Petra Van Brabandt en Hans Maes
Benny Madalijns
Non-fictie
  • 2461 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

25 februari 2021 Kunst of pornografie? Een filosofische verkenning
Uit een interview met de Franse regisseur Gaspar Noé van jaren terug herinner ik me dat hij droogjes aangaf dat ’pornografie een van de laatste sterke wapens is om het publiek nog emotioneel te raken’. Aanleiding voor die stoutmoedige uitspraak toen was zijn geruchtmakende speelfilmdebuut ’Seul contre tous’ (1999), over een paardenslager die werkloos en wanhopig en als een woesteling door het Frankrijk van die dagen trekt.
Noé’s controversiële verkrachtingsfilm ’Irréversible’ (2002), met hoofdrollen voor het echtpaar Monica Bellucci en Vincent Cassel, moest toen nog worden gemaakt. En van de in 2010 overleden Nederlandse essayist Rudy Kousbroek herinner ik me dan weer de geestige, maar glasheldere gedachtegang dat ‘pornografie een onderdeel van de kunst is - naar haar oorsprong niet anders dan de kunsten waaruit zij op arbitraire wijze werd verbannen, dat wil zeggen in hoofdzaak de literatuur en de film (Rudy Kousbroek, De onmogelijke liefde. Anathema’s 7. 1988, p. 116).
Ik sloot dan maar de gordijnen en ging lui in een fauteuil zitten. En met bovenstaande quotes in gedachten ben ik het boek Kunst of pornografie? Een filosofische verkenning beginnen lezen.

Afijn. Als je de schrijvende kunstdocenten – Van Brabandt is verbonden aan Sint Lucas Antwerpen en Maes aan University of Kent – moet geloven komen we in onze samenleving vandaag meer dan ooit in aanraking met seks. Porno op het internet, stomende seksscènes via Snapchat, gewaagde getuigenissen op Instagram: seks is overal aanwezig en houdt ons sterk bezig. Betovert ons als het ware. Maar wat als een zogenaamd ‘kunstwerk’ ons een openhartig antwoord meent te moeten geven op lust, op masturbatie, onze geslachtsorganen, het orgasme, gewenste en ongewenste intimiteiten en vele andere heikele onderwerpen? Een repliek die erop neerkomt dat kunst en porno meer gemeen hebben dan we denken.
Vooroordelen en clichés zijn er in alle soorten, maten, gewichten en kleuren. Alsof de  intentie van pornografische beelden louter instrumenteel zou zijn. Als zou pornografie enkel en alleen door viespeuken worden geconsumeerd. En het ‘de gebruikers’ hier uitsluitend gaat om prikkeling en bevrediging. Alsof kunst daarentegen onvermengd uit dat soort beelden bestaat die in essentie alleen maar aandacht hebben voor vorm, medium, relatie vorm-inhoud en stijl. Alsof een kunstwerk de kijker nooit zou mogen opwinden; niets is minder waar! Maar the proof of the pudding is in the eating; enkel het bestaan van pornografische kunst kan bewijzen dat kunst en pornografie effectief compatibel zijn.
De kunstgeschiedenis staat bol van canonieke kunstwerken met een seksuele inhoud, die in hun dagen als heel expliciet werden beschouwd. Denk maar aan werken als Giorgiones Slapende Venus (ca. 1510), Goya’s De naakte Maya (ca.1800), Ingres’ La grande odalisque (1814) en Schieles Vrouw met zwarte kousen (1913). Stuk voor stuk kunstwerken waarbij de idealisering van eerder doordeweekse lichamen grotendeels de opwinding van de toeschouwer tot doel heeft (p. 59). Het is de grote verdienste van Van Brabandt en Maes dat ze ons willen meegeven dat de relatie tussen kunst en pornografie aanzienlijk genuanceerder is dan ze op het eerste gezicht lijkt.
Kan er binnen pornografie sprake zijn van een artistieke intentie en artistieke appreciatie? Kan je als kunstminnende kijker genoegen scheppen in pornografische beelden? Of gaat het hier enkel en alleen om de onvoorwaardelijke onderwerping aan dierlijke histigheid? En is pornografie, zoals de Russisch-Amerikaanse literatuurcriticus Vladimir Nabokov, de schrijver van de geruchtmakende roman Lolita uit 1955, het ooit verwoordde, ‘beperkt tot de copulatie van clichés. Een eindeloze herhaling van dezelfde seksuele handelingen, rollen en verhaallijnen’ (p. 26). En placht de erudiete, maar overloos arrogante Frans-Amerikaanse cultuurfilosoof George Steiner niet te orakelen dat ‘als we de optelsom van alle mogelijke standjes maken, we niet veel verder komen dan negenenzestig’ (p. 27).
Wie weet? Aan de hand van het 16de-eeuwse fresco Jupiter verleidt Olympias van Giulio Romano kun je alvast onmogelijk beweren dat agressieve en onverbloemde seksuele beelden enkel tot het domein van de pornografie behoren. Het gaat immers om een verkrachtingsscène die heel expliciet wordt weergegeven. Recent filosofisch werk erkent ondertussen voluit het bestaan van niet-pornografische obsceniteiten en van pornografie die niet obsceen is (p. 69). Ik kan me herinneren dat de voormalige curator van het Louvre, Régis Michel, in dat licht destijds zelfs sprak over l’art du viol, ‘verkrachtingskunst’. Door van geweld iets esthetisch te maken en het op een eminente manier af te beelden, wordt het onzichtbaar gemaakt. Want er bestaat wel degelijk zoiets als hedendaagse pornografie die moreel niet problematisch is, én er zijn nu eenmaal hedendaagse kunstwerken die focussen op rauw genot.
In Last Tango in Paris (1972) wordt Maria Schneiders personage verkracht door Paul, gespeeld door acteur Marlon Brando. Hij gebruikt daarvoor boter als glijmiddel. In een praatprogramma gaf de Italiaanse regisseur Bernardo Bertolucci ruiterlijk toe dat hij de ochtend van de opnames samen met Brando op dat idee was gekomen. Op dat moment was Brando 48 jaar, Schneider nog maar 19. Het is niet omdat er in deze film ophefmakende en bevreemdende dingen worden uitgebeeld, dat de schoonheid van de fotografie, het camera- of voice-overperspectief, en de viscerale impact van de ingeblikte performances niet zouden kunnen bijdragen om ongetemde agressie te onderschrijven. Het werk van Bertolucci toont ons dat niet alle kunst de bedoeling heeft om louter schoonheid te creëren (p. 57).
Zorgen dat soort opstokende en provocerende beelden niet voor het weliswaar tintelende, maar noodzakelijke tegengif om je als tegemoetkomende vrijdenker aan de gevaarlijke vervoering van al te hypochriet zedengepreek te onttrekken? Enfin. Haal maar eens diep adem, het hoofdstuk film is nog niet voorbij! Want ook de Amerikaans filmregisseur Quentin Tarantino, de bedenker van ondermeer Reservoir Dogs, Pulp Fiction, Jackie Brown en het tweedelige Kill Bill, stelde ooit in interviews dat hij graag eens een pornofilm zou maken. Als hij dat ooit zou doen en het resultaat even ‘tarantinesque’ is als zijn overige films, dan kunnen we vermoeden dat ook die film op twee manieren kan bekeken worden, als kunstfilm én als pornografie (p. 107).
Neem nu de Japanse Pink-films. Noboru Tanaka’s A woman Called Sade Abe of Wakamatsu’s Violated Angels waren oorspronkelijk bedoeld voor seksuele opwinding, maar kregen na verloop van tijd een zogenaamd tweede leven in het Westen, waar ze net om hun artistieke en esthetische kwaliteiten werden gewaardeerd als arthousefilms (p. 109). Dat soort, door kenners de hemel in geprezen films deelt natuurlijk ook een aantal kenmerken met botweg platte pornofilms. Vaak zien we er ronduit brechtiaanse performances, zeker als de acteurs en actrices nog maar eens mechanisch en onbezield hun ding doen. Het zou dan ook bijzonder interessant zijn een typische porno/arthousefilm te vergelijken met een film van de Franse cultcineast Robert Bresson: houterige acteurs, moreel verdachte handelingen zonder rechtvaardiging en eerder episodisch dan narratief onderbouwd (p. 125).
Enerzijds vervreemdt het brechtiaanse acteerwerk in Bressons films ons van de inhoud en troebleert het onze kijkervaring, maar anderzijds verhoogt het ons kijkplezier. Wanneer we daarentegen naar mainstreampornografie kijken, proberen we het slechte acteerwerk zoveel mogelijk te negeren en focussen ons op de seksuele handelingen, die we als reëel en ongemedieerd tarchten te beschouwen. Ook hier is de vorm louter een verhikel om de inhoud over te brengen: de lust van het oog, de carnale esthetiek, de emotionele intensiteit en de radicaal minimalistische choreografie (p. 137-139). As boring as hell!?
In hun essay gaan de auteurs voortdurend aan de slag met concrete voorbeelden uit de recente en minder recente kunstgeschiedenis. Aan de hand daarvan ontleden en deconstrueren ze stapsgewijs populaire opvattingen over erotische kunst en pornografie. Want waarom zou een kunstwerk niet tegelijk verschillende intenties kunnen hebben? Waarom zouden kunstwerken naast kunstzinnige oogmarken niet tegelijk de bedoeling kunnen hebben om lustopwekkend te zijn? En waarom zou vice versa de primaire intentie van pornografie moeten uitsluiten dat ook andere intenties, waaronder artistieke, kunnen meedingen? Waarom zou seksuele explicietheid in dienst van seksuele opwinding nooit kunnen samengaan met artistieke expressie? Kunnen seksueel expliciete en opwindende representaties al met al kunst zijn?
Tot slot nog dit. Als volleerde evenwichtskunstenaars laveren beide kunstdocenten zodoende vlotjes van kunst naar pornografie en weer terug. Door middel van al te doorprikbare en soms compleet van de pot gerukte clichés zetten ze ons voortdurend aan tot kritische reflecties op onze eigen vooringenomenheid. Hier en daar begeven ze zich even op glad ijs, maar wonderwel blijven ze steeds weer overeind. Het is een soort dansen op een slappe koord waar je als lezer finaal beter van wordt. De auteurs weigeren dan ook te aanvaarden dat kunst en pornografie elkaar uitsluiten, want dat zou de visie bevestigen dat pornografie gewoonweg een toxische woestenij is, giftig voor reputatie en carrière: een no-gozone voor kunstenaars.
Kunnen jullie er derhalve mee akkoord gaan dat niet alle pornografie bijgevolg moreel problematisch is, en niet alle kunst moreel lovenswaardig? Vraag blijft wat die onbepaalde vrijheid of schoonheid is die buiten het morele staat? En wat is het toch dat haar voor ons stervelingen zo aantrekkelijk of nastrevenswaardig maakt (p. 195)?
Petra Van Brabandt en Hans Maes
Benny Madalijns
Non-fictie
Madalijns is van opleiding Leraar Beeldende Kunsten en doctor in de Archeologie & Kunstwetenschappen. Hij is schrijver van amper te publiceren verhalen over denken & doen, zoals het boek 'Ondanks alles / Malgré tout' (ASP). En schilder & collagist van zo maar wat bedenkingen van geest & gemoed. Hij is ondervoorzitter bestuursorgaan Instelling Morele Dienstverlening Vlaams-Brabant. (Foto: Jean Cosyn - VUB)
_Benny Madalijns -
Meer van Benny Madalijns

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies