Matthijs van Boxsel
Benny Madalijns
Non-fictie
  • 562 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

27 oktober 2024 Het carnaval van het zijn - Handboek ’patafysica
Een recensie is mijns inziens niet zomaar een doordeweeks verslagje. Neen, het is een goed verhaal met een heldere argumentatie. Want, als je een goede recensie weet te schrijven, zullen lezers je argumenten begrijpen en je vertrouwen dat je oordeel voortkomt uit een objectieve blik. Alhoewel, objectief? Enfin.
Hetgeen volgt is niet zomaar een zoveelste recensie. Want het boek dat ik zopas las, is naar mijn inzichten, opvattingen en uitgangspunten gewoon fenomenaal ongewoon. Het is fabuleus, onovertroffen legendarisch en opmerkenswaardig buitengewoon. Vandaar.
Een poging tot, vooruit dan maar …
Niet zo gek lang geleden vond ik een oud dagboek terug. Ik zeul het sindsdien verwachtingsvol met me mee. Ik ga bij gelegenheid op een haast vergeten bankje zitten, niet ver van mijn woning, en kijk het met gretigheid in. Wat ik te lezen krijg is vandaag tegelijk veelzeggend én nietsbetekenend. Als men het nut van het nutteloze niet begrijpt, en de nutteloosheid van het nuttige, begrijpt men de kunst niet. En een land waar men de kunst niet begrijpt, is een land van slaven en robots, een land van ongelukkigen, van mensen die niet lachen of glimlachen; een land zonder esprit, een land waar geen humor heerst, waar niet wordt gelachen, waar woede en haat heerst, staat er ergens in gekribbelde hanenpoten in potlood. Een quote van Eugène Ionesco.
Nergens in het boekje vond ik een aanduiding omtrent de datum, maar ik moet toen zowat vijftien geweest zijn, vermoed ik. Het schriftje staat bol van bizarre overpeinzingen, overtollige anekdotes en vergeefse, niet zelden verwoede pogingen om, ondanks mijn voortijdige voorliefde voor het absurde, dodelijk ernstig te zijn. Terwijl ik in het dingetje blader, vraag ik me wel eens af of het verleden zich zomaar toevallig zou kunnen herhalen? Of moet ik zelf proberen, stukje bij beetje, de door het troebele water der jaren opgezwollen puzzelstukken ‘vroeger’ iets van hun oorspronkelijke vorm terug te geven. Maar hoe lukt het me ooit, denk ik dan, alles terug ordentelijk te catalogeren? Waarschijnlijk is het onbegonnen werk, want welke herinneringen zijn koppig genoeg om op te slaan, welke niet?
Nu ja. Gelezen heb ik altijd. In de hoogste klassen van de middelbare school raakte ik wezenlijk verknocht aan Eugène Ionesco. Ik heb nog altijd mijn eerste exemplaar in de kast staan van Rhinocéros: Piece en trois actes et quatre tableaux. Een intussen vergeelde paperback met ezelsoren van uitgeverij Gallimard, Collection Folio, uit 1972. Op de modernistische boekomslag staan twee schreeuwerig gele, plastic, opblaasbare neushoorns en een hangerig jongetje met open armen en een vaal groene trui. Hij staat op de bovenste trede van een kale, zwarte trap en gaapt ietwat wezenloos naar de leegte tussen de hoge, roodbetonnen flatgebouwdozen met vierkante ramen.
Ik kan me precies herinneren waar en wanneer ik het kocht: in de lente van het jaar 1981 in La Porte Etroite. Een boekhandel in Parijs, 10 Rue Bonaparte. Het boek was voor mij zo lichtend als alleen een droom kan zijn. De norm waaraan ik andere boeken mat. Jarenlang ben ik al lezend steeds weer licht onbevredigd gebleven wanneer ik een boek uit had.
Totdat ik Ubu Roi van Alfred Jarry begon te lezen.
Een klucht uit 1896, evenzeer uit de reeks Collection Folio van Gallimard, over de antiheld Vader Ubu die na een staatsgreep de tirannieke koning van Polen wordt, maar uiteindelijk een lafaard blijkt te zijn wanneer hij ten strijde moet trekken nadat het volk tegen hem in opstand komt. De radicale belichaming van de hersenloze machtswellusteling, de wrede maar clowneske dwingeland die vooral etend en schijtend door het leven ging. Een groteske creatie waarmee Jarry zich steeds meer en ongegeneerd zal vereenzelvigen.
En plots verschijnt aan mij ‘le souvenir’. Niets had meer herinneringen aan die dagen kunnen losweken dan een onnozele scène uit de tweede akte, die ik destijds in mijn dagboek had genoteerd. Zelfs een in lindebloesemthee gedoopte madeleine niet.
-        Tous : Vive Michel Fédérovitch ! Vive le Père Ubu!
-        Père Ubu : Et vous, mes amis, venez diner ! Je vous ouvre aujourd’hui les portes du palais, veuillez faire honneur à ma table!
Peuple : Entrons ! Entrons Vive le Père Ubu ! C’est le plus noble des souverains (Ils entrent dans le palais. On entend le bruit de l’orgie qui se prolonge jusqu’au lendemain. La toile tombe.)
Als filosofiestudent in de jaren zeventig van vorige eeuw leerde ik Jarry nog beter kennen. Van toen af ben ik onvoorwaardelijk fan van misschien wel de meest controversiële toneelschrijver en poète maudit van het fin de siècle van de negentiende eeuw. Een heuse dadaist avant la lettre. Wanneer ik las dat hij de dag begon met maar liefst twee liter witte wijn, dat hij tussen tien en twaalf een aanzienlijk aantal glazen absint savoureerde, bij de lunch sloten wijn naar binnen goot en de koffie liefst wegspoelde met ettelijke glazen Marc de Bourgogne en andere eau-de-vie’s, om ’s avonds weer onbezwaard opnieuw in de drank te vliegen, was ik blijvend verkocht.
De filosofie, de wetenschap en de kunst hebben de ‘ware aard der dingen’ van oudsher veel te karig ingeschat, moet de Franse excentriekeling gedacht hebben. In zijn boek Gestes et opinions du docteur Faustroll, pataphysicien. Néo-scientifique Roman, spitst hij zich deswege vooreerst toe op het uitschrijven van de bindende slash ontbindende definities van de ‘Patafysica’. Het is boven alles de wetenschap van de denkbeeldige oplossingen, van de uitzondering. Dienvolgens is deze wetenschap der wetenschappen in staat al doende een universum te onthullen dat onbevangen parallel loopt met de officieel erkende wereld. Doctor Faustroll geeft vanuit zijn levenservaringen in het boek dan ook met graagte antwoord op prangende vragen als: wat is landvaartkunde? Wat is de relatie tussen een paardenhoofd en moordzucht? Hoe te reizen door de tijd?
In de roemruchte daden en opvattingen van Faustroll staat werkelijk alles, schreef Boris Vian ooit, inbegrepen de manier om een schaap levend te garen. Alvast smakelijk.
Met Ubu Roi brak Jarry resoluut met de conventies van het klassieke theater, vooral inzake taalgebruik. Het eerste woord van het toneelstuk is ‘Merdre!’in plaats van merde. Het klinkt vreemd. Waarom gebruikt de auteur niet gewoon het gangbare kakscheldwoord? En waarom gebruikt hij later woorden als oneille in plaats van oreille? Lees verder en je zal zien dat de conversatie tussen de personages alsmaar absurder wordt. Zo vraagt Père Ubu aan Capitaine Bordure: ‘Eh bien, capitaine, avez-vous bien dîné?’ Waarop de kapitein antwoordt: ‘Fort bien, monsieur, sauf la merdre.’
Gek? Allesbehalve. Zeker als je weet dat Jarry zich bijvoorbeeld afvraagt waarom iedereen stelt dat het horloge rond is? Dat is onmiskenbaar onjuist, aangezien het een smalle rechthoek is als men het en profil ziet en een ellips als men het voor driekwart ziet en waarom wordt zijn vorm alleen maar opgemerkt op het moment dat men kijkt hoe laat het is?
Jarry balanceert, wankelt, draalt en weifelt als een koorddanser in dubio op een fijn, maar onbuigzaam zijden draadje tussen scherts en ernst, menselijk en onmenselijk, humor en geweld, als vanouds bondgenootschappelijk verenigd in het guignol-poppenspel. Zijn theatrale gedrag is een gesublimeerde domheid. Hij identificeert zich met Ubu, al wordt hij uiteraard nooit zelf tiran. Hij bootst in taal en gebaar zogenaamde domheid na, om haar in zichzelf te ondermijnen en in de speelse manier waarop hij dit doet, rijkt hij ons holderdebolder tal van uitwijkmogelijkheden aan.
Zijn verheven uitspraak ‘Leven is het carnaval van het Zijn’ veronderstelt dat het dagelijks bestaan een zwakke afspiegeling is, in vele opzichten zelfs een omkering, van een ideale werkelijkheid, het Zijn.
Eenmaal, andermaal? Verkocht!
Rudy Kousbroek noemde de patafysica, de ultieme bevrijding van het irrationele denken. En Gerrit Komrij prees het gegeven als de ‘al naar believen zinloze of uiterst zinvolle wetenschap die alles te boven gaat’. Ons aller Wikipedia geeft als omschrijving: patafysica is een absurdistische parodie op de moderne wetenschap, die met onzinredeneringen filosofeert over wat achter de metafysica ligt.
Wel over dit alles en nog veel meer gaat dit boek van Van Boxsel.
Want het gaat onder andere over: de geografie van het Niets, het Derde Magisterium, geroosterde waanzin, het gemillimeterde hoofd, openbaar kunstgebit, de nachtwacht twee minuten later, de gaap- en geeuwkunde, de eenmanswetenschap, de paradox van de gatenkaas, het land van mest en mist, de anus van God, de strijd tegen de verveling, de laatste tandenstoker, het kunstmatige optimisme, de vierde dementie, de schone zakdoek, tal van denkbeeldige plaatsen, het koninkrijk van de Welsprekendheid, de monochrome romantiek, de eikenhoutbelasting, de benedennatuurkunde en de belastingzuigpomp.
En ook over het Mes van Lichtenberg. Nou moe, moet er nog zand zijn.
(…) Op het Terras van de Drie Satrapen, vernoemd naar Boris Vian, Jacques Prévert en diens geleerde hond Ergé, is het Collège de ’Pataphysique vergaderd om een museum voor denkbeeldige voorwerpen op te richten.
Na het opsteken van een groene kaars, het uitrollen van het groenblauwe vaandel met gouden spiraal en het zingen van ‘Het Ontherseningslied’, buigen de leden van dit instituut voor inexacte en onnutteloze wetenschappen zich over de blauwdrukken. Aanwezig zijn de Regent in de landvaartkunde, een kenner van eenmanskoninkrijken, een specialist op het gebied van Desesperanto (een taal om wereldwijd wanhopig van te worden) en andere geleerden.
Dataris Marine Caloï zet een beige doosje op tafel. Het etiket vermeldt: ‘Het Mes van Lichtenberg. Een mes zonder lemmet waaraan het heft ontbreekt’. Aan de binnenzijde van het deksel lezen we: Schrijver en hoogleraar natuurkunde Georg Christoph Lichtenberg (1742- 1799) noemt het mes als eerste kavel in de ‘Lijst van een verzameling gebruiksvoorwerpen die volgende week in het huis van Sir H.S. publiekelijk geveild zal worden’. (Göttingenschen Taschenkalender, 1798) Hij zou het handgeschreven register achter in een boek van Jonathan Swift hebben gevonden, tijdens een bezoek aan een plattelandsbibliotheek in Engeland. Lichtenberg past het aforisme toe op veelbelovende meningen die bij nader inzien hun ‘substantie’ verliezen.
Getuige Kladboek H is Lichtenberg in 1783 begonnen met het verzamelen van denkbeeldige objecten, bij voorkeur zaken die zichzelf ontkennen. Zo noemt hij een flesje droog water, stoelen zonder zitting, leuning of poten, en een staaltje Egyptische duisternis in een zwart gebeitste mahoniehouten kast, met gouden slot en hengsels, die alleen in een volledig donkere kamer geopend mag worden.
Citaat, p. 12 – 13
Nog dit.
Op 12 juli 2009 overleed de schrijver Simon Vinkenoog.
De toenmalige Nederlandse Dichter des Vaderlands, Ramsey Nasr, eerde hem op de dag van zijn begrafenis met een gedicht. Ik geef jullie hier graag enkele flarden mee:
ik heb een man gekend die de kosmos kon citeren / aan het verre universum herinneringen ophaalde / als aan een bijgewoond feestje, hij kon met de inkeer van een astronaut constateren: wij kennen maar één kant van het leven / en het zal daar waarschijnlijk een regenboog van kleuren wezen … waarmee je een helder antwoord had verkregen / op een niet eens gestelde vraag (niet door jou althans en niet vandaag) / maar het was een antwoord / onnavolgbaar accuraat / dat naar de wetten der patafysica / niet zacht uit de ruimte / maar van luid daarachter leek te komen / rechtstreeks bij de chaos vandaan…
Experimentele poëet Simon Vinkenoog was inderdaad overal en nergens. Een onafhankelijke dichter zonder club of stroming met een eigen geluid. Een kleurrijke patafysicus avant la lettre, die het leven rooskleurig zag.
Ik kan zulks na het lezen van dit boek enkel maar beamen.
Wit is dan misschien ook een kleur, maar wit kan vergelen. Toch?
En roze lekker niet. Vieux roze misschien?
Ach, lieve lezer, een eindoordeel vellen over deze gigantische klepper vol gekheden is moeilijk, zo niet onmogelijk. Daarvoor is er te veel. En dat te veel is er bovendien in overvloed en bij de vleet. Het is bijwijlen zelfs reusachtig, verregaand en copieus. Vandaar.
Enfin. Dank voor alle, of gedeelde, aandacht.
Want dit boek is voorwaar een feest voor de geest van duiven, merels, pimpel- en koolmezen, een vlaamse gaai soms, hier en daar wat reigers en groene halsbandparkieten. Vrije en dikwijls gekke vogels in de overvloedige leegte van dit modderland. Een welgekomen plenum gevederde vrienden, mooigekleurd volkje trouwens.
Misschien zou er een uitgebreide biografie van dit clubje flierefluitertjes moeten verschijnen, met veel erg veel aandacht over de ontstaansgeschiedenis van hun vliegangst.
Een denkbaar patafysisch verantwoord boekje, ook dat nog.
Vijfsterrenliteratuur, zeker weten.

Benny Madalijns
Matthijs van Boxsel
Benny Madalijns
Non-fictie
Madalijns is van opleiding Leraar Beeldende Kunsten en doctor in de Archeologie & Kunstwetenschappen. Hij is schrijver van amper te publiceren verhalen over denken & doen, zoals het boek 'Ondanks alles / Malgré tout' (ASP). En schilder & collagist van zo maar wat bedenkingen van geest & gemoed. (Foto: Jean Cosyn - VUB)
_Benny Madalijns -
Meer van Benny Madalijns

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies