7 juli 2021
God en Allah in het land der atheïsten. Een pleidooi tegen de lekenstaat
Een zware dt-fout op blz. 8, en een volgende op blz. 32, dat kan bezwaarlijk een captatio benevolentiae genoemd worden. Dat blijken nadien wel de enige dt-fouten te zijn, maar helaas niet de enige taalfouten.
Het wemelt in dit boek van wat men nog vergoelijkend vlamismen zou kunnen noemen, maar ook van wat in het AN niet gebruikelijk is. Verder is ook de lay-out storend: er zijn drie lettertypes, waarvan twee minuscule, en een daarvan in vrijwel onleesbaar grijs. Waarom sommige teksten uit een ander lettertype gezet zijn blijft een raadsel. Slordigheden storen de lectuur, zoals het obstinaat vermelden van de voornaam van Hawking als Stephan. Maar goed, laten we het over de inhoud hebben, nietwaar.
De auteur vertrekt van de terechte vaststelling dat de Verlichtingsidealen op onze dagen herhaaldelijk aangehaald worden in allerhande discussies. Daarom is het nodig dat men even teruggaat in de tijd en nagaat wat die idealen precies inhouden. Dan zal, althans volgens onze auteur, blijken dat het om nogal uiteenlopende ideeën gaat, zodat vandaag heel tegengestelde opinies zich op diezelfde Verlichting kunnen beroepen. Het overzicht dat Lauwers maakt van de Verlichting blijkt echter niet alleen vrij oppervlakkig te zijn, maar vooral erg selectief (als men héél welwillend is), of eigenlijk slecht geïnformeerd. Men hoeft de monumentale tetralogie van Jonathan Israel over de Verlichting niet gelezen te hebben om al heel snel te beseffen dat een beeld van de Verlichting dat gesteund is op Locke, Rousseau, Montesquieu en Voltaire op zijn minst eenzijdig is.
Dat geldt evenzeer voor het tweede deel van het boek, dat over het atheïsme handelt. Met geen woord wordt daar bijvoorbeeld gerept over de Franse oorsprong van het atheïsme van Meslier, d’Holbach, La Mettrie, Diderot, Condorcet, Helvétius, Turgot, Destutt de Tracy, en Raynal. Wat hij over Spinoza schrijft, kan enkel dienen als een overtuigend bewijs dat hij nooit een woord van deze essentiële auteur heeft gelezen. Het ‘Nieuwe atheïsme’ van Dawkins, Dennett, Hitchens en Harris krijgt welgeteld tien regels, maar een nogal bevreemdend betoog over ‘de grenzen van het determinisme’ wordt uitgesmeerd over ettelijke bladzijden, met als conclusie dat ‘fundamentele wetenschap stoot op de rationele grenzen van het determinisme’. Het komt neer op de bekende fallacy van mensen die wel geen kaas gegeten hebben van de kwantumfysica, maar die toch graag gebruiken als een argument tegen de wetenschap zelf.
Het derde deel van de uitgave heeft als titel ‘Allah in Europa. Het einde van de homogene naties’. Onder die suggestieve vlag gaan een aantal losse uiteenzettingen schuil over cultuurrelativisme, mensenrechten, de ‘volonté générale’, nationalisme, gemeenschapsvorming, levensbeschouwelijk pluralisme, maar vooral over de plaats van de islam in de westerse samenleving en politiek. Er is verder ook een hoofdstuk over ‘(Vlaamse) gemeenschap en identiteit, wat vooral de gelegenheid biedt voor een uitvoerige kritiek op het essay van Bart De Wever, ‘Over identiteit’.
Elk zijn gedacht natuurlijk, maar van een boek met een dergelijke ambitieuze titel als deze verwacht men toch meer dan de algemeenheden, persoonlijke interpretaties zonder enige argumentatie van stromingen en figuren, of ongenuanceerde samenvattingen die niet getuigen van diepgaande kennis van zaken en controversiële stellingnamen die we hier voorgeschoteld krijgen. De vele auteurs die vermeld worden, geven het boek wel een schijn van wetenschappelijke degelijkheid, maar meer dan een indruk is dat niet.
Het ontoereikende inzicht van de auteur in de historische en filosofische achtergronden van deze complexe problematiek wreekt zich op elke bladzijde. Wie zich ernstig wil bezinnen over de Verlichting, over atheïsme of over multiculturalisme, doet er goed aan te rade te gaan bij de gespecialiseerde literatuur, veeleer dan bij dit dilettantenwerk.
Meer van Karel D'huyvetters