6 juni 2023
Literatuur als troost, 'und kein Ende' (deel 2)
'Covid Reading, Comfort Reading.' Ik rondde mijn beide boeken af in de loop van 2020, in volle pandemie, aan de eettafel in onze woonkamer (mijn bureau was overgenomen door mijn gezinsleden). Al snel merkte ik dat het onderwerp me niet losliet.
Ook anderen waren blijkbaar in de greep van de troost. Niet alleen verschenen er de voorbije jaren nieuwe boeken over het onderwerp – Michael Ignatieffs On Consolation. Finding Solace in Dark Times (2021), Hannah Engelmeiers Trost. Vier Übungen (2021) en Christophe André’s Consolations. Celles que l’on reçoit et celles que l’on donne (2022), om de voor mij belangrijkste te noemen – ook de heilzame werking van literatuur bleef hoog op de agenda staan, met dank aan de toegenomen leestijd in lockdownland. Boekhandels werden plekken waar men essentiële welzijnsproducten bleek te verkopen, leesgroepen vonden elkaar ook moeiteloos online en schrijvers schreven duchtig over hoe het lezen van Camus (De pest, vanzelfsprekend!) ons door de gezondheidscrisis kon leiden.
In hun onlangs gepubliceerde Reading Novels During the Covid-19 Pandemic (2022) presenteren Ben Davies, Christina Lupton en Johanne Gormsen Schmidt (drie literatuurwetenschappers werkzaam in het Verenigd Koninkrijk en Denemarken) de resultaten van een onderzoeksproject dat zij tijdens de pandemie hebben uitgevoerd. In het project werden groepen Britse en Deense lezers ondervraagd over hun leesgewoonten tijdens de verschillende lockdowns die de periode in kwestie kenmerkten. De onderzoekers waren niet alleen geïnteresseerd in welke boeken, of welke soorten en genres boeken, de lezers in hun doelgroepen lazen, maar ook (en vooral) in de mogelijke veranderingen die hun leespraktijken en -gewoonten ondergingen in dit bijzondere moment in de geschiedenis van de mensheid, waarin velen zich bleken te wendden tot boeken voor vermaak, voor steun en hulp, voor troost.
En inderdaad, in de lezersinterviews die centraal staan in Reading Novels During the Covid-19 Pandemic komen heel wat verwijzingen voor naar de troostende effecten van het lezen. Romans zijn voor een respondent 'a place of solace, kind of, from the madness of it all’ (29). De boeken die we lezen, bieden ons een plaats waar we naartoe kunnen ontsnappen, met andere woorden, een plaats van de verbeelding die ons niet hoeft te herinneren aan de werkelijke situatie waarin we ons bevinden. Lezen, voegt een andere respondent daaraan toe, is 'definitely a comfort’ (31). Deze lezer benadrukt hoe sommige van de romans die zij in lockdown las, haar in staat stelden een gevoel van controle terug te krijgen – een gevoel dat volledig verloren leek in de nieuwe wereld van opgelegde beperkingen die door de pandemie werd geopend (of eerder gesloten). En een derde respondent, die specifiek inging op de waarde van het lezen van een klassieker als Jane Austen om een manier te vinden om te ontsnappen aan een situatie die hopeloos aanvoelde en niet strookte met wat wij als normaal beschouwden: 'there was consolation in feeling that there was something in the world that had been there for a long time and that [will] also exist when we get to the other side’ (76). Net als voor Nina Sankovitch opent het lezen voor deze respondent de blik op een betere toekomst: de andere kant van de pandemie is het toekomstige moment van waaruit we kunnen beginnen terug te kijken, van een veiliger afstand, de afstand die de roman van Austen leek te bieden voor deze specifieke lezer.
Elk van deze commentaren maakt duidelijk waar de troost van de literatuur op neer kan komen. De eerste lezer ziet de troost van het lezen duidelijk als een ontsnappingsmiddel, hoe tijdelijk de vlucht van het lezen ook mag zijn weg van de problemen die de pijnlijke werkelijkheid waarin we ons bevinden bepalen. Troost is hier het resultaat van het niet onder ogen hoeven te zien van die pijnlijke werkelijkheid, van het even weg mogen kijken en het vinden van verlichting in de afleiding die het lezen ons biedt. De romans die we lezen stellen ons in staat om weg te komen van die werkelijkheid. 'Boeken hebben het vermogen om je naar een ander leven te transporteren’ (8), schrijven bibliotherapeuten Ella Berthoud en Susan Elderkin in hun inleiding tot De boekenapotheek, hun in 2013 in vele talen verschenen encyclopedie van literaire leesvoorschriften. Boeken zorgen voor afleiding, en dat, zo weten we sinds Montaigne, kan een goede trooststrategie zijn.
In zijn essay 'Over afleiding’ gaat Montaigne regelrecht in tegen de klassieke benaderingen van de troostkunst, of het nu die van de stoïcijnen, de peripatetici, de epicuristen of zelfs Cicero is. Wat Montaigne betreft, heeft het geen zin een persoon in nood te confronteren met de pijnlijke realiteit waaraan hij lijdt, zoals elk van deze klassieke theorieën van troost beweren. Woorden en praktijken van troost, zo stelt Montaigne, moeten zacht zijn en net als pleisters een wonde bedekken in plaats van haar bloot te leggen. Deze aanpak wordt ook geprefereerd door echte artsen, voegt Montaigne eraan toe, en steunt op de vooronderstelling dat maar weinig mensen direct kunnen omgaan met een harde waarheid. Hoewel Montaigne grif toegeeft dat de methode van de afleiding er niet in slaagt het leed uit te roeien, gelooft hij wel dat de aanpak het lijden vermindert. En dat is tenslotte wat troost beoogt. Troost, zo beklemtoont ook Christophe André, is niet van de orde van de genezing, de hulp, de oplossing voor een probleem (21). Troost neemt ons lijden niet weg, maar verlicht dat lijden, in de hoop dat we iets gemakkelijker en gelukkiger verder zouden kunnen leven.
Dat is ook wat de auteurs van De Boekenapotheek beklemtonen: de boeken waarin we op zoek gaan naar troost, nemen een deel van ons verdriet weg of ze doen dat voor een tijdje. De troost van de afleiding is evenwel niet louter escapisme. De ontsnapping in onze verbeelding beperkt zich niet tot de gekoesterde gelegenheid om de ogen te sluiten voor het eigenlijke probleem waarvoor we troost zoeken, aangezien de romans die we lezen ons ook in staat stellen, zoals Berthoud en Elderkin in de inleiding van hun boek schrijven, 'door een heel andere bril naar de wereld te (…) kijken’. (8) Wat zij aanduiden als 'het vermogen van literatuur om af te leiden en je naar een andere plek te brengen’ (8) verdoezelt niet het eigenlijke probleem dat ons doet lijden; het brengt er ons juist naar terug en werpt daarbij een nieuw licht op ons lijden. En op basis van dat nieuwe perspectief helpen romans (of andere literaire geschriften) ons om ons lijden beter of gedeeltelijk onder controle te krijgen, zodat we kunnen verder gaan met ons leven.
_Van lezen word je sterker: het voorbeeld van George Sand
Deze overtuiging ligt ook ten grondslag aan de uitspraak van de tweede lezeres uit Reading Novels During the Covid 19 Pandemic die ik eerder citeerde, een Schotse vrouw van in de dertig, die in de studie onder het pseudoniem Aila wordt opgevoerd. '[I]t doesn’t matter what lockdown restrictions are’, zo wordt zij geciteerd, 'it doesn’t matter about anything else. I have complete control over what I’m reading so I think probably that as well, feeling of having some control over it, it’s definitely a comfort.’ (31) '[T]here is a sense of empowerment that comes with reading’, besluiten de auteurs van Reading Novels during the Covid 19 Pandemic op basis van Aila's opmerking, 'a sense that novels lie somehow beyond the vicissitudes of the pandemic and lockdown restrictions’ (31). Het idee van lezen als vorm van empowerment hangt volgens hen samen met het idee dat het lezen van fictie niet gewoon een passieve activiteit is, niet zomaar consumptie, maar een mentale handeling die veronderstelt dat de lezer mee betekenis creëert. In de woorden van Davies, Lupton en Schmidt: 'readers themselves are agents of meaning’.
Een belangrijk aspect van de leesdaad zit volgens hen in het feit dat de verhalen die we lezen een andere tijdservaring mogelijk maken, waarin de idee van 'voltooiing’ (de organische, voorbedachte verbinding tussen een verleden, een heden en een toekomst) in de structuur van de fictie zelf gewaarborgd wordt: hoe open het einde van een roman ook kan zijn, de organisatie van de plot veronderstelt altijd dat de lezer zich een beeld vormt van hoe de gebeurtenissen in het verhaal met elkaar verbonden zijn en dat beeld is een belangrijk onderdeel van de betekenis die de lezer aan de roman toekent. Vele van de respondenten in Reading Novels during the Covid-19 Pandemic merkten op hoe (en hoezeer) deze tijdservaring verschilde van de dagelijkse organisatie van onze tijd in lockdown beperkingen, vooral in de beginfase, toen we absoluut geen idee hadden wat de toekomst kon of zou brengen – dramatischer nog, of er überhaupt wel een toekomst zou zijn .
Voor Erica, een Britse dertiger met een PhD, werd lezen in die omstandigheden een vorm van zelfzorg, 'a really good way to be present and in the moment’ (33), weg van de ongezonde effecten die naar haar gevoel de sociale en andere media veroorzaakten, in hun voortdurende verwijzing op alle gevaren die in de buitenwereld aanwezig waren. Door te lezen kon ze de wereld buitensluiten: 'it’s a little bit of space away from thinking about the situation’ (32), besluit Erica, die de 'situatie’ in niet mis te verstane termen omschrijft als 'such a void of despair’. Erica’s formulering deed me onmiddellijk denken aan een interessante discussie over de troost van de literatuur die ik in mijn boek uitvoerig bespreek. In de winter van 1875 schreven George Sand en Gustave Flaubert, intieme vrienden en collega's, elkaar een aantal brieven die ik zeer instructief vind voor een beter begrip van wat we 'troostend lezen’ kunnen noemen. Bij de bespreking van een recente roman van haarzelf en nieuw werk in progress van Flaubert vraagt Sand zich luidop af hoe hun beide teksten zich tot elkaar zullen verhouden. 'Wat zullen we schrijven?’, vraagt Sand – het antwoord volgt onmiddellijk. 'Jij zult vast een zeker troosteloze dingen maken en ik troostrijke’ (524, cursivering in het origineel). Lezers troosten betekent volgens Sand hen geruststellen in tijden van nood en hen eraan herinneren dat zij een aangeboren veerkracht hebben die hen in staat stelt om boven de pijnlijke omstandigheden uit te stijgen die hun leed hebben veroorzaakt. Troost bieden aan de lezer is die lezer ervan overtuigen dat de dingen ten goede zullen keren. Deze boodschap van hoop wil Sand in haar romans overbrengen, zonder haar lezers tegelijkertijd de indruk te geven dat het leven nooit pijnlijk zal zijn. Sand vindt zichzelf te veel een realist om de minder aangename aspecten van de werkelijkheid zomaar over te kleuren.
Tegenover haar eigen literatuur van troost, hoop en veerkracht plaatst Sand Flauberts poëtica van de troosteloosheid. Zij ziet er de artistieke vertaling in van wat Flaubert elders zijn 'religie van de wanhoop’ noemt: een al bij al donker wereldbeeld dat de klemtoon legt op de onverbeterlijke verdorvenheid van de menselijke geest. Flauberts keuze voor troosteloosheid ziet ze tegelijk als het resultaat van zijn uitgesproken (en voor haar onbegrijpelijke) weigering om de lezers van zijn werk welke boodschap dan ook te bieden, troostend of niet. Zoals Sand opmerkt, resulteert Flauberts werk zonder uitzondering in verhalen die slecht aflopen; de zelfmoord van Emma Bovary is een goed voorbeeld.
Een interessante ironie van Flauberts argumenten voor zijn poëtica van de troost, zoals ik in mijn boek heb proberen aan te tonen, is dat hij later in de briefwisseling met Sand dicht in de buurt komt van oude theorieën van troost, zoals die van de stoïcijnen, waarin de praktijk van troost gericht is op een heel rationele en directe confrontatie met iemands oorzaak van leed, en niet op een afleiding daarvan (in Montaignes begrip van dat woord). Om je nood te overwinnen, zo luidt deze theorie, moet je de oorzaak ervan recht in de ogen kijken. Door de wereld voor te stellen als een poel van wanhoop lijkt Flaubert ervan overtuigd dat een realistische, onpartijdige ('onbegrijpelijke') weergave ervan de lezer beter in staat zal stellen er vat op te krijgen dan het werk van Sand, dat beheerst wordt door de illusie dat alles uiteindelijk goed zal komen. Het komt gewoon niet goed, lijkt Flaubert keer op keer te zeggen, en wat Sand troost noemt kan daarom niet meer zijn dan valse troost.
Flaubert gruwde van het idee dat zijn werken troost konden, zouden of moesten brengen; zijn absolute beroep op de autonomie van de kunst gaat hand in hand met zijn kritiek op wat Beth Blum 'the self-help compulsion’ heeft genoemd (2020), de idee dat het de taak van de schrijver is om zijn lezers moreel op te voeden (een idee die ten andere achter het hele oeuvre van Sand zit). Zoals ik in mijn boek heb laten zien, heeft de modernistische romantraditie waar Flaubert het voortouw in nam, een indrukwekkende groep hedendaagse schrijvers geïnspireerd die zich enerzijds beschouwen als erfgenamen van Flauberts voorbeeld – in hun meedogenloze, onverbiddelijke weergave van een pijnlijke en beklemmende werkelijkheid en in hun zoektocht naar een stijl die precies is en weigert deze uiterst pijnlijke werkelijkheid te overgieten met een laag suiker – terwijl ze anderzijds duidelijk op zoek zijn naar manieren waarop hun Flaubertiaanse poëtica tot een vorm van troost kan leiden. Ik denk aan schrijvers als Julian Barnes, Ian McEwan, J.M. Coetzee, Michel Houellebecq zelfs, van wie het werk een troostend effect blijkt te hebben op nogal wat lezers. Voor alle duidelijkheid, het gaat in dit geval niet om het soort troost waar George Sand naar op zoek was: in een indrukwekkende studie waarin hij onder meer teksten van Barnes, McEwan en Coetzee bespreekt, noemt David James deze specifieke vorm van troost 'discrepant solace’. In zijn boek wil hij laten zien hoe verschillende hedendaagse schrijvers in werken die over ontroostbaarheid gaan een manier van schrijven ontwikkelen die onze conventionele ideeën over troost bijsturen. Discrepante troost is troost, heel zeker, maar niet van het mierzoete soort, geen alle pijn wegnemende balsem, geen valse belofte van zekere zonneschijn na de onvermijdelijke regen.
Meer van Jürgen Pieters