17 februari 2025
Mozart. De muziek, de mens, de vrijmetselaar.
Het boek over Mozart dat David Vergauwen bij Ertsberg publiceert is een groot opgezet caleidoscopisch werk. De auteur wil een omvattend cultuurhistorisch beeld geven van Mozarts, samen met Emanuel Schikaneder gecreëerd, meesterwerk, ‘Die Zauberflöte’.
Het boek bevat zes hoofdstukken, voorafgegaan door een inleiding waarin de auteur zijn methodische benadering uiteenzet. De scènes van de twee bedrijven van Die Zauberflöte fungeren in elk van de hoofdstukken als leidraad voor een duiding van wat Mozarts leven en werk heet te zijn.
Vergauwens keuze voor die compositie van zijn boek wordt hem ingegeven door zijn methode, waarover dadelijk meer. De hoofdstukken zijn: (1) Sprookje; (2) Verlichting; (3) Vrijmetselarij; (4) Inwijding; (5) Mysterie; (6) De tranen van de keizer. Het boek sluit met een ‘Epiloog’, een musicologische terugblik op wat voorafgaat.
In de inleiding verduidelijkt de auteur de intentie om zijn boek te schrijven (zijn intention to write). De stelling is dat Die Zauberflöte geen “stabiel en intern coherent werk is dat volledig kan worden verklaard zo lang men daartoe maar de juiste sleutels in handen krijgt.” Geen kunstenaar werkt in een vacuüm, maar leeft en arbeidt in een complexe wereld waarvan hij (of zij) zich niet kan losmaken. Dat is de evidentie zelf. Mozarts werk – bedoeld is dan Die Zauberflöte – wil de auteur begrijpen vanuit het onderzoek van “het netwerk van connecties en betekenissen die de toeschouwers (ervan)… moeten hebben afgeleid in de weken volgend op de première,” 30 september 1791 in het Theater auf der Wieden zu Wien.
De vraag is: wat konden de toeschouwers in Die Zauberflöte herkennen? Het antwoord op die vraag zoekt de schrijver in Mozarts socioculturele en politieke omgeving, de opera gebruikend als “een lens” om naar die omgeving te kijken. Maar ook omgekeerd daar de auteur wil “vertellen” hoe de sociaal-culturele, politieke en wereldbeschouwelijke omstandigheden via de sprookjesliteratuur, de kennis over het oude Egypte, de mysteriën, de Verlichting en de maçonnerie – zijn “overgestroomd” in Die Zauberflöte.
Daaraan is een andere intentie verbonden (schrijvers intention in writing). De auteur steekt het niet onder stoelen of banken. Hij wil zich afzetten tegen een bestaande literatuur over Mozart en zijn werk. Nu verduidelijkt hij wel niet over welke literatuur het gaat – zijn referenties aan belangwekkende secundaire bronnen zijn eerder schaars – toch begrijpt de lezer die daarmee vertrouwd is waar het de auteur om gaat.
Voor Vergauwen is Die Zauberflöte geen “glashelder, eenduidig of gestroomlijnd verhaal”. Dus gaan we, zo meent hij, maar beter kijken naar wat er zoal in de verschillende scènes van de twee bedrijven van de opera aan de orde is. Dat is te verkiezen boven een eenzijdige benadering die de opera exclusief in verband brengt met wat Mozart gedurende zijn korte leven aan maçonnieke composities heeft gemaakt, waarbij de opera dan als kroon op het werk van al het voorafgaande wordt beschouwd. Het is evenzeer te verkiezen boven een eenzijdige benadering die een exclusief verband met de speculatieve alchemie vooropstelt, de opera opvattend als het hoogtepunt in een lange en rijke alchemistische traditie waarmee zowel de componist als de librettist vertrouwd waren.
Heel nieuw is dit niet. Met een voorbeeld. In de begeleidende commentaar in het cd-programmaboekje van Die Zauberflöte (uit de Complete Mozart Edition, Philips, 1991, uitvoering, 1984, door Staatskapelle Dresden, o.l.v. Sir Colin Davis), schrijft Jacques Chailley: “Die Zauberflöte, eerder dan alleen maar een sprookje zonder logica en betekenis te zijn, transponeert, lichtvoetig als een Singspiel, een van de meest ambitieuze legenden van de mensheid naar het toneel…”
En Paolo Fabri schrijft in zijn begeleidend commentaar, ‘Een spookjesavontuur en spirituele zuivering: een onlosmakelijke muzikale fusie’ dat: “Emanuel Schikaneder voor het opstellen van het libretto dat hij aan Mozart wilde voorleggen, voornamelijk gebruikmaakte van twee literaire bronnen: de fabel van Lulu of de Toverfluit… uit een anthologie met als titel Dschinnistan, gepublicerd in drie volumes door Wieland 1786-1789 (…), en Jean Terrassons Sethos, histoire ou vie tirée des monuments, anecdotes de l’ancienne Egypte… (Parijs, 1731, naar het Duits vertaald 1732 en 1778), …”, waaraan verder gekoppeld, “een artikel van Ignaz von Born Über die Mysterien der Aegypter, verschenen in 1784 in het tijdschrift Journal für Freimaurer, van een vooraanstaande exponent van de Weense vrijmetselarij…”
Aan de hand van de opeenvolgende scènes van de twee bedrijven – als leidraad, of als “lens” – weidt Vergauwen uit over wat hij opvat als de “buiten-artistieke contexten van het werk.” Hij noemt die contexten subculturen. In volgorde: sprookjescultuur, Verlichtingscultuur, maçonnieke cultuur, inwijdingscultuur, mysteriecultuur. Zij zijn “de verschillende lagen die door de makers bewust en onbewust op elkaar werden gelegd om het stuk voor hun publiek in hun tijd te laten functioneren (sic!).” Dit is expliciete stelling van de auteur.
Het zal de lezer van zijn boek dan al duidelijk zijn dat van Mozarts oeuvre bijna uitsluitend Die Zauberflöte aan bod komt. Zo wordt bijvoorbeeld een vroege opera van de componist, Thamos, König in Ägypten (KV 345; herfst 1773-1779), op tekst van Tobias Freiherr von Gebler, een vrijmetselaar, maar mondjesmaat vermeld. Merkwaardig want dit werk wordt beschouwd als een ‘voorbeeld’ voor Die Zauberflöte. De tekst van de zang van de beide koren (meisjes en priester), n° 1, luidt “Schon weichet dir, Sonne!/des Lichtes Feindin, die Nacht; schon wird von Ägypten/der neues Opfer gebracht…”, en in n°6 zingt het koor van de Zonnemeisjes: “Wie in weite Tempel hallen/unter der Trompeten Schallen,/sanfter Flöten Zauberklang:/so mengt sich, Osiris Söhne,/unser Lid in eure Töne, /Sonne, dir ein Lobgesang.”
Vergauwens manier van uiteenzetten is, in zijn eigen woorden, een spiraal, snijdend door die verschillende lagen om zo een “dwarsdoorsnede te maken van een maatschappij die in ijltempo aan het veranderen was.” Mozart, de muziek, de mens, de vrijmetselaar, de titel van het boek, lijkt dus meer een cultuurhistorische verhandeling te zijn over een veranderende tijd (Verlichting én maatschappelijke omwenteling voorafgaand aan 1789 en wat erop volgde), dan over wat die titel de lezer doet veronderstellen waarover het zal gaan. Dat is het gevolg van Vergauwens methode: ‘de mens en vrijmetselaar Mozart met zijn muziek’ bekijken door de lens van Die Zauberflöte. Een opera die “geplaatst” in Vergauwens reconstructie van zijn “historische context … complex, divers en vaak intern tegenstrijdig is.” De auteur veronderstelt dat hij met zijn “caleidoscoop van inzichten, verbanden en invloeden” de lezers “op het spoor (kan) zetten van hoe een bezoeker aan het Theater auf der Wieden in de winter van 1791 de inhoud van dit stuk kon afwegen tegenover zijn eigen onmiddellijke leefwereld.” Een winter die 30 september 1791 begon.
Nogmaals, echt vernieuwend kan ik het niet noemen. Met nog een ander voorbeeld. In de voorbereiding op het Mozart-jaar 1991 en door mijn medewerking aan een documentaire ‘Mozart, een vrijdenker’ voor Lichtpunt (Canvas), leerde ik een ‘live recording’, juli 1989, van de opvoering van Die Zauberflöte kennen. Van die opvoering was de betreurde Göran Järvefelt de geïnspireerde regisseur. Het Drottningholm Theatre Orchestra en het Drottningholm Theatre Chorus stonden onder leiding van dirigent Arnold Östman. In het begeleidend schrijven van de door mij gekochte RM Associates videotape – een document dat ik bewaarde samen met het toegangskaartje van Das Grosse Festspielhaus voor de uitvoering van Mozarts Requiem door de Wiener Philharmoniker onder leiding van Nikolaus Harnoncourt – lees ik (mijn vrije vertaling naar het Nederlands):
“De muziek (van Die Zauberflötee), getuigend van opmerkelijke zuiverheid en schoonheid, is vermengd met de volkse vorm van een muzikale komedie, het Singspiel. Mozarts laatste aan de mensheid geschonken opera-testimonium betreft ’s mensen zoektocht naar waarheid, de verwarring tussen de krachten van de duisternis en het licht, en de uiteindelijke utopische regeling van klaarblijkelijk onverzoenbare elementen.”
“De muziek (van Die Zauberflötee), getuigend van opmerkelijke zuiverheid en schoonheid, is vermengd met de volkse vorm van een muzikale komedie, het Singspiel. Mozarts laatste aan de mensheid geschonken opera-testimonium betreft ’s mensen zoektocht naar waarheid, de verwarring tussen de krachten van de duisternis en het licht, en de uiteindelijke utopische regeling van klaarblijkelijk onverzoenbare elementen.”
En verder: “Omwille van de verbanden tussen de opera en de vrijmetselarij hebben commentatoren Tamino geïdentificeerd met Keizer Jozef II, Pamina met het Oostenrijkse volk, Sarastro met Ignaz von Born, Monostatos met de clerus, en de Koningin van de Nacht met Keizerin Maria-Theresia. (…) Maar vanuit welk gezichtspunt Die Zauberflöte ook wordt benaderd, zonder twijfel een groot werk in de geest van de Verlichting, evenzeer is het een verrukkelijk sprookje. Niets is zo gemakkelijk als te kiezen voor een absoluut scherp afgelijnd gezichtspunt. Maar in het leven zijn de komische en de ernstige voorvallen zo met elkaar vermengd dat dit mensen verontrust. Mozart slaagde er met Die Zauberflöte in die twee – ernst en frats – met elkaar te combineren op een manier die sindsdien nooit werd overtroffen.”
David Vergauwen heeft met zijn boek zo’n al bij al bekende visie nog eens onder woorden gebracht. Aan de lezer, die bekend is met literatuur over Mozart en zijn werk – ikzelf denk aan de in mijn visie onovertroffen studie van het echtpaar Jean en Brigitte Massin, Mozart (1970, édition Fayard) en aan het boek Mozart. L’amour et la mort van Jean-Victor Hocquard (1987) – om te oordelen over het nieuwe van Vergauwens bijdrage aan die al zo omvangrijke literatuur. De hiermee niet bekende lezer zal bij de lectuur als taak hebben een scheppend werk te verrichten: door Vergauwens vele uitweidingen en langs de diverse historische zijsporen – tot aan de ballonvaart toe – een weg te zoeken naar een uiteindelijk vertrouwde duiding van Mozarts ‘laatste’ schepping.
Misschien zal de aandachtige lezer bekoord blijven door de spiraalsgewijze constructie van dit boek, met zijn afwisseling van gecommentarieerde opera-scènes – Vergauwen vertelt eigenlijk elke scène nog eens – en interessante, zij het soms wat langdradige, cultuur-historische schetsen. Het komt mij voor dat Mozarts “finale opera-testimonium aan de mensheid geschonken, getuigend van de eeuwige strijd tussen de krachten van licht en duisternis,” hiermee nog eens werd gediend en geëerd, en dat is zonder twijfel een verdienste.
En ja dus, Mozarts Die Zauberflöte is een… sprookje uit een tijd van… Verlichting, toen… een vrijmetselarij ook in Centraal Europa invloed verwierf, vertellend over… inwijding en… mysteries.
Dus toch, verzuchtte ik, terwijl ik van de auteur op bladzijde 167 lees:
“Mozarts opera staat bol van eerder oppervlakkige gelijkenissen tussen de wereld van Sarastro en die van de Weense vrijmetselarij. (…) Het zijn eerder al deze vaak flinterdunne referenties en subtiele, maar toch zo oppervlakkige verwijzingen die samen een vlechtwerk van betekenis creëren. Dat netwerk van betekenis maakt het mogelijk om, als geheel beschouwd (mijn cursief), ervan overtuigd te raken (sic!) dat hier een opzettelijke verwijzing naar vrijmetselarij wordt gemaakt.”
Dus toch, verzuchtte ik, terwijl ik van de auteur op bladzijde 167 lees:
“Mozarts opera staat bol van eerder oppervlakkige gelijkenissen tussen de wereld van Sarastro en die van de Weense vrijmetselarij. (…) Het zijn eerder al deze vaak flinterdunne referenties en subtiele, maar toch zo oppervlakkige verwijzingen die samen een vlechtwerk van betekenis creëren. Dat netwerk van betekenis maakt het mogelijk om, als geheel beschouwd (mijn cursief), ervan overtuigd te raken (sic!) dat hier een opzettelijke verwijzing naar vrijmetselarij wordt gemaakt.”
Bij die woorden vroeg ik me af wat het nu eigenlijk is: heeft Die Zauberflöte (alleen deze opera dan?) ja of neen, of allebei, iets met een vrijmetselarij te maken? Vergauwen, zo komt het mij voor, weet het zelf niet zo goed (of doet alsof), en voegt er een bladzijde later de voor mij mysterieuze bedenking aan toe dat:
“… een directe verwantschap tussen wat zich in Die Zauberflöte afspeelt (sic!) en de maçonnieke cultuur (sic!) uit het Oostenrijk van de late achttiende eeuw een eerder abstracte zaak is.”
“… een directe verwantschap tussen wat zich in Die Zauberflöte afspeelt (sic!) en de maçonnieke cultuur (sic!) uit het Oostenrijk van de late achttiende eeuw een eerder abstracte zaak is.”
Maar, o paradox, in de vijf hoofdstukken van zijn boek gaat de auteur, badinerend door het libretto van de opera en de scènes navertellend, vlotjes aanduiden wat de vele verbanden – verwantschappen? – zijn tussen Mozarts ‘laatste’ opera en die “maçonnieke cultuur”. Hoe deze “abstracte zaak” ook weze, een ding was mij duidelijk, Vergauwens doorwrochte boek – andermaal een eerbetoon aan Die Zauberflöte – gaat niet over “de muziek, de mens, de vrijmetselaar, Mozart”, want daarvoor zal een nieuwsgierige lezer toch maar beter te rade gaan bij de bekende Mozartstudies, waarvan er vele zijn.
Ronald Commers
Meer van Ronald Commers
Ronald Commers