Léon Hanssen
Dirk De Schrijver
Non-fictie
  • 2658 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

21 september 2020 Handboek voor de vagebond. In de voetsporen van de vrije denkers
De auteur, Léon Hanssen, is een Nederlandse cultuurhistoricus die bekendheid verwierf op het domein van cultuurmonografieën en biografieën. Hij is sinds 2013 als buitengewoon hoogleraar verbonden aan de Tilburg University waar hij het vak ’Life writing and cultural memory’ doceert.
In dit boek bestudeert hij een fenomeen, alomtegenwoordig in onze Westerse culturen, namelijk dat van de vagebond. Deze figuur blijkt in onze Europese ‘dwarsdenkerstraditie’ een belangrijke plaats in te nemen.

De vagebond is volgens Hanssen zo oud als de mensengemeenschap. Immers: “Zodra de mensheid besluit zich op vaste plaatsen te vestigen, wordt de vagebond een buitenstaander”, stelt de auteur.
Vagebondverhalen vinden we vanaf de bijbel (waarin Kaïn als de eerste vagebond van de geschiedenis werd bestempeld) over de vroege middeleeuwen, de latere middeleeuwen, de renaissance, tot de Verlichting en de romantiek. Maar ook in de moderne en de post-moderne maatschappij duikt de vagebond op. Doorheen de verschillende periodes van onze geschiedenis krijgt het begrip wel aangepaste invullingen die meedrijven met de meanders van onze politieke en culturele evoluties. Eén ding is echter zeker: de vagebond overleeft ze allemaal.

Een greep uit de inhoud van Hanssen’s ‘Handboek voor de vagebond’ nodigt ons uit om kennis te maken met allerlei auteurs die hun licht hebben laten schijnen op dit thema. Sommigen zijn schrijvers (en niet de minsten), anderen kunstenaars of wetenschappers. Sommige van hen waren zélf ooit als vagebond gekend. Op die manier ontstond er een soort ‘vagebondologie’. Vermelden we even (!?) figuren als Augustinus, Dante, Sartre, Kierkegaard, Thoreau, Dostojevski, Nietzsche, Strindberg, Munch, Wittgenstein, Lawrence, Pasolini en Huizinga. Opmerkelijk: de ‘vagebondine’ bestaat niet of amper, Virginia Woolf en Sylvia Plath zijn de enige vrouwelijke figuren die een plaats krijgen.
Een eenduidige definitie van de ‘vagebond’ krijgen we hiermee niet. Het dichtste dat hier in de buurt van komt en dat op een definitie zou kunnen lijken, is de stelling: “De vagebond is een figuur van het tussen, iemand die er tussenuit glipt, die ervantussen gaat.”

Bij gebrek aan een strakke definitie tracht de auteur wel via een omweg, middels verschillende benaderingen, het fenomeen vagebond te vatten. Dat doet hij aan de hand van een reeks ‘oplijstingen’.
Een eerste voorbeeld hiervan is de lijst van de fundamentele tegenstellingen tussen de burger en de vagebond, verder aangevuld met “De twaalf artikelen van de vagebond”.
Vervolgens krijgen we een opsomming van een 300-tal benamingen gebruikt bij de typering van de vagebond zelf alsook diens “naaste of verre familie”. Hierbij vermeldt de auteur begrippen zoals bohémien, alternatieveling, anarchist, artistiekeling, avonturier, bengel, boef, buitenbeentje, charlatan, deugniet, drop-out, galgenaas, klaploper, kuieraar,…
Ook krijgen we een 70-tal locaties “Waar de vagebond zich zoal begeeft”. Voorbeelden hiervan zijn: een achterom-paadje, een bijpad, een dwaalpad, een hazenpad, een maquis ,een niemandsland, een terrain vague, de stadsrand, de zelfkant...
Volgen dan een 150-tal benamingen voor “Vagebonden- en nomadenverblijven” zoals; een achterhuis, een autowrak, een blokhut, een boomhut, een boot, een cabine, een daklozendoos, een grot, een hooizolder, een koetshuis, een loods, een recreatiewoning, een refuge, een schuur, een stal, een strandcabine, een wachthokje, een woonboot, een zolder...

Tenslotte maken we kennis met een honderdtal “Wijzen van vagebonderen” zoals schooien, stropen, zwerven, de benen nemen, dolen, driften, dwalen, fladderen, liften, nachtbraken, ontvluchten, de plaat poetsen, slenteren, sprokkelen, treuzelen, verdwijnen, vluchten, zwalken, zwerven...
De oplijstingen tonen vooral de diversiteit aan vormen aan die het fenomeen kan aannemen. Sommige begrippen hebben duidelijk een negatieve connotatie, terwijl andere eerder gemoedelijk gebruikt kunnen worden. Ook dienen ze steeds gesitueerd te worden in de relevante historisch-maatschappelijke context. Globaal komt al zeker één punt tot uiting: het fenomeen van de vagebond is gewoonweg niet een-eenduidig te vatten.

Om te illustreren wat hij bedoelt, biedt de auteur de lezer een breed palet van voorbeelden aan van vagebondfiguren. Filosofen, maar ook kunstenaars uit de muziekwereld, de architectuur en dergelijke komen hier aan bod. Een aantal namen en situaties zijn eerder gemeengoed, maar de levensloop van sommige figuren krijgt occasioneel wel enige aanvullende duiding.
In het afsluitend hoofdstuk “Varia vagabunda” krijgen we enkele aanvullingen die beogen het vagebondfenomeen te ‘de-idealiseren’. Er blijken namelijk wel wat misverstanden op de markt te zijn. Voor alle duidelijkheid: toerisme is geen vagebonderen, toerisme is een van de belangrijkste economische activiteiten ter wereld. De vakantievierder is gewoon iemand die zijn eigen schaduw tracht te ontvluchten...
Vagebonderen is wel een manier om vanuit een maatschappijkritische instelling te reageren op onze doldraaiende stresserende wereld met haar ‘hedendaagse duizelingwekkendheid’. Dat klopt. Zij gaat echter gemakkelijk gepaard met stereotypen en vooroordelen die niet steeds terecht blijken. Zo wordt vagebonderen veelvuldig geassocieerd met bewegen, zich verplaatsen, maar dat hoeft niet noodzakelijk zo te zijn. Hanssen formuleert een aantal caveats hierover.
Blaise Pascal stelde ooit: “Alle ellende in de wereld komt voort uit het feit dat mensen niet rustig thuis kunnen blijven zitten”. Peter Handke verwoordt het zo: “Zoals plaatsen, streken, hele landen voor iemand versleten kunnen raken, zo ook is het onderweg zijn, het reizen voor mij versleten geraakt.” Het ‘creatieve zwerven’ in navolging van Kerouacs boek ‘On the road’ of zoals verfilmd in ‘Easy rider’ blijkt bij nader toezien niet de verwachtingen in te lossen.

Extreme voorbeelden van afstand nemen door uit het keurslijf van de maatschappij te stappen, vinden we bij mensen die ervoor kiezen om de wereld te verlaten en ‘in the wild’ te gaan leven, maar ook zij keren dikwijls na enige tijd en met hangende pootjes terug naar het leven dat ze met groot enthousiasme en hoge verwachtingen ontvlucht waren.
Over de eruditie van de schrijver kan geen twijfel bestaan. Van elk van de figuren en situaties die hij bespreekt, blijkt hij niet alleen de achterliggende filosofie en ideologie te kennen, maar krijgen we dikwijls ook nog een uitgebreide contextualisering. Dit maakt het boek wel interessant maar verzwaart ook de lectuur ervan. De lezer wordt verondersteld zelf minstens een kleine erudiet te zijn.

Wat dan weer meer aandacht zou verdienen - naast de aanwezige occasionele maatschappijkritische bedenkingen - zijn enkele meer structuralistische invalshoeken.
Denken we hierbij aan de Amerikaanse sociologische school met haar theorie rond ‘deviantie’ die aandacht besteedt aan de sociologische mechanismen die spelen wanneer de ‘mensenmaatschappij’ bepaalde figuren en groepen stigmatiseert en met het etiket ‘vagebond’ (lees: deviant) bedenkt.

Een minstens even vruchtbare invalshoek komt vanuit het marxisme. De idee dat beoordeling/veroordeling van personen/groepen een product is van de heersende ideologie ontlenen we aan Marx, die reeds eerder stelde dat “de heersende ideologie" (lees: het mainstream denken) niet anders is dan de ideologie van de heersende klasse.
Léon Hanssen
Dirk De Schrijver
Non-fictie
recensent
_Dirk De Schrijver recensent
Meer van Dirk De Schrijver

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies