Cees Nooteboom
Victor De Raeymaeker
Non-fictie
  • 654 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

6 januari 2023 Over het raadsel van woorden, tonen en stemmen
Een boekje in een onpretentieus, aangenaam ogend zakformaat, 114 pagina’s, dat lekker in de hand ligt en waarvan je zo al weet dat het genietend lezen zal worden. Om tot dit oordeel te komen word je wel geholpen met de naam van de schrijver die bovenaan de titelpagina prijkt: “Cees Nooteboom” en het feit dat het boekje “alle stukken” bevat die Nooteboom tussen 2006 en 2009 schreef voor “Preludium”, het blad van het Concertgebouw en het Concertgebouworkest Amsterdam.
Dat zijn in het totaal 34 essays geworden, een genre waarin Cees Nooteboom op zijn best is. Hij is het soort man die hoort en luistert, kijkt en ziet, denkt en weet, spreekt en zegt, nota neemt en schrijft. Hij is een pure essayist. Iemand die nieuwsgierig is, (“Je moet nieuwsgierig blijven en dat ben ik nog steeds.”) en daardoor een enorme berg eruditie opgestapeld heeft, waarvan hij gul gebruik maakt, onder andere om met rake feiten en anekdotes te kunnen uitpakken.
Op een dag is hij als jonge man de deur uitgegaan, beginnen liften en almaar verder getrokken. Verder trekken doet hij nog altijd, alhoewel veel minder fysisch nu hij 89 is en zijn tijd verdeelt tussen New York, Amsterdam en het eiland Menorca in de Balearen. Hij is beginnen schrijven door als boodschappenjongen te werken voor een bank en bij het bezorgen van die boodschappen een omwegje te maken door een bos, daar te blijven zitten en denken. Dat “denken” was zijn eerste schrijven.
Ondertussen is hij de meest bekende Nederlandse auteur in het buitenland (wanneer die Nobelprijs?). Hij  heeft een omvangrijk oeuvre opgebouwd, bestaande uit bijzonder populaire reisverhalen, bundels essays, verzamelingen gedichten en natuurlijk romans en reisreportages, die vertaald werden in een indrukwekkende collectie talen en resulteren in een evenredig indrukwekkend aantal literaire prijzen.
De essays in dit boek zijn eerder kort maar hebben stuk voor stuk muziek als onderwerp. Wat wil zeggen dat hij zich, bijvoorbeeld, nadrukkelijk afvraagt: “Als je over muziek schrijft, als je muziek beschrijft, hoort de lezer dan die muziek? Kan je dus muziek in woorden weergeven?”. Waar je in een eerste reactie zou op antwoorden: natuurlijk niet. Woorden geven een betekenis weer, muziek bestaat uit klanken en die geven gevoelens en emoties weer. Je kan natuurlijk wel muziek laten weerklinken in je woorden, zoals in poëzie bijvoorbeeld.
Maar dan lees je hoe Cees die ochtend Kathleen Ferrier gehoord heeft op de radio: “De Altrapsodie van Brahms. Een onvergetelijke stem uit het dodenrijk die tegen dat magische, tragische koor oproeit, het lijkt een eenzame roeier op een brede rivier, verloren in de schemer, het koor verborgen ergens langs de oevers.” En dan hoor je in zijn woorden toch bijna de muziek.
Je kent natuurlijk de Nooteboom die in zijn romans en essays te pas en te onpas, over muziek schrijft op zo een manier dat je je lectuur zou willen onderbreken om er een opname van de desbetreffende muzikale passage bij te halen en te beluisteren.
Nog enkele flarden van dergelijke luisterervaringen in dit boekje: 

Pablo Casals speelde de Cellosuites van Bach gezeten op de kansel van de Westerkerk, die hoge, koele, zo echt Nederlandse en zo protestantse ruimte, en ik overdrijf niet, ik hoor het nog. Het geluid van die cello ging een eigenaardige verbinding aan met de van de buitenlucht afgezonderde lucht van dat gebouw. Ik had het gevoel alsof we met kerk en al de lucht invlogen naar een gebied waar de lucht zo ijl is dat men het er niet lang uit kan houden. De tweede keer dat ik hem hoorde was in het Concertgebouw. Ik zat op het podium en hij speelde voor het eerst een celloconcert dat Benjamin Britten voor hem geschreven had. (…) Het klinkt niet meer zoals toen in de Westerkerk. Het is zachter, zwakker, misschien niet helemaal zuiver maar wie had zoiets van Pablo Casals durven zeggen. En toch nog steeds zoemt dat instrument, een oude hommel van adel, die weet dat de winter er aankomt, en onverbiddelijk is.
Nooteboom luistert naar Gregoriaanse muziek: “Bezoek de geesten van de uwen. Zo heb ik het op de kostschool geleerd. (...) Zelfs de gregoriaanse neumen zie ik nog, die klimmende en dalende vierkantjes, een muzikale lego partij. Een hele, vroege, kosmopolitische wereld gaat hier voor je open, Bourgondië, het hof van Karel de Vijfde, de nieuwe, zo spannende wereld van de zuidelijke renaissance. Als een vlucht zeldzame vogels vlogen deze componisten uit naar de hoven van Europa en strooiden de zo moderne polyfonische rijkdom van de rijke Nederlanden uit naar alle kanten en de late nakomeling die ik ben rijd zes eeuwen later naar de Pyreneeën door een veelkleurige waaier van stemmen die met een ongelooflijk raffinement door elkaar heen geweven zijn. Het is feestelijke, soms dansende, soms mediatieve muziek die niet bij de autoroute hoort.”
Hij woont een repetitie bij van Van Beinum. “Niet al te groot, tamelijk massief en met een enorme snor. Hij leek nog het meest op een walrus. Echt tevreden was hij niet. Regelmatig werd er afgetikt. Ik vond het fantastisch te horen en zien hoe de enorme machinerie van het orkest in zijn eigen geluid wegstierf. Wat er daarna precies gebeurde weet ik niet.” Hij zag wel hoe “de meester langzaam, als een groot schip, onderging. Hij lag ineens op de grond. Het meest indrukwekkende was hoe de muziek implodeerde, een ongeordend lamento dat in zijn eigen kakofonie stikte. Later vertelde iemand me dat Van Beinum een hartaanval gekregen had.”
Nooteboom schrijft trouwens niet enkel over klassieke muziek maar ook kriskras kuierend langs autobiografische anekdotes en herinneringen aan concerten en soms verkerend in “verkeerde kringen” schrijft hij ook over hedendaagse componisten en hun “piep en knor muziek”.
Hij doet je nadenken over dingen waar je nog nooit aan gedacht had of verheldert dingen waar je al wel over piekerde. Bijvoorbeeld, de vaststelling dat deze generatie geen idee meer heeft over de godsdienst die 2000 jaar lang ons denken en cultuur bepaalde. Als men dus nu kijkt naar een schilderij, weet men niet wat die personen aan het doen zijn, wat ze voorstellen, wat de attributen van de heiligen betekenen. Als men muziek beluistert ervaart men waarschijnlijk wel de schoonheid van die muziek, maar wat een confiteor is, weet men niet meer of waarom dat "credo" zo dwingend klinkt, of waarom de oude Tridentijnse mis in het Latijn zulke nostalgische gevoelens oproept. Misschien omdat het je herinnert aan de tijd toen je – zoals hij - misdienaar was. Waarom luiden de klokken om twaalf uur en wat is dat eigenlijk, het Angelus?
Als je een leek bent op muzikaal gebied, ervaar je dan de muziek “minder” dan mensen die alle muzikale termen kennen, alle instrumenten en hun klank, iedere componist en zijn achtergrond? Niet iedereen is voldoende musicologisch onderlegd, speelt zelf een instrument of kan muziek lezen. Modale stervelingen zijn veroordeeld tot passief luisteren Of is het net andersom en horen die specialisten en kenners van klassieke muziek net ieder foutje, en belet het hen nog spontaan te genieten?
Joggers en fietsers die naar muziek luisteren terwijl ze zich aan het afbeulen zijn, waar luisteren die naar? Beïnvloed de muziek hoe ze lopen of fietsen?

Hoor je muziek die je in een droom hoort ook “echt”?

Nooteboom geeft je (samen met Vestdijk), het gevoel dat je nog nooit echt goed geluisterd hebt naar “de ware Bruckner, de hoogmoedige zonderling, de vulkaan van metafysisch gericht gevoel.”
Je komt ook een heleboel prominente personen tegen, grote componisten zoals Ravel, Schubert, Bach, Anton Bruckner, ­György Ligeti en Schönbergs maar even goed John Cage. En schrijvers natuurlijk, zoals zijn goede vrienden Hugo Claus, Harry Mulisch of Thomas Mann en Simon Vestdijk. 

Raad eens wie dit is: “Hij ging zitten op de kleine gouden stoel in het midden, zijn rode schoentjes nu duidelijk zichtbaar, in de blik iets nieuwsgierigs, maar ook iets loerend, alsof hij goed wilde opnemen wie hij in huis gehaald had.”

Twee tekstjes zijn gewijd aan de kledingfetisjist Ravel, die voor zijn reis naar de V.S. voor zijn lichaam van één meter zestig, 45 kilo en een borstomvang van 76 cm meenam: 60 overhemden, 20 paar schoenen, 75 dassen en 25 pyjama’s. En een speciaal blauw koffertje een enorme voorraad Gauloises.
Al bijna vijftig jaar brengt Nooteboom zijn zomers door tussen planten en dieren op “zijn” Spaanse eiland. In zijn Spaanse tuin verzorgt hij de cactussen die hij zelf heeft geplant en is er een ezel die elke dag langskomt om gevoerd te worden. En ’s nachts kijkt hij naar de sterren. Het fluiten van de vogels het geluid van de wind, het balken van de ezel. “Het gaat even door en dan wordt het wel heel stilletjes, die stilte die goed is om in te werken. Spannend wat er in zo’n tuin gebeurt.”
Hij schrijft even goed over het verdwijnen van zoveel mensen rondom hem wat wijst op een naderend einde. Maar ja, “Er is toch zoveel dat verdwijnt…”

Ondertussen is er nog het plezier van dit boekje te lezen.

Victor De Raeymaeker
Cees Nooteboom
Victor De Raeymaeker
Non-fictie
-
_Victor De Raeymaeker - Recensent
Meer van Victor De Raeymaeker

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies