenlijk? Het 'betekent voor een staat het uitvoeren en opleggen van diepgaande hervormingen met het oog op de groei van de welvaart en van de macht van de samenleving'[4]. Dat gebeurt steeds op initiatief van een sociale groep, van een minderheid die de macht heeft. Het gaat niet vanzelf, de weerstand van diegenen die er het slachtoffer van zullen zijn, moet gebroken worden. De nieuwe instellingen en denk- en handelwijzen, zegt Godelier, kunnen ontstaan binnen de samenleving, zoals de uitvinding van machines en van de grote industrie in Groot-Brittannië op het einde van de 18de eeuw of, op hetzelfde ogenblik, de instelling van een republiek in Frankrijk, als gevolg van de Franse Revolutie van 1789[5]. Maar een andere oorsprong van modernisering is mogelijk. Een maatschappij kan aan een andere maatschappij belangrijke vernieuwingen ontlenen. Japan nam China als model. Tussen de 6de en de 9de eeuw nam Japan de rijstcultuur, de zijdecultuur, het schrift, het boeddhisme en een nieuw staatsmodel over. Japan integreerde deze Chinese invloed en ging verder met zijn eigen cultuur en ontwikkelde een briljante en oorspronkelijke geschiedenis. Japan werd 'gechineesd', zonder daarom Chinees te worden en zonder te ontkennen wat het aan China schatplichtig was. Japan heeft een tweede modernisering doorgemaakt. Om zich te weer te stellen tegen de zich opdringende Westerse mogendheden, heeft het besloten zich te moderniseren. Godelier beschrijft uitvoerig[6] hoe dit onafhankelijk gebleven land (een der weinige) zich op eigen initiatief (zij het ook onder druk staande) in een recordtijd (vanaf 1868) gemoderniseerd heeft. Zonder te verwesteren, lijkt Godelier te zeggen. Is dat zo duidelijk? Ik kom daar in mijn besluit even op terug.
Een land kan dus op eigen initiatief tot modernisering overgaan. Ze heeft zich meerdere keren in de geschiedenis voorgedaan. Peter de Grote (1672-1725) poogde zijn land te moderniseren. Hij wilde onder andere een vloot, bezocht hiervoor Holland en Engeland. Het waren hervormingen met grote weerstand. Model en tegen-model kunnen ook samengaan, zoals in de Volksrepubliek China. Na de mislukte eerste pogingen besloot Deng Xiaoping China in te schakelen in de kapitalistische markt, hij stelde het land open voor westers kapitaal en eiste tegelijk technologische overdrachten. Maar wat niet overgenomen werd, is de democratie. Het mondiale kapitalisme staat onverschillig tegenover een politiek regime. Modernisering moet niet met democratie samengaan.
Maar de modernisering kan ook opgedrongen, opgelegd, worden. Dat is het werk van de kolonisering geweest waarbij enkele Westerse landen, Spanje, Nederland, Groot-Brittannië (en laattijdig België en Duitsland) meer dan 45% van de wereld onderworpen en uitgebuit hebben. Vergeet daarbij Rusland niet, dat een aanzienlijk deel van Azië gekoloniseerd (zich toegeëigend) heeft. De verwestersing dus opgelegd! En gelegitimeerd! De heidense landen moeten tot het christendom toetreden (en dat is in vele landen gebeurd) – en tot de (westerse) beschaving (die tegelijk eveneens in vele landen effectief als model en ideaal erkend en aanvaard werd en wordt). 'Want met de industriële revolutie en de enorme vooruitgang van de moderne wetenschappen, begon het Westen in de 19de eeuw zichzelf op te vatten als de enige drager van de humaniteit'[7]. 'Het industriële kapitalisme ging het speerpunt worden van de kapitalistische markt'. Gezien de grote successen in het Westen werd meer en meer dit Westen een model voor zijn militaire en economische macht, maar ook voor zijn administratieve en politieke structuren, naast overname van grondwetten, parlementen, partijen, verkiezingen, enz. Na de dekolonisatie en met de instorting van de Sovjet-Unie werd het kapitalisme het enige valabele systeem.
Met de dekolonisatie valt de modernisering niet stil, integendeel. Denk aan Atatürk die Turkije moderniseert. Geen enkel land verzet er zich tegen. Iets anders is of tegelijk de verwestersing aanvaard wordt. Hoe het daar mee staat, is het werkelijke thema van Godeliers dikke turf.
_De Baruya tegenwoordig
Waarom, vraagt Godelier zich af, heb ik dit boek geschreven. Omdat hij als antropoloog gewerkt heeft in Mali, in Peru, maar vooral in Papoea Nieuw-Guinea bij de Baruya[8] waar hij zeven jaar – over een periode van 20 jaar, van 1967 tot 1988 namelijk – verbleven heeft. Nieuw-Guinea waartoe de Baruya behoorden, werd onafhankelijk in 1975. De stam werd pas in 1951 'ontdekt', en in 1960 door Australië gecontroleerd. De Baruya waren hun onafhankelijkheid kwijt. 'De ondergane veranderingen die soms ook door de Baruya gewild waren – want de gekoloniseerden ondergaan nooit passief de kolonisatie, ze maken er zich meester van om er voordeel uit te halen en een nieuwe identiteit […]'[9] uit te vinden [mijn cursivering]. Godelier spreekt van pacificatie, evangelisatie en ontworteling (niet altijd succesrijk, voegt hij toe), toetreding tot de markteconomie, gebruik van geld voor een gedeelte van de sociale relaties, als voorbeeld hiervan: de compensatie in geld in de plaats van de ruil van vrouwen tussen de clans om een huwelijk te bezegelen, de verzwakking van traditionele vormen van wederzijdse hulp die op verwantschapsverhoudingen, buurtschap of initiatie berusten, enz.
Bij zijn recente bezoek aan de Baruya, zegt Godelier[10], kwam bij hem de gedachte op om een boek te schrijven over modernisering en verwestersing. Bij zijn aankomst verwelkomde hem een groep Baruya. Bleek dat ze allemaal christen geworden waren en Mary, John, Simon, enz. heetten. Waarom dat, vroeg Godelier. Een jonge man die in de stad gewerkt en gewoond had, zei: 'Dat is om modern te zijn'. Maar wat is modern, vroeg Godelier. 'Modern zijn, Maurice, dat is eenvoudig, het is Jezus volgen en zaken doen'. Wat voor hem betekende: geld verdienen. En Jezus volgen betekende 'doen zoals de blanken waarvan de god machtig moest zijn omdat zij de macht en de rijkdom hadden (vliegtuigen, radio’s, jeeps, geweren, enz.)'[11]. Bidden deden ze, voegt Godelier toe, maar een begrip van zonde en nog minder van erfzonde hadden ze niet. Moeilijker voor hen was te begrijpen dat ze nu een democratie waren en burgers waren van een land (in plaats van, traditioneel, in oorlog te zijn met hun buren). Dat is de hele thematiek van Godelier in een notendop. Maar Godelier diept die verder uit in hoofdstuk 1 – dat een van de rest van het boek afgescheiden hoofdstuk is[12]. We volgen hem.
In 1951 telde de bevolking van Baruya 1800 leden in een tiental dorpen wonend, bestaande uit 15 clans waarvan acht die voortkwamen uit de indringers die lokale groepen hadden onderworpen[13]. De economie berustte op extensieve landbouw, een brandcultuur, maar de Baruya kenden ook meer intensieve culturen met bevloeide terrassen. De vrouwen kweekten varkens en de jacht, exclusief voor mannen, had een vooral rituele betekenis en moest de mannelijke superioriteit bevestigen. De werktuigen waren in het begin van de XXste eeuw nog van steen, van been, of van hout, maar de Baruya hadden op hun grondgebied geen goede stenen om hun werktuigen te fabriceren. Ze verschaften ze zich door hun handel in zout dat ze produceerden uit de assen van een plant. De organisatie van de samenleving berustte op de verwantschapsverhoudingen en op de algemene onderwerping van de vrouw aan de man. De afstamming was patrilineair en de vrouwen waren uitgesloten van de eigendom van de gronden, van het gebruik van wapens en van het bezit van magische objecten en van de rituelen die volgens de Baruya geboorte en groei van de kinderen verzekerden. Driejaarlijks gebeurden grote mannelijke initiatieceremonies, en op dat ogenblik waren de hele stam, dorpen en familielijnen door elkaar vermengd. Men bouwde een groot ceremonieel huis, de Tsimia, die de Baruya aanduidden als een reusachtig 'lichaam' waarvan elke paal het substituut was van een jongeling die men gaat initiëren. De stam is een maatschappij zonder klassen, maar man en vrouw zijn ongelijk. Maar er zijn ook 'Grote Mannen', Big Men, groot door hun functie of door hun verdiensten. Ze waren de meesters van de rituelen, ze hadden van hun voorouders de heilige voorwerpen geërfd die noodzakelijk zijn voor de groei van de kinderen of in de strijd tegen de kwade geesten. Big men waren ook de grote strijders die veel vijanden gedood hadden of de jagers van de kasuaris (= een grote loopvogel) die niet alleen een stuk wild is, maar een wilde vrouw die ronddwaalt in de bossen.
Nu iets over hun religie. De Baruya hadden geen begrip van een schepping van de wereld. Ze geloofden dat na een periode waarin de hemel en de aarde vermengd waren en waarin mensen en dieren samen leefden en dezelfde taal spraken, de actuele orde van de aarde ontstaan is als de zon en de maan gescheiden zijn geworden. De zon en de maan zijn machten, verre godheden maar waarvan de actie positief is. De zon bijvoorbeeld komt tussen in de buik van de vrouw om, samen met het sperma van de man, de kinderen te maken. Waar de Baruya schrik van hebben zijn de kwade geesten van het woud en van de grotten en vooral de geesten van de doden.
Bij de Baruya is er geen directe band tussen economie en verwantschap, tussen de productie van rijkdom en de reproductie van het leven. In vele andere samenlevingen in Nieuw-Guinea en Afrika daarentegen wordt de vrouw geruild tegen rijkdom en het contact met het Westen heeft daar vrij vlug als effect een gigantische inflatie van de huwelijksgiften gekend.
De ontmoeting met het westen is in vier etappes verlopen. Reeds voor ze de blanken kenden hadden ze zich, via hun zouthandel hakbijlen en machetes in staal kunnen aanschaffen (geproduceerd in Sheffield of Solingen), weg dus met de stenen bijlen, en ze hadden tijd gewonnen – die ze hadden gebruikt om meer oorlog te voeren en om te luieren. Ze waren op die manier reeds indirect in materiële en economische zin afhankelijk van het Westen.
Vervolgens vertelt Godelier hoe de Baruya op zekere dag in de lucht twee grote vogels zagen die vuur uitspuwden. Het was een luchtgevecht tussen Japan en Australië (Tweede Wereldoorlog). Een tijd later zagen ze vanop de top van een berg in de vallei enkele van deze grote vogels staan waarbij uit de buik wezens in menselijke vorm kropen. Het waren bovennatuurlijke wezens van menselijke vorm en blanke huidskleur.
In 1951 arriveerde de eerste blanke, Jim Sinclair, met een kolonne soldaten en dragers. De Baruya waren op dat ogenblik in strijd met hun buren. Ze wilden Sinclair doden, maar zagen daar van af na een demonstratie van de kracht van de geweren. Jaren later waren de Baruya weer in oorlog met elkaar. Deze keer werden ze zwaar gestraft. De blanke officier brandde het dorp plat. Ongelukkig voor de Baruya verdwenen hierdoor twee heilige voorwerpen, de gedroogde vingers van een grote strijder die de voorouders naar de verovering van dit territorium had geleid, en nog erger, de silexstenen die ervoor dienden het heilige vuur aan te steken bij de initiaties.
Met de kolonisering verdween dus het recht om over hun eigen bestaan te beschikken, dit is, de politieke soevereiniteit en de culturele autonomie[14]. Ze werden lid van een Staat, wel te verstaan een koloniale en autoritaire Staat – noodzakelijke stap volgens de Europeanen naar een democratische en parlementaire staat. In 1966 kwam de missionering op grote schaal het land binnen – met ogenschijnlijk succes. Zo keerden de bekeerden vanuit het college – de school volgde onmiddellijk op de bekering – terug naar hun stam voor de initiatie. De volgende stap was de rekrutering voor de aan de kust gelegen plantages. Vele Baruya gingen vrijwillig, ze wilden het land 'zien'[15]. Ze vertrokken voor twee jaar. Ze werden loonarbeiders. Velen wilden na de afloop van hun contract niet terugkeren. In 1968 begonnen de Baruya zelf met koffieplantages. Dat bracht problemen met zich mee. Sommigen hadden goede gronden, andere niet. In het begin werd de regel van wederkerigheid onder de door huwelijken verbonden familielijnen gerespecteerd. Er begon een economische differentiatie tussen de families en de individuen te ontstaan. De Baruya begonnen dus 'zaken te doen', business.
In 1975 werd Nieuw-Guinea onafhankelijk – zonder het gevraagd noch gewild te hebben[16]. En daarmee begon ook de terugkeer van een aantal oude tradities. De initiaties werden weer openbaar, waaraan nu ook de politieagent, de verpleger, de onderwijzer deelnamen. Meer en meer verkocht men varkens, voordien sacrale dieren onttrokken aan de 'economie'. De strijd tussen de stammen begon opnieuw.
Godelier wijst op 'de algemene uitholling en ontmanteling van de meest intieme cultuur van de Baruya en de voortaan onherstelbare vernietiging van sommige van zijn elementen. En dat ondanks het feit dat veel Baruya trots zijn over hun gebruiken en niet passief of onverschillig staan bij hun verdwijnen'[17]. Twee elementen vallen direct hun cultuur aan: de Staat die de oorlog verbiedt en zich het recht toe-eigent recht te spreken, en het christendom dat bevestigt dat de zon en de maan valse goden zijn, dat de mensen in zonde leven en des te meer als ze niet weten dat Christus dood is op het kruis om de zonden van de mensen van alle rassen en van alle kleuren af te kopen. De Baruya zelf willen niet langer de permanente oorlog tussen de stammen – wat niettemin het verlies is van een deel van de traditionele waarden en van de instortende sociale hiërarchie. Ze willen verder niet opgesloten blijven in de twee valleien waar hun voorouders leefden. Ze willen reizen, voor jaren vertrekken. Enzovoort. De mannen spelen met hun baby – wat in vroegere tijden beschamend was en walging veroorzaakt zou hebben. 'Een ding nochtans was helemaal niet veranderd in 1990: het huwelijk dat berust op de directe ruil van twee zusters tussen twee broers en tussen twee familielijnen. Maar de meisjes hebben van langs om meer hun woordje te zeggen en men vermijdt ze te dwingen'[18].
Dat is, zegt Godelier, hoe ik de vormen en de mechanismen van de verwestersing van een stammenmaatschappij begrepen heb. 'Voor de Baruya is de Blanke geen bovennatuurlijk wezen meer maar hij blijft superieur – maar van wie ze, sedert de dekolonisering, niet meer aanvaarden bevelen of stokslagen te krijgen.'
Godelier eindigt dit hoofdstuk met een in 2016 gemaakte resumé van de transformaties die de Baruya-samenleving sedert 1967 ondergaan heeft. Dat is bijzonder leerrijk.
Hij somt vooreerst op wat verdwenen is (ik beperk me tot punten die geen antropologische uitleg vereisen): kannibalisme, kindermoord, zelfmoord, het zout als munt, het produceren van het zout, de voorstelling van het sperma als bron van kracht voor de mannen en de vrouwen, de Grote Krijger. Daar tegenover plaatst Godelier de instellingen, praktijken, enz. die blijven bestaan, weliswaar met een geringer belang en in een andere rol: de sjamaan en het sjamanisme, de jager van de kasuaris, de ruil van vrouwen, de mannelijke initiaties, de eigendom en de overdracht van de grond door de mannen, het toebehoren van de kinderen tot de familielijn en de clan van de vader, het verwantschapssysteem, steeds terugkerend echtelijk geweld.
Ten slotte somt Godelier op wat nieuw is en diepgaand de samenleving en de cultuur van de Baruya gewijzigd heeft, wat hun opgelegd of voorgesteld is, kortom l'entrée dans la modernité: onmiddellijk verlies van soevereiniteit van de Baruya over zichzelf, (gedeeltelijke) pacificatie van de stammen, kerstening van de bevolking, scholing, gezondheidsdiensten, geneesheren, hospitalen, markteconomie, productie van koffie en consumptie van waren, nationale munt en het gebruik van geld voor een deel van de sociale verhoudingen, kaartspelen, Brideprice (huwelijk door koop), individualisering van de keuze van de huwelijkspartner, verkrachting van de vrouwen in de schoot van de stam, functies gecreëerd en opgelegd door de Staat en bezet door mannen, ondernemers.
_Besluit
Godelier besluit vragend, en veralgemenend naar alle in stammen levende samenlevingen toe – en er zijn er nog honderden. Zet deze gang van zaken zich door? Ja. Zal hij zich over de hele wereld uitstrekken? Het is waarschijnlijk, maar het is hier noodzakelijk terug te komen op de idee dat de verwestersing zich zal uitbreiden zonder dat de drie elementen waaruit ze tegenwoordig bestaat zich met hetzelfde succes uitbreiden.
Het economisch succes schept in een aantal landen een nieuw zelfvertrouwen en de bevestiging van hun identiteit en hun waarden. We hebben begrepen hoe dubbelzinnig dat bij de Baruya en vergelijkbare stammen blijft. Maar in grote landen zoals India, Iran, Turkije (en andere moslimlanden), blijft de ideologie (min of meer?) intact. In China ontwikkelt zich een neo-confucianisme dat verdwenen rites zoekt te herstellen[19]. In Japan blijven het boeddhisme en het shintoïsme de ideologie. Het is een vraag die Godelier zich niet stelt hoe het shintoïsme dat een (in feite primitieve) natuurreligie is, kan overleven, in een toch tot op zekere hoogte verwesterd modern land –, tenzij het fel verdund, verwaterd is. En dezelfde vraag kan men zich stellen wat het boeddhisme betreft. Of is dat al lang zo verweekt dat het met om het even wat kan samengaan? En wat met de islam? Maar Godelier heeft blijkbaar vooral de 'achtergebleven' culturen op het oog, getuige zijn ingaan op de Baruya – die tegelijk staan voor indianenculturen, zwarte culturen uit Afrika, Zuid-Amerika, enz. – ik voeg graag toe, en de Noord-Amerikaanse zwarten en andere gekleurden die hun identiteit hersteld willen zien.
De zich via de overgenomen modernisering opdringende verwestersing is een verloren strijd om identiteit – of misschien correcter en preciezer: wat zich zou kunnen (of moeten) opdringen is de opbouw van een identiteit bestaande uit de met de Verlichting meegegeven essentiële Westerse waarden (samen te vatten in het Franse revolutionaire drietal) verbonden met de rijke diversiteit van deze culturen – voor zover althans de verschillen niet haaks staan op de belangrijke westerse (universele) waarden en normen. Wij en zij kunnen of moeten deze diversiteit koesteren, ze kleurt de wereld bont – een cultuur bestaat uit een verscheidenheid van elementen, muziek, dans, spelen, eetcultuur, specifieke vormen van omgang met elkaar, enz., enz. Te hopen valt ook dat de kwalijke kanten van het westerse samenleven, de uitwassen van het kapitalisme, de daarmee samengaande zelfbetrokkenheid, en nog enkele andere dingen meer, kritisch bekeken worden.
_Noten
[1] M. Godelier, Quand l'Occident s'empare du monde (XVe-XXIe siècle). Peut-on alors se moderniser sans s'occidentaliser? CNRS Editions, 2023. Godelier beschrijft uitvoerig (Deel 1, blz. 53-228) hoe het Westen de wereld ingepalmd heeft (op enkele uitzonderingen na, Godelier denkt aan Japan). In Deel II (blz. 229-337) wordt de grote ommekeer na de Tweede Wereldoorlog besproken, met de mondiale dekolonisatie als voornaamste gebeuren. In Deel III stelt Godelier zich de vraag of we naar een andere wereld gaan (blz. 341-429). Wat ons – ter wille van zijn in de ondertitel uitgedrukte thematiek – interesseert is zijn Introduction en zijn Conclusion, hoe interessant zijn lijvige wereldgeschiedenis ook is. We gaan wel uitvoerig in op hoofdstuk 1 dat nog aan Deel I voorafgaat. Hierin is de antropoloog Godelier aan het woord die, nadat hij enkele decennia geleden met de Baruyastam uit Papoea Nieuw-Guinea samengeleefd en ze als antropoloog bestudeerd had, nu terugkeert om te zien hoe het met hen – modernisering, verwestersing – gelopen is.
[2] Au fondement des sociétés humaines. Ce que nous apprend l'anthropologie, Champs, 2007.
[3] Godelier, o.c., blz. 12. Ik citeer verder met Godelier, o.c., voor Quand l'Occident s'empare du monde.
[4] Godelier, o.c., blz. 12.
[5] Godelier, o.c., blz. 12-13.
[6] Godelier, o.c., blz. 55-72.
[7] Godelier, o.c., blz. 2.
[8] Ik zal Baruya zowel voor enkelvoud als voor meervoud gebruiken.
[9] Godelier, o.c., 26-27.
[10] Godelier, o.c., 27.
[11] Godelier, o.c., 28.
[12] Het is, zoals gezegd, in 1991 als artikel verschenen in 'Transitions et subordinations au capitalisme', Editions de la MSH, 1991 (verzamelbundel onder redactie van Godelier).
[13] Daarover heeft Godelier het uitvoerig in zijn Au fondement … hoofdstuk 6, blz. 208 e.v.
[14] Godelier, o.c., blz. 34.
[15] Godelier, o.c., blz. 36.
[16] Godelier, o.c., blz. 39.
[17] Godelier, o.c., blz. 48.
[18] Godelier, o.c., blz. 49.
[19] Godelier, o.c., blz. 442.
Meer van Willy Coolsaet
[2] Au fondement des sociétés humaines. Ce que nous apprend l'anthropologie, Champs, 2007.
[3] Godelier, o.c., blz. 12. Ik citeer verder met Godelier, o.c., voor Quand l'Occident s'empare du monde.
[4] Godelier, o.c., blz. 12.
[5] Godelier, o.c., blz. 12-13.
[6] Godelier, o.c., blz. 55-72.
[7] Godelier, o.c., blz. 2.
[8] Ik zal Baruya zowel voor enkelvoud als voor meervoud gebruiken.
[9] Godelier, o.c., 26-27.
[10] Godelier, o.c., 27.
[11] Godelier, o.c., 28.
[12] Het is, zoals gezegd, in 1991 als artikel verschenen in 'Transitions et subordinations au capitalisme', Editions de la MSH, 1991 (verzamelbundel onder redactie van Godelier).
[13] Daarover heeft Godelier het uitvoerig in zijn Au fondement … hoofdstuk 6, blz. 208 e.v.
[14] Godelier, o.c., blz. 34.
[15] Godelier, o.c., blz. 36.
[16] Godelier, o.c., blz. 39.
[17] Godelier, o.c., blz. 48.
[18] Godelier, o.c., blz. 49.
[19] Godelier, o.c., blz. 442.