Seneca
Victor De Raeymaeker
Non-fictie
  • 696 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

4 september 2023 De hemelvaart van keizer Eikel. Een satire op Claudius.
Een boekje van 62 pagina’s, waarvan 11 pagina’s namenlijst, 2 pagina’s Verantwoording, 17 pagina’s Nawoord. Blijven over: 22 pagina’s die de eigenlijke satirische tekst van Seneca uitmaken. Tekst waarin Seneca dan ook nog eens in “begrijpelijke taal” enkele in versvorm geschreven teksten van oudere, nog meer klassieke auteurs aanhaalt, samen toch ook nog een viertal bladzijden. Het spotschrift in kwestie weegt dus 18 velletjes tekst. Gelukkig zonder voetnota’s of toelichtingen zodat je de tekst in één keer kan lezen.
Die omkadering is waarschijnlijk wel nodig. Niet alleen gaat het immers om een eerder ongewone tekst uit de klassieke Romeinse geschriften, die gewoonlijk een niet meteen licht verteerbare lectuur blijken te zijn, niettegenstaande de pogingen van Vincent Hunink er vlotte, in moderne taal omgezette teksten van te maken.
Komt daar nog bij dat ook een zekere kennis van de klassieke geschiedenis en mythologie vereist is om alles min of meer te kunnen plaatsen en te beseffen hoe scherp en duidelijk de satire was binnen de toenmalige actualiteit.
Het is inderdaad vreemd dat Seneca plotseling Claudius belachelijk wil maken. Hij had hem nochtans pas openbaar geprezen in een eigen troostschrift en ook onrechtstreeks als ghost writer in een grafrede geschreven voor zijn oud-leerling en grote belofte Keizer Nero, die ze voorlas. Maar dan volgt toch deze satire, dit grinnikend spotschrift over dezelfde man. Je kan maar enkel raden naar de redenen hiervoor. Binnen het ganse oeuvre van Seneca zijn satire, persiflage en persoonlijke aanvallen niet aanwezig. We kennen Seneca als een evenwichtig man, model stoïcijn, die zijn passies beheerst door de rede, moreel hoogstaand, onverstoorbaar, plichtsgetrouw, dapper in het oog van de dood.
We moeten er natuurlijk rekening mee houden dat we eigenlijk zijn ganse oeuvre niet kennen en er misschien toch nog gelijkaardige addertjes in het gras verloren zijn gegaan. Tussen woord en daad zijn er in het leven van Seneca wel opvallende verschillen. Tijdens de periode dat hij in plaats van de 16-jarige Nero het Keizerrijk beheerde verzamelde hij meer rijkdom dan welke andere man van macht ook in zijn tijd. Hij was bereid dingen door de vingers te zien en zelfs te verschonen als die met een oudere Nero te maken hadden en bood hem zelfs zijn gans fortuin aan. Hij had inderdaad voldoende rede om bang te zijn want Nero beschuldigde hem in een complot tegen hem betrokken te zijn en – gezien hij een patriciër was - moest hij zelfmoord plegen.
Het portret dat hij van Keizer Claudius schetst is geen prettig portret. Niet het beeld dat de meesten van ons hebben zoals dat in het verleden gebeeldhouwd werd door Robert Graves in zijn meesterwerk: I Claudius. Daarin maken we kennis met een enigszins als onbenullig beschouwde jongeman. Jupiter krijgt het bericht dat iemand is aangekomen: flink postuur, aardig grijs, met een soort dreigende houding. Want hij schudde de hele tijd met zijn hoofd en sleepte met zijn rechtervoet. Hercules ziet een vreemd soort gezicht, een rare manier van lopen, dat een geluid maakte dat niet deed denken aan enig landdier, maar zoals je vaak hoort bij zeebeesten: rauw en ongearticuleerd. Maar toen hij wat beter keek leek het hem toch een soort mens. Inderdaad Claudius stottert, komt eerder als dom over en van geen belang, maar is in feite uiterst intelligent, erudiet, belezen. Hij is ook slim want in de gevaarlijke periodes aan het hof was het verstandig niet opgemerkt te worden. Hij deed zich dus voor als iemand onbenullig en dwaas, met wie geen rekening diende gehouden te worden en wist daardoor te overleven in het onberekenbaar, gevaarlijk wespennest ten tijde van de verdorven, krankzinnige, uiterst immorele Caligula, tijdens wiens regering moord, aanslagen, vergiftiging aan de orde van de dag waren en je nooit zeker was van je positie of je leven. Je viel gemakkelijk in ongenade of verdween gewoon.
Een opstandige Pretoriaanse garde ziet uiteindelijk geen andere uitweg meer dan Caligula te vermoorden. Dan beseffen ze dat er geen natuurlijke troonopvolger meer is… Tot hun grote opluchting ontdekken ze de arme Claudius die zich gaan verschuilen is in de gordijnen en zetten hem op de keizerlijke troon. Tot iedereens verbazing blijkt Claudius wel degelijk in staat de keizerlijke functie waar te nemen en wordt hij een van beste Romeinse keizers, zeker in vergelijking met zijn voorganger, Caligula en zijn opvolger Nero.
Claudius stotterde inderdaad, hij mankte, was lichtjes spastisch, misschien had hij last van zijn stoelgang zoals Seneca beweert en “scheet hij zichzelf regelmatig onder”, maar hij regeerde 13 jaar verstandig, met gezag en doorzettingsvermogen. Zo zag hij in dat het nodig was de vroegere “barbaren” die nu deel uitmaakten van het Romeinse Rijk tot trouwe, belastingbetalende Romeinse burger te verklaren. Seneca ziet dat niet in en vindt dat de waardigheid van de echte Romeinse Burgers daardoor aangetast wordt. In zijn schotschrift vertaalt hij dat zo: “Dan kon hij die paar laatste figuren nog burgerrecht verlenen. Ja, Claudius was vastbesloten alle Grieken, Galliërs, Spanjolen en Britten in toga te zien.” Hij bevorderde de wetenschappen, legde een uitgebreide bibliotheek aan - iets wat in Rome grotendeels afwezig was, hij begon met de verovering van de Britse Eilanden, stabiliseerde de Oostelijke grenzen. De lijst van zijn verwezenlijkingen is opvallend lang en gevarieerd.
Wat hij niet kon rechtzetten of uitroeien en wat nog een bloeiperiode zal kennen met zijn opvolger, is het gekonkelfoes en gefluister, de intriges, de machtsstrijd, leugens, onbetrouwbaarheid. Zo werd hij zelf vrijwel zeker vergiftigd, moord waar zijn laatste vrouw Agrippina de hand in had. Zij wilde immers Nero, haar zoon uit een vorig huwelijk op de keizerlijke troon… 11 dagen na de moord, de dag van de crematie, wordt de lijkrede uitgesproken door de nieuwe keizer, Nero.
Dus, Claudius is dood en begeeft zich op weg naar waar hij ook moge belanden in het hiernamaals. “Claudius zag zijn eigen uitvaart en snapte meteen dat hij dood was. Want met ‘grote zang & dans’ hief men zijn treurlied aan. “Stort tranen uit, barst uit in rouwbeklag, weerklink het forum van bedroefd geroep. Gevallen is een man… (enz.: nog 30 regels) en hij “had reuze schik in die lofzang op hem en wilde graag wat langer blijven.” Onderweg wordt hij geïnterpelleerd, zijn (mis)daden worden verhaald, de fouten rechtgezet. Zo maakte hij zichzelf tot God wat Janus doet besluiten: “Met ingang van vandaag wordt niemand meer God indien hij behoort tot degenen die de vruchten des velds eten dan wel leven van het graangevend land”. (Homerus) Wie daartegenin zou gaan zal “worden overgedragen aan boze spoken en bij de volgende spelen moeten staan tussen de verse vechters en stokslagen krijgen, een flink pak slaag.”
In het schotschrift wordt hij afgeschilderd als verstrooid, mankepoot, is een broekschijter, letterlijk en “met duidelijke geluiden gepaard”. Hij is lichtzinnig wreed: “Met zijn bekende gebaar, dat losse handje, dat voor dat ene vast genoeg was, het gebaar waarmee hij altijd mensen liet onthoofden, had hij gelast haar (vrouw Koorts) de hals af te snijden. 
Seneca laat trouwens ook andere “groten” niet onbesproken. Hercules is een soort grapjanus en dwaas: “Maar toch is Hercules niet goed bij zijn hoofd en hij vreest een “mongo ex machina”. Nadat hij een om nog intimiderender over te komen, nog tragische allures aanneemt en als volgt spreekt: “Geef kond uit welk gebied gij zijt ontsproten: opdat gij niet door knots gevloerd hier zijgt ter aarde…” en zo nog 14 verzen verder. “Vooruit, de waarheid, en snel, anders ram ik al die bullshit uit je kop!” Zelfs over Odysseus worden grapjes verteld, Fibris wordt een oude, dwaze heks. Narcissus heeft jicht. Hij koppelt twee schertsfiguren aan Claudius: Augurinus en Baba, door de schrijver als twee dwaze rijmfiguurtjes Hupsi en Flupsi genoemd. De grote Hercules van de twaalf werken wordt hier neergezet en bespot als “dommige, lompe bruut”. De Janus van de twee gezichten wordt consul om aan te duiden dat er met deze positie altijd twee kanten uitgegaan wordt. Romulus, de stichter van Rome is een patat vretende (knollen) primitieveling.
De goden in de hemel komen samen en gedragen zich zoals senatoren in de chaotische Senaatsvergaderingen op aarde. Hij steekt de draak met de toen gangbare pompeuze gedichten. Zo klinkt er eentje: “Het was de tijd dat Phoebus reeds zijn licht in korter banen trekt, terwijl de duistere Slaap zijn uren almaar uitbreidt en doet groeien”. (12 regels lang) Waarna Seneca concludeert: “Of om het in begrijpelijker taal te zeggen: het was oktober 13.” Met de dood van Claudius wordt komaf gemaakt met: “De laatste woorden die onder de mensen van hem zijn vernomen, volgden op een tamelijk hard geluid via het lichaamsdeel waarmee hij zich makkelijker uitte: “Oei oei, ik heb mijn eigen, geloof ik, ondergescheten.”
Hij heeft op zijn tocht ook onprettige ontmoetingen, zoals de pantomimespeler, Mnester, die door Claudius bij leven voor de goede sier een kopje kleiner was gemaakt. Claudius wordt ook gestraft. “Over het soort straf is lang gedebatteerd. Wat moest hij te lijden krijgen? Sisyphus had zijn sjouwerij nu wel lang genoeg bedreven,” klonk het. “Tantalus zou nog sterven van de dorst als hij geen hulp kreeg” en “op het wiel van die arme Lexion moest onderhand een remblok.” Maar nee, die oude legendes moesten blijven bestaan. Claudius moest een nieuwe straf krijgen. Hij was altijd al een verwoed dobbelaar geweest. En dus spreekt Aeacus het vonnis uit: Claudius moet dobbelen met een beker met een gat in de bodem. En ja, hij was al begonnen, hij liep al te zoeken naar de dobbelstenen die er telkens doorheen vielen, en hij schoot niets op.” Ineens verschijnt Caligula, en wel met een verzoek: hij wil Claudius als slaaf. Hij levert ook getuigen aan die hebben gezien hoe hij was afgerost door Claudius “met de zweep, met de stok, met de vuist”.
De hemelvaart van Keizer Eikel is best een geestig stukje klassieke tekst, vertaald in een meer begrijpelijk en modern Nederlands en met het bijhorende nawoord ook genietbaar door de “gewone” lezer.

Victor De Raeymaeker
Vertaling Vincent Hunink.
Seneca
Victor De Raeymaeker
Non-fictie
-
_Victor De Raeymaeker - Recensent
Meer van Victor De Raeymaeker

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies